De katoenconnectie in Burkina Faso: ‘Monsanto is vertrokken, maar mijn problemen blijven’
Mien De Graeve – Wouter Elsen – Abdul Razac Napon
20 november 2016
‘Monsanto of niet, dat is de kwestie niet. Als landbouwer heb ik niets met Monsanto te maken. Monsanto is vertrokken, maar mijn problemen blijven.’ Mohamed Traore neemt ons mee naar zijn katoenveld in de buurt van Houndé, in het zuidwesten van Burkina Faso om te praten over de problemen waarmee de katoensector te kampen heeft.
De katoenpluk is zo intensief dat er vele handen voor nodig zijn. Vooral veel vrouwen proberen tijdens de oogstperiode een cent bij te verdienen. Voor één dag plukken krijgen ze 1000 FCFA (anderhalve euro)
© Wouter Elsen
In de schaduw van een majestueuze karitéboom vertelt katoenboer Mohamed Traore ons zijn verhaal: hoe hij letterlijk geboren is tussen de katoen, omdat zijn moeder weeën kreeg terwijl ze met tientallen andere vrouwen de katoenbollen van de planten plukte; hoe de katoen altijd een deel is geweest van zijn leven, maar nooit heeft gebracht wat ze beloofde: rijkdom en rust; hoe de katoen hem en zijn kompanen de voorbije jaren ongelooflijk boos heeft gekregen en hoe ze zich opmaken voor de strijd. Niet tegen Monsanto wel te verstaan, wél tegen een kanker van eigen bodem.
De teloorgang van Monsanto?
Alle ogen zijn nochtans gericht op de meest verguisde multinational ter wereld. Monsanto stond half oktober symbolisch terecht op het Monsanto Tribunaal in Den Haag, initiatief van een grote groep ngo’s en actiegroepen die het Amerikaanse bedrijf wil laten veroordelen voor “ecocide”.
Enkele weken eerder raakte bekend dat het bedrijf wordt overgenomen door zijn Duitse concurrent Bayer. En begin oktober legde het magazine Jeune Afrique de hand op een onvoorzichtige mail van Doulaye Traore, vertegenwoordiger van Monsanto in West-Afrika, aan zijn vrienden en medewerkers. Daarin kondigde hij aan dat de Amerikaanse multinational Burkina Faso verlaat.
Aan de basis van het vertrek ligt de crisis over de lengte van de vezel van de katoen in Burkina Faso. Die bezorgde het land indertijd een uitzonderlijk kwaliteitslabel. Een lange vezel maakt machinale verwerking immers veel efficiënter. Sinds de invoering van de insectenresistente ggo-katoen werd de katoenvezel in Burkina Faso elk jaar korter, met grote verliezen voor de katoensector tot gevolg.
Officieel werd het nieuws van Monsanto’s vertrek niet bevestigd, en de verantwoordelijken van de Burkinabè katoensector houden voorlopig vol dat de onderhandelingen lopen, maar een anonieme bron binnen Monsanto kondigde het ons al veel eerder aan: Monsanto heeft de buik vol van Burkina Faso en stapt op.
Lokale en internationale actiegroepen tegen ggo’s juichen en hier en daar worden zelfs vergelijkingen gemaakt met de dappere Burkinabè die op 31 oktober 2014 dictator Blaise Compaore verjaagden. Op sociale media regent het felicitaties aan het volk dat Monsanto met een ‘njet’ de laan uit heeft gestuurd.
Maar wat als Mohamed Traore gelijk heeft? En wat als het niet de Burkinabè zijn die neen hebben gezegd tegen Monsanto, maar omgekeerd? Is het allemaal de schuld van de Amerikanen? Of heeft ook ex-kolonisator Frankrijk boter op het hoofd?
Katoen onder hoogspanning
We schrijven 1996. De hele West-Afrikaanse regio wordt geteisterd door een explosieve aanval van rupsen op de katoenvelden. De pesticiden die de katoenlanden in West-Afrika al jaren gebruiken, hebben resistentie gecreëerd. De sector lanceert het “Programme Fenêtre” voor een meer gerichte en in de tijd gedifferentieerde behandeling van de katoenplanten.
