“‘Natuurlijk willen we allemaal likes en shares, maar niet ten koste van een beschaafd gesprek’
Knack-hoofdredacteur Bert Bultinck wijdt zijn commentaar in Knack onder andere aan mijn stuk over de politieke recuperatie door de N-VA van de mislukte aanslag in Brussel-Centraal. Ik neem nota van zijn opbouwende kritiek en ondersteun zijn pleidooi voor hoffelijk taalgebruik. Over het belang van fatsoen in communicatie in tijden van terreur.
Weerzinwekkend. Dat woord hadden we beter weg gelaten. Niet omdat het voortdurend verdacht maken van politieke tegenstanders mijn weerzin niet opwekt – dat doet het wel – maar omdat het weinig meer toevoegt dan clicks en likes en shares van mensen die dezelfde verontwaardiging voelen. Natuurlijk willen we clicks en likes en shares, maar niet ten koste van een beschaafd gesprek.
Lees hier: “Aanslag Brussel-Centraal: weerzinwekkende politieke recuperatie door N-VA”
De mensen die wij niet meteen bereiken, willen we immers ook wel eens aan het denken zetten. En vaak knappen zij af op zo’n woorden. Zo dragen we zelf bij aan het ontstaan en versterken van verschillende kampen in de samenleving. Juist datgene dat we aanklagen in zulke gepolariseerde en gevoelige thema’s.
Dit is nog altijd onze samen-leving. Na deze steeds lelijker wordende onderlinge strijd moet we ze wel nog altijd delen.
Denkbeeldig geweld
Ik kreeg van een Vlaamse filosoof ook de kritiek dat ik zogezegd de bron van echt geweld niet durf benoemen, terwijl ik de bron van “denkbeeldig” geweld verbind aan een affiche van de N-VA. Die kritiek kan ik om verschillende redenen niet ter harte nemen.
In werkelijkheid is het niet meer zo denkbeeldig dat burgers het recht in eigen handen nemen en wraak nemen voor burgerslachtoffers in IS-geweld door zelf burgerslachtoffers te maken.
Dat is wat gebeurde toen een man met een bestelbus inreed op moslims bij een moskee in Londen op 19 juni.
Geweld uit haat tegen de standpunten van anderen houdt wel verband met een klimaat gecreëerd door ophitsing door partijen en media.
Bijna exact een jaar eerder, op 16 juni 2016, werd Brits parlementslid Jo Cox, een uitgesproken tegenstander van de Brexit, op straat doodgeschoten en doodgestoken. De dader kwam uit extreemrechtse hoek. Deze moordaanslag gebeurde exact één week voor het referendum over de Brexit.
Britain First, UKIP van Nigel Farage, maar ook lid van de Conservatieve Partij Boris Johnson, vandaag minister van Buitenlandse Zaken, hadden haatboodschappen en doelbewuste desinformatie verspreid over en tegen moslims, vluchtelingen en de EU. Tot alles één grote angstcocktail werd en de woede van een enkeling zich richtte tegen een vrouw die moslims, vluchtelingen en de EU had verdedigd.
Er is maar een enkeling nodig om diepe wonden te slaan in een mensenleven en in de hele maatschappij, maar er is een systeem nodig om hem over de schreef te halen.
Geweld uit haat tegen de politieke standpunten van anderen houdt wel degelijk verband met een klimaat gecreëerd door de voortdurende ophitsing door politieke partijen en media. Zijn zij dan even schuldig als IS? Neen. Of discussieer daar gerust over.
Dragen zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid om op zijn minst geen olie op het vuur te gooien en verdelende communicatie achterwege te laten in een thema/strijd waarin we best eenheid uitstralen tegen de gemeenschappelijke vijand? Ja, daar ben ik absoluut van overtuigd.
