"Afrika kent nog tweehonderd jaar armoede"

Nieuws

"Afrika kent nog tweehonderd jaar armoede"

David Cronin

09 januari 2009

Sub-Sahara Afrika zal nog meer dan tweehonderd jaar kraken onder extreme armoede, tenzij er meer ondernomen wordt om de situatie te verbeteren. Dat blijkt uit onderzoek van de sociale waakhond Social Watch.

De organisatie heeft een maatstaf ontwikkeld onder de naam “basic capabilities index (BCI)” om de strijd tegen de armoede in de wereld te meten. Het rapport komt tot de conclusie dat de ontwikkeling in 2008 overal ter wereld afnam. Aan het huidige tempo zullen de millenniumdoelstellingen niet gehaald worden tegen 2015.
Van de 176 landen waarvoor een BCI berekend kon worden, vertonen er amper 21 een duidelijk merkbare vooruitgang tegenover 2000. Nog eens 55 landen vertonen erg trage vooruitgang, maar 77 landen blijven op hetzelfde niveau hangen of doen het slechter dan in 2000. Het gaat om landen als Tsjaad, Niger, Malawi, Benin en Jemen, samen goed voor 150 miljoen mensen. Voor de overige 23 landen is er niet voldoende informatie.
Sub-Sahara Afrika heeft in de voorbije jaren een sterke economische groei gekend, maar die heeft zich niet vertaald in een dalende armoede. Zoals de zaken er nu voor staan, zullen de basisbehoeften voor miljoenen Afrikanen pas in de 23e eeuw voldaan worden, aldus Social Watch. Heel wat regeringen blijken er niet in te slagen om hun eigen beloftes na te komen. In Zambia bijvoorbeeld, dat een gratis basisgezondheidszorg nastreeft voor alle burgers, blijft de gemiddelde levensverwachting onder de laagste ter wereld.

Van kwaad naar erger

Volgens Roberto Bissio van Social Watch zal de economische crisis de zaken nog ingewikkelder maken, onder meer door een daling van de bedragen die migranten naar hun thuisland sturen. “Arme landen zullen op die manier zwaar lijden onder een crisis waar ze zelf absoluut geen oorzaak van zijn”, zegt hij.
Om het tij te keren moeten regeringen de nadruk leggen op de ontwikkeling van de mensenrechten, en specifiek die met een sociaaleconomische dimensie, vindt Bissio. In de laatste twee decennia hebben internationale instellingen vooral gewaakt over de rechten van bedrijven om zich waar ook ter wereld te vestigen, en ontwikkelingslanden verboden om “ze voorwaarden op te leggen die bijdragen tot de ontwikkeling van de gastlanden.” Speciale investeringswetten zorgen er in veel landen bovendien voor dat de grote bedrijven weinig belastingen betalen.
Volgens de Wereldbank vloeit er jaarlijks voor 800 miljard dollar aan onbelast kapitaal uit ontwikkelingslanden, een flink bedrag in vergelijking met de honderd miljard dollar ontwikkelingssteun die de landen jaarlijks ontvangen.

Internationaal belastingsysteem

Volgens het Tax Justice Network zou er een internationaal informatiesysteem opgezet moeten worden over hoeveel belastingen bedrijven betalen. Binnen de Europese Unie bestaat al zo’n systeem, maar dat is nog verre van perfect. Europeanen die geld willen verbergen voor de fiscus, kunnen dat nog altijd doen in belastinghavens zoals Singapore.
Ana Gomes, een Portugees Europarlementslid, klaagt dat de Britse regering dwarsligt bij pogingen om de belastinghavens aan te pakken. Ze vindt dat het probleem moet aangepakt worden bij de hervorming van het globale economische systeem. “Belastinghavens zijn een bron van ongelijkheid”, zegt ze. “De regels van de internationale financiering kunnen niet echt degelijk hervormd worden als de belastinghavens niet afgeschaft worden.”
Simon Stocker van Eurostep, een alliantie van organisaties die strijdt tegen armoede, vindt dat de Europese ontwikkelingshulp te veel rekening houdt met investeringsmogelijkheden voor Westerse bedrijven in ontwikkelingslanden. “Omdat de EU zelf opgebouwd is rond een economisch model van ontwikkeling, wordt dat automatisch geëxporteerd”, zegt hij. “Het lijkt erop dat de EU vooral de eigen handelsbelangen promoot in plaats van de economische ontwikkeling van de arme landen.”