Elk jaar tijdens oktober en november plukken vrouwen met de hand en onder de schroeiende zon honderden tonnen katoen.
© Wouter Elsen
Het programma lijkt te werken maar twee jaar later krijgen de katoenboeren in Burkina Faso nieuwe klappen. Een in het land tot dan toe onbekend insect, de mouche blanche, richt in september 1998, als de velden vol sneeuwwitte katoenbollen staan, een ware ravage aan.
Paniek slaat toe. De katoensector is voor Burkina Faso een zeer strategische sector, goed voor 4% van het bbp en 60 tot 70% van de exportinkomsten. De katoensector creëert rechtstreeks en onrechtstreeks werk voor een flinke 25% van de bevolking.
‘We nodigden Monsanto uit in Burkina Faso en ze hebben die uitnodiging aanvaard.’
Een vaak gehoord verhaal over de introductie van ggo’s in Burkina Faso, via de katoen, is dat van voormalig president Blaise Compaore en zijn moeizame relatie met de VS. De Amerikanen dreigden in 2000 met sancties tegen Burkina Faso omdat Compaore via illegale handel in wapens en diamanten actief betrokken was bij de burgeroorlog in Sierra Leone. Hij zou de ggo’s van Monsanto hebben moeten slikken als pasmunt voor verder stilzwijgen over die kwestie.
Het verhaal is genuanceerder. Professor Roger Zangre, die eind de jaren ‘90 aan het hoofd stond van het ANVARR (Agence Nationale de Valorisation de Résultats de Recherche) getuigt: ‘Samen met een paar collega’s nam ik in 1999 deel aan een conferentie in Kameroen. Daar ontmoetten we Monsanto. Hun demonstratie van katoenplanten met het Bt-gen was een absolute revelatie. Een katoenvariëteit die zich kon verweren tegen de vernietigende aanvallen van insecten was voor ons een droom. We nodigden Monsanto uit in Burkina Faso en ze hebben die uitnodiging aanvaard.’
De katoen wordt gezaaid in mei of begin juni, bij het begin van het regenseizoen. Begin september staan de katoen velden vol van deze prachtige bloemen.
© Wouter Elsen
Ook Cyr Payim Ouedraogo, wetenschapsjournalist, beklemtoont dat de ggo-katoen niet werd opgedrongen aan Burkina Faso: ‘Het paradepaardje van onze landbouw werd ernstig bedreigd. De boeren waren wanhopig. De regering vroeg aan de wetenschappers om een oplossing te zoeken, en die hebben ze gevonden, bij Monsanto. We zijn niet over één nacht ijs gegaan trouwens: we vroegen een tweede mening bij het Zwitserse Syngenta, maar dat bedrijf verdween snel uit beeld, omdat hun product niet performant was.’
Waarschijnlijk loste de ggo-katoen in één beweging veel problemen op. De katoensector stond onder hoogspanning door de opeenvolgende insectenplagen. Dat feit negeren zou niet alleen voor grote sociale onrust zorgen maar ook voor het verlies van de sterkhouder van de Burkinabè economie en van de enige activiteit die buitenlandse deviezen binnenbracht.
Dat het contract met Monsanto ook de ergernis van de Amerikanen enigszins kon temperen, was natuurlijk mooi meegenomen. Cyr Payim Ouedraogo: ‘Als dat de druk van de ketel kon halen tussen Washington en Ouagadougou, waarom dan ook niet?’
Deze katoenbol is klaar voor de oogst. Ze wordt als geheel geplukt. Later zal in de fabriek de witte vezel van de zaden worden gescheiden.
© Wouter Elsen
Bewuste blunders?
Een van de voorwaarden van Monsanto om in een nieuw land met ggo’s aan de slag te gaan, is nationale regelgeving over bioveiligheid. Professor Roger Zangre van het ANVARR was ook voorzitter van het Comité Provisoire de la Biosécurité, dat in 2000 begon met het opstellen van de Burkinabè wet rond bioveiligheid.
Zangre houdt vol dat alle wettelijke stappen zijn gerespecteerd, tot we hem voor de derde keer vragen of er druk is uitgeoefend op Burkina Faso om met ggo’s te werken.