Politiek geïnspireerd geweld kwam deze maand in de Verenigde Staten ook vanuit de aanhang van presidentskandidaat Bernie Sanders. Een man schoot het Republikeinse congreslid Steve Scalise neer, die tot vandaag herstelt van zijn verwondingen. Sanders reageerde gepast door ook openlijk te zeggen dat de dader een vrijwilliger was in zijn presidentiële campagne.
Dit soort geweld moet ons allemaal tot de orde roepen en nederig maken. Er is niets verkeerd met een politiek platform dat zich keert tegen het establishment, maar de leiders van zulke bewegingen, links en rechts, moeten extra voorzichtig zijn in hun taalgebruik om elke schijn uit de wereld te helpen dat ze burgers tegen andere burgers willen opzetten.
Hoffelijk uiten van frustratie?
Kunnen we het hoffelijk taalgebruik dat Bultinck bepleit, ook verwachten van boze burgers? Moet frustratie niet geuit worden, in plaats van onderdrukt en verpakt in cleane taal? Is het feit dat mensen zich uitspreken, op zich geen goede zaak? Helpt de schofterigheid leiders niet om te weten wat er leeft in de samenleving? Misschien wel, maar dat betekent niet dat leiders de schofterigheid zelf moeten aanmoedigen.
Het is tenminste aan de leiders in een samenleving om hoffelijkheid aan de dag te leggen. Het gevaar is dat verdachtmaking en ophitsing op de duur de vorm van geweld tussen burgers aannemen. We zitten in een klimaat van opeenvolgende terreuraanslagen. Er is veel potentieel voor een anti-establishment discours. Politici overal in de EU bouwen dat discours steeds meer op de thema’s migratie en terreur, zoals bleek uit recent onderzoek van Chatham House.
Opeenvolgende aanslagen hebben het ophitsingspotentieel opgedreven, en daarmee de nood aan meer fatsoen in onze communicatie.
Nog volgens dat onderzoek ontstaat er stilaan een meerderheid die vatbaar is voor populistische vijandbeelden. Er is dus veel ophitsingspotentieel. We hoeven dat heus niet helemaal uit te putten. Integendeel, in zo’n maatschappelijke context wordt een pleidooi voor hoffelijk taalgebruik, het bedaren in plaats van ophitsen van de gemoederen, het nieuwe verzet. Ik verwacht van mijn medeburgers dat wij onze samenleving veilig houden. Hoe verder de taal afdaalt naar concrete bedreigingen, hoe moeilijker een gesprek wordt. Dat is zo in conflictsituaties die veel erger zijn dan de onze. Dat heb ik gezien in Egypte, Tunesië, Syrië, Palestina, Irak,… Wat mij drijft, is voorkomen dat wij naar dat niveau afdalen.
In die zin is “hoffelijk uiten van frustratie” misschien de middenweg. Dat is de burgerzin die we moeten uitdragen als leden van een democratie, als civiele maatschappij. Op één of andere manier zijn wij immers allemaal leiders in de samenleving. Als we ons daarvan niet meer bewust zijn, leven we niet langer in een democratie.
Publieke debatten mogen hard gaan en op het scherp van de snee gevoerd worden, maar dat minimum aan respect voor elkaar mogen we niet verliezen. Het is een voortdurende inspanning.
Stand-up comedian Michael Van Peel zei het al in zijn eindejaarsshow “Van Peel Overleeft 2015”: ‘Decency is the new punk’, waarmee hij zenboeddhist Tom Hannes aanhaalde.
In 2016 en 2017 heeft “fatsoen als verzet” alleen maar aan belang gewonnen.
Structureel haatdragend taalgebruik
De opeenvolgende terreuraanslagen hebben het ophitsingspotentieel verder opgedreven, en daarmee ook de nood aan meer fatsoen in onze communicatie. Dat is zo stilaan een manier geworden om onze samenleving te beschermen tegen verbaal en fysiek geweld.
Er is niets verkeerd met verontwaardiging, maar zeker woede over politieke problemen richt je best op systemen, niet op mensen die een bepaalde politieke overtuiging aanhangen.
