Tsjetsjenië. De oorlog blijft eeuwig duren.

Nieuws

Tsjetsjenië. De oorlog blijft eeuwig duren.

Peter Brems

24 maart 2005

Al meer dan tien jaar leeft Tsjetsjenië in de greep van oorlog en geweld. Tweehonderdduizend mensenlevens heeft het conflict al gekost, en de teller blijft tikken. Er zitten diepe scheuren in het weefsel van de Tsjetsjeense samenleving. Peter Brems trok voor MO* naar Tsjetsjenië en kwam terecht in een buitenwijk van de hel.

Aan de rand van Grozny, omzoomd door aan flarden geschoten flatgebouwen, bevindt zich een klein meertje met pikzwart water. Schurftige honden wroeten er tussen oud plastic, op zoek naar iets eetbaars. Het lijkt het einde van de wereld, het decor van een Mad Max film. Een paar meter van het water staat een kleine kiosk met een lekkend dak van verroeste golfplaten. Het is het winkeltje van Elina, een veertigjarige weduwe met diepblauwe, vriendelijke ogen. Elina verkoopt er pannenkoeken, met gesmolten boter overgoten en heet opgediend. Met de paar honderd roebel per dag die ze zo verdient, houdt ze zichzelf in leven. ‘Mijn man en mijn twee zonen zijn dood’, zegt ze. ‘Ik moet dus wel voor mezelf zorgen.’
Elina giet een lepel deeg in de pan en schenkt zichzelf een kop instantkoffie in. Grozny is een buitenwijk van de hel, zucht ze, er is geen werk, de stad is zo vuil dat je er ziek van wordt, overal liggen landmijnen. Ooit was Grozny de parel aan de kroon van de Kaukasus, nu is het één grote puinhoop. Van veel gebouwen blijft enkel nog een zwartgeblakerd skelet over. Enkel wie geen geld heeft om te vluchten, woont nog in Grozny. ‘Als ik geld had, dan vertrok ik vandaag nog. Maar ach, ik weet zelfs niet wat ik vanavond zal eten.’

Tsjetsjenië is Palestina niet

Voor vrouwen als Elina gaat het leven stijl bergaf. Steeds vaker worden ze het slachtoffer van arrestaties en verkrachtingen. ‘Elk moment kan je laatste zijn’, zegt Elina. ‘Je zit op een minibusje, op weg naar huis. De zon schijnt en er is geen vuiltje aan de lucht. Maar dan is er plots een paspoortcontrole. Russische soldaten vragen je papieren, maar die heb je thuis laten liggen. Je wordt gearresteerd en ondervraagd. Misschien word je gemarteld of verkracht. En als je écht pech hebt, dan wordt je lichaam een week later gevonden langs de kant van de weg. Of je verdwijnt gewoon spoorloos. Zo snel kan het in Tsjetsjenië gaan.’
Een paar jaar geleden was dat anders. Toen werden vooral mannen geviseerd en konden vrouwen de checkpoints meestal ongehinderd passeren. Dat veranderde na enkele recente aanslagen waarbij Tsjetsjeense vrouwen betrokken waren. Bij de gijzelnemers die in september van vorig jaar het schooltje in Beslan bezetten, waren twee Tsjetsjeense vrouwen. Kort voordien waren al twee Russische Toepolevs neergestort, opgeblazen door vrouwelijke zelfmoordterroristen. Een andere vrouw blies zichzelf op tijdens een popconcert in Moskou. De shahidki, vrouwelijke kamikazes, werden de schrik van veel Russen. “Zwarte weduwen” worden ze genoemd, omdat ze zich in zwarte kleren hullen en hun gezicht verbergen achter een sluier.
‘Ik begrijp die vrouwen heel goed’, zegt Elina. ‘Hun families zijn vermoord en ze hebben niets meer om voor te leven. Het enige dat hun leven nog zin kan geven, is het wreken van hun vermoorde familieleden. Met religieus extremisme en een verlangen om in het paradijs te komen, hebben die aanslagen niks te maken. Veel Russen denken van wel, maar dat is flauwekul. Wraak, daar gaat het om. Tsjetsjenië is Palestina niet.’
Vrouwen hebben in Tsjetsjenië altijd een erg actieve rol gespeeld. Vóór de oorlog, in de nadagen van de Sovjet Unie, zag je in Grozny meer vrouwen in minirok dan vrouwen met een hoofddoek. Heel wat vrouwen studeerden aan de universiteit of werkten buitenshuis. Toen Russische tanks in 1994 de stad binnenrolden, vochten sommige vrouwen zelfs zij aan zij met hun vaders en broers.
De oorlog heeft die sterke rol van de vrouw nog uitvergroot. Veel taken die traditioneel aan mannen werden overgelaten, zijn nu het werk van vrouwen. ‘Dat is vanzelf gekomen’, zegt Elina. ‘Aangezien wij makkelijker de vele controleposten passeren, was het logisch dat wij eten haalden of handeltjes dreven. Bovendien zijn veel mannen in de oorlog gesneuveld, verdwenen of gevlucht. De vrouwen zijn nu in de meerderheid.’