De groep werkte twee jaar lang aan de reglementering die begin 2003 gevalideerd werd. Zangre houdt vol dat alle wettelijke stappen zijn gerespecteerd, tot we hem voor de derde keer vragen of er druk is uitgeoefend op Burkina Faso om met ggo’s te werken. Dan vertelt hij toch…
‘In juli 2003 organiseerde Sofitex (op dat moment nog de enige en nationale katoenmaatschappij) een internationale conferentie over biotechnologie. Iedereen was er vertegenwoordigd: bedrijven, wetenschappers, consumenten, traditionele chefs, … Iemand in het publiek vertelde dat hij enkele weken eerder in Dakar tot zijn ontsteltenis had vernomen dat er in Burkina Faso veldproeven met ggo’s aan de gang waren. Monsanto zag zich gedwongen om dat voor de hele zaal te bevestigen. De mensen waren woedend. Als voorzitter van het Comité Provisoire was ik nergens van op de hoogte.’
Monsanto had voor die proeven wél een toestemming op zak, een presidentieel decreet zowaar. Wetenschapsjournalist Cyr Payim Ouedraogo sust: ‘De overheid heeft niet goed gecommuniceerd, maar wat wil je? Zelfs vandaag hebben veel overheidsdiensten hier geen communicator.’
De katoenpluk is zo intensief dat er vele handen voor nodig zijn. Vooral veel vrouwen proberen tijdens de oogstperiode een cent bij te verdienen. Voor één dag plukken krijgen ze 1000 FCFA (anderhalve euro)
© Wouter Elsen
Professor Zangre denkt daar anders over: ‘Na afloop van de conferentie werd ik staande gehouden door iemand van Monsanto. Hij vroeg me hem een document te bezorgen dat stelde dat ik op de hoogte was van de proeven. Ik weigerde maar hij drong aan. Twee weken later schreef ik een document, maar daar kon Monsanto weinig mee doen want ik hield me op de vlakte. Kort daarna was ik voorzitter af.’
Het lijkt er dus op dat het Comité Provisoire vooral een schoonheidsoperatie was: op het hoogste niveau waren de beslissingen al lang genomen, en het bewijs van de democratische dialoog die daar aan vooraf had moeten gaan, moest in allerijl achteraf geproduceerd worden.
‘Slordigheid heeft ervoor gezorgd dat ons land, dat ooit de keizer onder de katoenlanden was, vandaag met minderwaardige katoen zit opgescheept.’
Ondanks het feit dat Zangré een voorstander is van ggo’s is hij het roerend eens met zijn collega Didier Zongo, eveneens professor maar ook een notoir tegenstander van ggo’s in de landbouw, als het over de enorme blunders gaat bij de invoering van de ggo-katoen in Burkina Faso.
Professor Zongo: ‘Onze ggo-katoen hier in Burkina Faso is het resultaat van een kruising tussen een Amerikaanse variëteit met het Bt-gen, en een lokale Burkinabè variëteit, waarvan hét belangrijkste kenmerk zijn beroemde lange katoenvezel was. De nieuwe variëteit die zo ontstond, had én het Bt-gen én de lange katoenvezel.’
‘Elke plantenwetenschapper weet dat je het daar niet bij mag laten. Zo een nieuwe variëteit moet een proces van terugkruising ondergaan, om de beoogde kenmerken te isoleren en te versterken. Van de Amerikaanse plant wilden wij alleen het Bt-gen dat onze planten resistent zou maken tegen insecten, verder wilden we alle kenmerken van onze variëteit behouden. Normaal gezien moet er in zo’n geval zeven keer terug gekruist worden. Voor de variëteit die in Burkina Faso gecommercialiseerd werd, is er maar twee keer terug gekruist! Die slordigheid heeft ervoor gezorgd dat ons land, dat ooit de keizer onder de katoenlanden was, vandaag met minderwaardige katoen zit opgescheept.’
Mohamed Traore, katoenboer en activist, vertelt ons zijn verhaal in de schaduw van één van de karitébomen op zijn katoenveld.
