"Invloed van paramilitairen in Haïti onderschat"
Judith Scherr
17 augustus 2012
Hoewel het beruchte leger van Haïti in 1995 werd ontbonden, zijn er nog steeds paramilitaire groepen die al jaren, met steun uit het buitenland, de stabiliteit weten te ondermijnen. Deze maand verschijnt er voor het eerst een boek over.
Niemand ontwapent deze ad hoc-militairen. De politie noch de VN hebben daartoe de opdracht gekregen van de president, Michel Martelly, die ondertussen wel heeft beloofd het leger weer op te richten. “Dat kan alleen maar meer lijden brengen”, schrijft Jeb Sprague, een socioloog aan de Universiteit van California, die hoopt te promoveren met zijn boek Paramilitarism and the Assault on Democracy in Haiti (Paramilitarisme en de aanval op democratie in Haïti).
Giftig geschenk
Sprague kiest een uitgesproken links standpunt, maar onderbouwt dat wel met veel bronnen, zoals duizenden nooit eerder openbaar gemaakte stukken van de Amerikaanse regering. Volgens hem is het al misgegaan bij het “giftige geschenk” van de Amerikanen die het land van 1915 tot 1934 bezet hielden: de opbouw van een nieuw leger dat “dienstbaar was aan de belangen van de Verenigde Staten, de bourgeoisie en de grootgrondbezitters”, aldus Sprague. Dat leger werd tijdens de Koude Oorlog gezien als “bolwerk” tegen de communisten, maar het onderhield een “incestueuze” relatie met de Tontons Macoute, de militie waarmee vader en zoon Duvalier tot 1986 terreur zaaiden.
Ook na de Duvaliers bleven paramilitaire groepen geweld zaaien. Sprague ontrafelt de banden die ze hadden met bedrijven, politici en militaire leiders die nog in de VS waren getraind.
Buitenlandse inmenging is altijd sterk geweest in Haïti. De coup van het leger tegen de democratisch gekozen president Jean-Bertrand Aristide werd gesteund door de Dominicaanse Republiek, de VS, Frankrijk en zelfs het Vaticaan, schrijft Sprague. Met steun van de VS kwam hij pas terug, in 1994, nadat hij had beloofd tarieven op rijst terug te draaien – een klap voor de landbouw in het land.
Een jaar later ontbond hij het leger, met enthousiaste steun van het volk. Maar het militarisme verdween niet. Weinig soldaten leverden hun wapens in en velen vluchtten naar de Dominicaanse Republiek. Anderen werden geïntegreerd in de politiemacht. De VS profiteerden hiervan, door rekruten naar Missouri te halen voor training, waar ze werden “geïnfiltreerd” en “gecorrumpeerd” door de Amerikanen, aldus bronnen in het boek.
Moordexpedities
Ook de Dominicaanse Republiek speelt een dubieuze rol in Spragues verhaal. Paramilitairen vluchtten in 2000 naar dat land toen een coup tegen Aristide was mislukt. Uitlevering werd geweigerd, zodat het buurland een veilige thuisbasis kon worden voor de groepen die moordexpedities organiseerden in Haïti. De VS betaalden oppositiepartijen die volgens Sprague ontmoetingen hadden met deze groepen.
De paramilitairen begonnen politiebureaus aan te vallen en verwierven de controle over een aantal steden. De VS verwijderden Aristide toen en brachten hem over naar het buitenland, waar hij zeven jaar lang in ballingschap ging. De paramilitairen hadden vrij spel. Sprague schrijft: “In maart 2004 lanceerden ze met hernieuwde energie een campagne tegen de anti-coupbeweging van de armen, die enorme demonstraties en optochten organiseerden.”
De VS, Canada en Frankrijk installeerden een regering die ervoor zorgde dat het land een stabiel “platform bleef waar wereldwijd kapitaal vrij doorheen kon stromen”, aldus Sprague. De paramilitairen werden eerst gesteund, maar later beseften de VS dat ze de regering ondermijnden.
Na de vreselijke aardbeving van 2010 is het land met een grote VN-macht een nieuw soort “normaliteit” opgedrongen, maar daarin hebben ontevreden oud-militairen meer vrijheid gekregen. “Verschillende neo-Duvalieristen en rechtse ex-soldaten werken op sleutelposities voor de regering-Martelly.” En met de pogingen van Martelly om het leger terug te brengen proberen de elites weer, net als in het verleden, de controle te krijgen, aldus Sprague.