Iedereen hield van Grozny

Tina is lerares. Vijfendertig zevenjarigen heeft ze onder haar vleugels. Zelf is ze amper midden de dertig, maar ze lijkt minstens tien jaar ouder. De oorlog heeft haar weelderige haarbos grijs gekleurd. Haar ogen lijken hol, uitgeblust. ‘Mijn job is niet eenvoudig,’ zegt ze. ‘De klassen zijn slecht uitgerust, er is geen verwarming en zelfs krijt hebben we te weinig. Bovendien zijn de meeste leerlingen getraumatiseerd. De kinderen hebben angsten, nachtmerries en concentratiestoornissen. Geen wonder: wie geboren is na 1990 heeft enkel oorlog en chaos gekend. Vrede is voor de meeste kinderen een abstract begrip, iets dat ze zich nauwelijks kunnen voorstellen.’
De angsten ontladen zich op de meest uiteenlopende momenten. Veel kinderen beginnen al te huilen als een vliegtuig overvliegt. ‘Het loeien van een straaljager brengt herinneringen terug aan de bange dagen en nachten in de schuilkelders. Sommige kinderen beseffen niet eens dat een vliegtuig ook passagiers kan vervoeren.’
Bij sommige kinderen reiken de wortels van de angst nog dieper. Zij raken al in paniek als ze op straat een Russische soldaat zien passeren. ‘Logisch, want jonge kinderen hebben nooit een Rus zonder wapens en camouflage-uniform gezien. Voor zover zij weten rijdt iedere Rus op het dak van een pantserwagen naar zijn werk.’
Voor de oudere generaties ligt dat anders. Zij herinneren zich wel nog hoe Russen en Tsjetsjenen ooit vreedzaam samenleefden. Voor de oorlog was Grozny een communistische smeltkroes van Russen, Oekraïners, Armeniërs en nog een handvol andere bevolkingsgroepen. ‘Mijn buurman was een jood’, zegt Tina. ‘En mijn beste vriendin was Georgisch. We leefden allemaal samen zonder elkaar naar het leven te staan. En iedereen hield van Grozny.’
Van die smeltkroes blijft vandaag niets meer over. In Grozny wonen enkel nog Tsjetsjenen en Russische soldaten. Veel Tsjetsjeense families zijn naar het buitenland vertrokken, op zoek naar veiligheid en een beter leven. Alleen al in België wonen naar schatting vier- tot vijfduizend Tsjetsjenen. Tina heeft een tante in Antwerpen en een neef in Brussel. Is het moeilijk om daar te raken, vraagt ze. En krijgen Tsjetsjenen in België politiek asiel? ‘Mijn tante schrijft dat België fantastisch is: geen bommen, geen landmijnen, geen checkpoints waar je zomaar kan verdwijnen. Toen ze pas aankwam, was ze erg bang van de Belgische politie. Nu stapt ze soms gewoon naar een politieman om de weg te vragen. Hier in Grozny is zoiets ondenkbaar.’