© Wouter Elsen
Monsanto bekent kleur
Sinds Burkina Faso in april 2016 een “voorlopige stop” van de ggo-katoen aankondigde, weigert Monsanto alle commentaar. Journalisten staan steevast voor een gesloten deur en er kwam nog geen enkele officiële mededeling. Wij slaagden er wél in om meerdere keren met een belangrijke medewerker van het bedrijf te spreken. De onthullingen van onze bron zijn niet minder dan een schuldbekentenis.
‘Het verhaal van de terugkruisingen is correct. We hadden daarmee moeten doorgaan. We hebben grote fouten gemaakt. We hebben niet gedaan wat we hadden moeten doen. Monsanto is verantwoordelijk.’
Het lijkt er op dat Monsanto handig gebruik heeft gemaakt van de totale ontreddering die op dat moment in de Burkinabè katoensector heerste om zijn product binnen te sluizen. Die ontreddering stelde Burkina Faso in een zwakke onderhandelingspositie. Het contract met Monsanto beloofde een onmiddellijke oplossing voor het probleem dat de katoenvelden op dat moment teisterde: dat van de insecten. Het contract beloofde ook een verhoging van de productie per hectare, en van het aantal zaden per katoenbol.
Aan die voorwaarden heeft de ggo-katoen, zeker tijdens de eerste jaren, helemaal voldaan. Maar over de lengte van de katoenvezel wordt in het contract met geen woord gerept. De onderzoekers van Monsanto wisten nochtans dat een slordige terugkruising op dat vlak tot problemen kon leiden. Onze bron: ‘We dachten allemaal dat het niet zo’n vaart ging lopen, niemand heeft de tijd genomen om het te controleren. Het is intriest maar het is waar.’
Bij de vraag waarom het proces met de terugkruisingen nooit werd verder gezet, ook al werd de verkorting van de vezel al in 2010 vastgesteld en ook al weet iedereen dat de oplossing daar ligt, zucht de bron bij Monsanto diep: ‘Het is even erg als eenvoudig. Voor een bedrijf als Monsanto is de markt in een land als Burkina Faso niet belangrijk genoeg. Er staan niet genoeg dollars tegenover. Nog meer investeren was voor ons zinloos.’
‘Voor een bedrijf als Monsanto is de markt in een land als Burkina Faso niet belangrijk genoeg. Er staan niet genoeg dollars tegenover. Nog meer investeren was voor ons zinloos.’
Bij INERA (Institut National d’Expérimentation et de Recherche Agricole), het Burkinabè instituut dat al die tijd samenwerkte met Monsanto, is niemand bereikbaar voor commentaar. Zelfs als ze het hadden gekund, hadden de Burkinabè wetenschappers niet zelf mogen sleutelen aan de variëteit. Cyr Payim Ouedraogo: ‘Als je iemands technologie gebruikt, mag je daar niet zomaar mee doen wat je wil. Onze onderzoekers zijn gebonden door een contract. C’est du business.’
De professionele ontgoocheling bij de wetenschappers is groot. Professor Roger Zangre: ‘Een essentieel onderdeel van het contract met Monsanto was kennisoverdracht en capaciteitsversterking. We dachten dat onze wetenschappers zouden leren hoe ze genen konden isoleren en die inbrengen in andere planten. We hadden de meesters van de biotechnologie in West-Afrika kunnen worden. Er is niets van in huis gekomen.’
De katoenpluk is zo intensief dat er vele handen voor nodig zijn. Vooral veel vrouwen proberen tijdens de oogstperiode een cent bij te verdienen. Voor één dag plukken krijgen ze 1000 FCFA (1,5 euro)
© Wouter Elsen
De Franse blinde vlek
De manier waarop Monsanto gebruik heeft gemaakt van de paniek in de katoensector in Burkina Faso wordt graag uitgespit door de anti-ggo-beweging, en zeker door zijn Franse tak. Nochtans is de geschiedenis van de Franse inmenging in Burkina Faso, mét al zijn uitwassen, misschien wel de grootste blinde vlek in het katoenverhaal. Een sterk artikel in Le Monde Diplomatique van september 2007 onthult daar een deel van.