Als de sociale media een graadmeter zijn van de mate waarin burgers in staat zijn om met elkaar in gesprek te treden over maatschappelijke thema’s, dan zouden politici toch beter hun conclusies trekken en vanaf nu, beter vandaag dan morgen, hun communicatie op eigen sociale mediakanalen aanpassen.
Er ontstaat stilaan een meerderheid die vatbaar is voor populistische vijandbeelden. Dan wordt een pleidooi voor hoffelijk taalgebruik het nieuwe verzet.
Er wordt te gretig gestrooid met de labels “sommigen ter linkerzijde” en “sommigen ter rechterzijde”. Mensen die in het dagelijkse leven waarschijnlijk verantwoordelijke burgers zijn, en bij een goed glas tot een normaal en beschaafd gesprek zouden komen, schelden elkaar de huid vol op de anonieme “sociale” media.
Weten we nog dat er achter dat computerscherm aan de andere kant ook een echte mens zit? Spreek gewoon met elkaar en leer dat ook op sociale media. Trek niet zo snel conclusies over je medeburgers. Plak hen geen labels op. Ik ben waarschijnlijk niet de persoon die ik in de verbeelding van sommige mensen ben, en al zeker niet de persoon die de bron van echt jihadistisch geweld niet zou durven benoemen.
Iedereen die het boek “De Jihadkaravaan” heeft gelezen, weet dat ik de realiteit rond jihad en terreur niet wil verbloemen. Zo’n omstandige analyse en terreinonderzoek in Tunesië, Egypte, Jordanië, Turkije én Syrië, over hoe jihadistisch geweld bijvoorbeeld wél vanuit de islamitische bronnen wordt verantwoord, heb ik nog op weinig andere plaatsen gelezen.
Lees hier een uitgebreid fragment uit het boek De Jihadkaravaan. Reis naar de wortels van de haat door Montasser AlDe’emeh en Pieter Stockmans (uitgegeven door Lannoo)
Pagina’s staan er vol van in ons boek. Aan de mensen die niet voorbij hun weerzin zijn geraakt over onze keuze voor het woord “weerzinwekkend”: mag ik dat woord even in de koelkast zetten en jullie uitnodigen om over de drempel te stappen en een bereidheid te tonen om verbaasd te worden door de kennis die je misschien in dat boek zal terugvinden?
Woorden wegen door, schrijft Bert Bultinck: ‘Het werk van de Duits-Joodse filoloog Victor Klemperer bewijst wel hoe structureel haatdragend taalgebruik de geesten verleidt, masseert en finaal brainwasht tot onmenselijke “oplossingen” plots onvermijdelijk lijken.’ Bultinck haalt dit aan om te verwijzen naar het “structureel haatdragend taalgebruik” van onze politici dat ook een hersenspoelend effect heeft.
Maar de grootste partij van een democratische rechtsstaat houd ik aan hogere standaarden dan IS en hun gehersenspoeld voetvolk.
Ik wil graag deze woorden uit de inleiding van “De Jihadkaravaan” in herinnering brengen: ‘Dit een uitnodiging aan elke lezer, om ook de reis te maken naar de wortels van de haat. Het Arabische woord tanwir wordt gebruikt voor het aanbreken van de ochtend. Een nieuw begin, van het duister naar het licht. Het woord “verlichting” werd dan weer gedefinieerd door Immanuel Kant. Hij gebruikte het om te verwijzen naar het loskomen van de mens uit onmondigheid en onwetendheid, uit het onvermogen om zich van zijn verstand te bedienen zonder leiding van een ander. Je draagt zelf verantwoordelijkheid als de oorzaak van de onwetendheid niet ligt in een gebrek aan verstand, maar in een gebrek aan moed om nieuwe kennis op te zoeken. Daarom is dit boek een uitnodiging om die moed tentoon te spreiden, om de innerlijke jihad te voeren tegen jezelf en je vooroordelen, om je denkbeelden te laten uitdagen door nieuwe kennis en nieuwe ontmoetingen.’