De herinnering blijft

Een half uurtje ten oosten van Grozny ligt Gudermes, de tweede stad van Tsjetsjenië. Hier, aan het eind van een hobbelige landweg, staat het gammele huisje van Ahmed, dichter en zelfverklaard pacifist. Zijn huis, verschanst achter een zware gietijzeren poort, is een oase van rust. Voor de deur staat een rij gepoetste schoenen netjes in het gelid. Binnen hangen felgekleurde Dagestaanse tapijten en speelt een televisietoestel Russische tekenfilms. Een boekenplank buigt onder de verzamelde werken van Tolstoj en Poesjkin, dichtbundels van Pasternak, Mandelstam en Lermontov.
De blik van Ahmed glijdt over de ruggen. Dan plukt hij een klein zwart boekje uit de kast. ‘Hier,’ zegt hij. ‘Mijn laatste bundel. Maar ik schrijf nog elke dag nieuwe gedichten. De oorlog heeft mijn inspiratie niet gekraakt.’
Ahmed schrijft over de legendarische helden uit de Tsjetsjeense folklore en over de lotgevallen van zijn volk. Zijn laatste gedicht gaat over de Tsjetsjeense ballingschap. Die begon in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog, toen het hele Tsjetsjeense volk op bevel van Stalin naar Centraal Azië werd gedeporteerd. ‘Collaboratie met de Nazi’s,’ luidde de onterechte beschuldiging. Naar schatting 170.000 Tsjetsjenen overleefden de deportatie niet. Pas in 1957 kregen de Tsjetsjenen van Nikita Chroetsjov toelating om te terug te keren naar hun vaderland.
Ahmed was nog een baby toen zijn familie gedeporteerd werd. Zijn gedicht vertelt over de lange tocht in gesloten veewagens, over de koude winter van 1944 en over de moeilijke jaren in de koude steppen van het verre Kazachstan. ‘De deportatie is voor veel Tsjetsjenen een open wonde’, zegt hij. ‘De herinnering aan die tijd is nog erg levendig. Ze voedt de honger naar onafhankelijkheid.’
Toch droomt Ahmed niet van onafhankelijkheid. Met heimwee vertelt hij over de good old days van de Sovjetunie. ‘Onder Brezjnev had iedereen werk, niemand leed honger, je kon zonder probleem van Grozny naar Wladiwostok reizen. Het leven was goed in Grozny. Als ik in een teletijdcapsule kon stappen en terugreizen naar die tijd, ik deed het meteen. Maar ik begrijp wel dat veel Tsjetsjenen geen toekomst met Rusland zien. Daarvoor zijn de wonden veel te diep.’
Het is vijf uur, tijd voor het avondgebed. Ahmed ontvouwt zijn gebedsmatje. ‘Ik ben moslim,’ zegt hij, zich verontschuldigend, ‘maar denk alstublieft niet dat ik een extremist ben. Ik heb lak aan het extremisme dat zo vaak met Tsjetsjenië wordt geassocieerd. Het is dom en intolerant en bovendien staat het haaks op onze Tsjetsjeense tradities.’
De radicale politieke islam is in de Kaukasus een vrij recent verschijnsel. Pas na de eerste oorlog streken extremistische moslims uit het Midden-Oosten neer in Tsjetsjenië. Deze “wahabieten” kwamen met goed gevulde beurzen en een geheel nieuwe lezing van de koran. Hardnekkig verzetten ze zich tegen het mystieke soefisme en de clanstructuur, twee belangrijke peilers van de Tsjetsjeense samenleving. Veel wortel schoot hun beweging niet. ‘Een handvol jongeren voelt zich aangesproken door hun ideeën,’ zegt Ahmed, ‘maar ik denk dat het minder dan drie procent van de bevolking is. Het is alleen jammer dat net zij altijd het nieuws halen, met hun bloeddorstige aanslagen.’