Op aansturen van hun Franse kolonisator verbouwen de boeren in Burkina Faso, net als in andere landen van West-Afrika, katoen sinds 1924. Na de tweede wereldoorlog, in 1949, richtte Frankrijk de Compagnie Française pour le Développement des Textiles (CFDT) op. Het land wou zijn textielindustrie dynamiseren en zich bevrijden van de afhankelijkheid van katoen uit de VS.
De CFDT mag de quasi volledige ontwikkeling van én de controle over de katoensectoren in francofoon Sub-Sahara Afrika op zijn conto schrijven. Uit die tijd stamt het feit dat de hele katoenketen door één enkele actor wordt beheerd.
Frankrijk controleerde dus de katoenteelt van de levering van zaden, meststoffen en pesticiden tot aan de export van het eindproduct. Ook vandaag nog wordt 95% van de Burkinabè katoen uitgevoerd. Het leeuwendeel daarvan komt in Franse handen terecht (via het handelsagentschap Copaco) en wordt opnieuw geëxporteerd richting Azië.
In 2001 veranderde de CFDT van naam en werd ze Dagris, acroniem voor Développement des Agro-Industries du Sud, en in zijn huidige geprivatiseerde vorm heet de holding Geocoton. In al die verschillende vormen hield en houdt het bedrijf een vinger in de pap.
Bij zijn onafhankelijkheid kreeg Burkina Faso geleidelijk aan zelf meer vat op zijn katoensector, met de creatie van het staatsbedrijf Sofitex, maar CFDT behield 45% van het kapitaal. Toen de Wereldbank en het IMF in de jaren ‘80 de Afrikaanse landen verplichtten om hun staatsbedrijven te privatiseren, haastte de CFDT zich om ook in de nieuwe katoenbedrijven kapitaal op te kopen.
De drie regionale katoenmaatschappijen in Burkina Faso zijn ook vandaag nog altijd voor een flink deel in Franse handen (voor Sofitex is dat 34%, voor Socoma zelfs 51%).
© Wouter Elsen
Tientallen jaren lang kwam Frankrijk goed weg met zijn aanpak. Die werd zelfs gelauwerd als een toonbeeld van constructieve internationale samenwerking, in functie van de ontwikkeling van de arme Afrikaanse boeren. De gegarandeerde aankoop aan een vaste prijs is inderdaad een niet te onderschatten bescherming voor de vele boeren die hun katoen verbouwen op kleine familiale boerderijtjes.
‘In alle Franse oud-kolonies is er nog altijd een Franse aanwezigheid: militair, financieel, in de zakenwereld, … ze zitten overal. Het economische weefsel in Burkina Faso? Dat is Frans.’
De keerzijde van de medaille zit hem natuurlijk in het quasi-monopolie en in de totale afhankelijkheid die Frankrijk zo voor zijn ex-kolonie creëerde. De belangen die het land via dat monopolie uitbouwde in de agro-industrie en het economische weefsel in Burkina Faso hebben gezorgd voor een stevige verankering van la Françafrique. Cyr Payim Ouedroago: ‘In alle Franse oud-kolonies is er nog altijd een Franse aanwezigheid: militair, financieel, in de zakenwereld, … ze zitten overal. Het economische weefsel in Burkina Faso? Dat is Frans.’
Dat Frankrijk niet opgezet was met de avances van Monsanto aan Burkina Faso mag dan ook duidelijk zijn. De Franse onderzoeksinstelling CIRAD deed een aantal verwoede maar vergeefse pogingen om zich tussen de onderhandelingen van Monsanto met de Burkinabè overheid te wringen, in de hoop ook de nieuwe speler op het terrein te beheersen.
De klauwen van de katoenmaatschappij
Een pervers uitvloeisel van de geopolitieke belangen en het krampachtig vasthouden van Frankrijk aan zijn katoenkolonies van weleer, is de structuur van de katoensector in Burkina Faso vandaag: de beruchte “unieke keten”.
Op het eerste gezicht lijkt de sector een geoliede machine, die waarden als solidariteit en sociale bescherming hoog in het vaandel draagt. Karim Traore van de UNPCB (Union Nationale des Producteurs de Coton) spreekt vol trots en overtuiging. Hij is innemend en imposant, in zijn traditionele tenue van handgeweven katoen. Het is moeilijk om hem niet te geloven: ‘We zijn de best georganiseerde sector van Burkina Faso. Onze groupements en ons kredietsysteem zitten perfect in elkaar. De boeren genieten bescherming en omkadering. Hun vertegenwoordiging is verzekerd tot op het allerhoogste niveau.’
Karim Traore (voorzitter nationale katoenunie UNPCB) draagt steevast zijn traditionele tenue uit burkinabè katoen. Hij is ervan overtuigd dat de unie de stem vertegenwoordigt van alle katoenboeren.
© Wouter Elsen
Elke katoenboer in Burkina Faso maakt deel uit van een GPC, een groupement de producteurs de coton. Zo’n GPC telt een twintigtal producenten, die met elkaar verbonden zijn door een caution solidaire. De GPC gaat bij het begin van het katoenseizoen als groep een lening aan bij de katoenmaatschappijen, voor zaaigoed, meststoffen en pesticiden. Enkele maanden later betalen ze de lening terug met hun oogst. Ook de terugbetaling gebeurt als groep, dus eventueel verlies of tegenslag wordt ‘solidair’ door de hele groep gedragen.
‘Via het kredietsysteem wimpelen de katoenmaatschappijen elke tegenslag af op de boerengroep, die zijn verlies dan maar zelf moet zien op te slorpen.’
De katoenmaatschappijen verkopen vervolgens de katoen op de wereldmarkt en betalen een deel van de winst uit aan de boeren, als surplus op de oogst die ze inleverden. De katoenmaatschappijen (Sofitex, Socoma en Fasocoton) en de UNPCB controleren dus samen het hele proces van begin tot eind, naar analogie met hun leermeesters van de Franse CFDT, die via zijn aandeel in het kapitaal van de katoenbedrijven ook nog altijd mee aan de touwtjes trekt.
Het klinkt mooi en waterdicht maar de problemen zijn veelvoudig. Er is eerst en vooral het systeem van de caution solidaire. Mohamed Traore: ‘De GPC’s beschermen de boeren helemaal niet, het is veeleer een bescherming voor de katoenmaatschappijen zelf. Via het kredietsysteem wimpelen die elke tegenslag af op de boerengroep, die zijn verlies dan maar zelf moet zien op te slorpen.’
Paul Gbangou (landbouwer uit Fada N’Gourma die enkele jaren geleden de brui gaf aan de katoen): ‘Ik ben gestopt met katoen omwille van de GPC’s. Het systeem is vermoeiend. Je werkt je kapot, je oogst is goed, en toch moet je boeten voor het verlies van de anderen.’
Het systeem nekt bovendien het individuele verantwoordelijkheidsgevoel. Meststoffen zijn in Burkina Faso met zijn verarmde gronden een noodzakelijk maar zeldzaam en vooral duur goed. Wie katoen kweekt, heeft via de kredietlijnen van Sofitex toegang tot mest. Natuurlijk is die mest bedoeld voor de katoenvelden, maar quasi alle boeren gebruiken een deel ervan voor andere gewassen.
‘Omwille van de katoen heb ik mijn schoonbroer naar de gevangenis gestuurd. De GPC’s scheuren onze families uiteen.’
Misbruik is dus verleidelijk. Mohamed Traore: ‘Ze hebben ons gevraagd GPC’s te vormen met vrienden en familie. Maar ook een vriend kan een verrader zijn. Als het seizoen begint, heb ik niet meer de tijd om naar zijn veld te gaan kijken, en hij komt niet bij mij kijken. Op het moment dat ik ontdek dat hij helemaal geen katoen heeft verbouwd, en de mest heeft gebruikt voor zijn mais en sorghum, of ze heeft doorverkocht, is het al te laat. Hij moet zijn lening terugbetalen, maar hij heeft geen katoen om dat te doen. De andere leden van de groep moeten dus voor hem betalen, anders krijgen ze het volgend jaar geen krediet meer.’