Koekjes en Kalasjnikovs

Het is al donker wanneer op de ijzeren poort van Ahmed’s huis gebeukt wordt. Op slag wordt het muisstil in het keukentje. Angstige blikken schieten heen en weer over de tafel. ‘Gewone mensen komen op dit uur niet meer buiten’, zegt Ahmed. ‘Enkel bandieten en Russische doodseskaders wagen zich nu nog op straat.’
Na een paar bange minuten keert de rust terug. Het is Ibrahim, een neefje van Ahmed. Ibrahim werkt voor de OMON, een commando van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij is een jonge, ruig uitziende kerel in een zwart camouflagepak en met een heel arsenaal wapens bij de hand - een type dat je in Grozny op elke straathoek tegenkomt. ‘Ik kom net van mijn werk’, vertelt hij. ‘We hebben vandaag één terrorist opgepakt: een kerel wandelde het station binnen met een zak vol springstoffen, maar we hebben hem gepakt. Hij wordt nu ondervraagd.’
Ibrahim installeert zich aan tafel. Een Kalasjnikov landt op de eettafel, de loop in een schotel met chocoladekoekjes. Niemand kijkt ervan op. Tsjetsjenië krioelt van de wapens. Overal zijn ze: op straat, achteloos neergegooid in een zetel, op de achterbank van een taxi, in de broekzak van een marktkramer. Een paar jaar geleden kon je zelfs een wapen kopen op de markt: 200 dollar voor een Kalasjnikov, amper 1 dollar voor een granaat. Voor wat extra zakgeld verkopen sommige Russische soldaten zelfs hun eigen wapens.
Ibrahim behoort tot de kleine maar groeiende groep Tsjetsjenen die zich aansluiten bij het Russische leger of bij pro-Russische milities. Hij doet het voor het geld, niet uit idealisme. ‘Het is een goeie baan’, vertelt hij terwijl hij speelt met de veiligheidspin van een granaat. ‘Het betaalt prima en je krijgt gratis wapens. Meer heb ik niet nodig.’
Pas anderhalf jaar geleden sloot Ibrahim zich aan bij het Russische leger. Zijn vader was er tegen, maar Ibrahim dreef zijn zin door. Vroeger was zoiets ondenkbaar geweest: in Tsjetsjenië was het gezag van de vader onaantastbaar. Maar de oorlog heeft de traditionele gezinswaarden aangetast. ‘Ik dreef mijn zin door en uiteindelijk moest mijn vader wel toegeven.’ Onbekommerd is het nieuwe leven van Ibrahim niet.
‘Elke dag kan mijn laatste zijn,’ geeft hij toe. ‘In de ogen van de opstandelingen ben ik een verrader en een collaborateur. Vorige week heeft een kogel mij op een haar na gemist. Vakha, mijn beste vriend, is gisteren begraven. Een telegeleide mijn ontplofte toen hij passeerde in zijn jeep.’
Zo krijgt de oorlog meer en meer het karakter van een burgeroorlog. Moskou-getrouwe Tsjetsjenen jagen genadeloos op rebellen, die op hun beurt de collaborateurs proberen uit te schakelen. Elke dag blazen de rebellen wel ergens een voertuig van “collaborateurs” op. Filmpjes met beelden van die aanslagen staan een paar dagen later al op het internet.
Een belangrijke pion in dit politieke spel is Ramzan Kadyrov, zoon van de vorig jaar bij een aanslag omgekomen Tsjetsjeense president. Zijn Moskou-getrouwe militie, de Kadirovtsi, is berucht tot ver buiten Tsjetsjenië. De Kadirovtsi martelen, ontvoeren en vermoorden Tsjetsjeense burgers, zonder dat iemand hen een strobreed in de weg legt. Het Kremlin kijkt goedkeurend toe. Ramzan Kadirov werd door president Poetin zelfs benoemd tot Held van het Vaderland.
Maar elke moord roept nieuw geweld op. Familieleden van slachtoffers richten vaak hun eigen moordcommando’s op, losse groepen met maar één doel: het opjagen van de daders en het wreken van vermoorde verwanten. Het resultaat is een gespleten, diep verdeelde samenleving, waarin steeds vaker Tsjetsjenen elkaar naar het leven staan. ‘Het is een bewuste strategie van het Kremlin’, zucht Ahmed. ‘Poetin heeft het goed bekeken: zorg ervoor dat je vijanden elkaar vermoorden, dan hoef je dat zelf niet meer te doen.’