De bitterheid straalt van hem af: ‘Omwille van de katoen heb ik mijn schoonbroer naar de gevangenis gestuurd. De GPC’s scheuren onze families uiteen.’
De “unieke keten” reduceert de boeren tot arbeiders van de katoenmaatschappijen. In de praktijk komt het systeem vervaarlijk dicht in de buurt van slavernij. De boeren kunnen geen kant op. Ze hebben geen enkele keuzevrijheid en geen enkele invloed op hun arbeidsvoorwaarden of op de aankoopprijzen en kwaliteitsbeoordeling van de katoen. Bazabo Bognana, katoenboer in Houndé: ‘Ik heb geprobeerd om katoen te telen buiten Sofitex om, ik heb gespaard om mijn eigen meststoffen te kunnen betalen. Maar het werkt niet. Ik kan alleen aan Sofitex verkopen. Je moet deel uitmaken van het systeem, anders verdien je niets.’
Het is de UNPCB die voor de rechten van deze ‘arbeiders’ zou moeten opkomen. Volgens voorzitter Karim Traore doet ze dat ook, en met verve: ‘De hiërarchie, van GPC over departementale en provinciale unie tot nationale unie, garandeert dat alle verzuchtingen gehoord worden.’
Georges Yameogo, technisch raadgever bij Sofitex knikt instemmend: ‘Via onze interprofessionele organisatie AICB gaat UNPCB rechtstreeks in dialoog met de katoenmaatschappijen. We werken samen en begrijpen elkaar.’
Georges Yameogo, technisch adviseur van de grootste katoenmaatschappij Sofitex, antwoordt tijdens een speciaal voor ons georganiseerde persconferentie op onze vragen.
© Wouter Elsen
Alleen de boeren die ook kaderlid zijn van de unie en dus hun fluwelen zitje willen behouden, lijken hun mening te delen. Geen van de andere boeren die we ontmoeten heeft een goed woord over voor UNPCB.
Mohamed Traore: ‘De grootste vijanden van de katoenboeren zijn de unions. De UNPCB is niet autonoom. Ze is gefabriceerd door de staat en werkt voor de staat. De unie neemt haar beslissingen zonder de basis te consulteren’.
Monsanto: ‘De structuur van de katoensector in Burkina Faso zorgt ervoor dat de boeren verliezen, over de hele lijn.’
Augustin Bahan uit Banfora is het met hem eens: ‘Sofitex en UNPCB zijn twee handen op één buik. Ze willen ons alleen maar uitbuiten.’
Bij Monsanto klinkt het: ‘Sofitex houdt de UNPCB én de individuele boeren het mes op de keel. Niemand heeft het recht om te spreken. Sofitex controleert alles. Wie het spreekverbod schendt, mag zijn toekomst vergeten. De structuur van de katoensector in Burkina Faso zorgt ervoor dat de boeren verliezen, over de hele lijn.’
En de overheid? Een ex-werknemer van Sofitex, die anoniem wenst te blijven: ‘Een onverantwoordelijke staat creëert onverantwoordelijke situaties. Sofitex kan ongestraft doen wat ze doet omdat er geen neutrale en onafhankelijke controle is, en die zal er ook nooit zijn. Sofitex en de overheid zijn één. De staat heeft 35% van het kapitaal van Sofitex in handen. Samen vullen ze rustig hun zakken.’
Ggo of niet: zaden zijn big business
Opvallend is dat de boeren het nauwelijks tot zelfs helemaal niet over Monsanto of ggo-katoen hebben, en al helemaal niet in negatieve zin. Het feit dat zowat alle beslissingen, ook die over zaaigoed, boven hun hoofden worden genomen, ervaren ze als een zeer ernstig democratisch probleem maar dat betekent helemaal niet dat ze ook unaniem tegen ggo-zaden zijn.
Veel boeren zouden opnieuw voor ggo’s kiezen, mochten ze daar de kans toe krijgen. De kortere vezel zal hen worst wezen.
De eerste resultaten van het doctoraat van de jonge Burkinabè onderzoeker Edouard Sanou (IPBO/UGent) over de socio-economische impact van ggo-katoen op de landbouwbevolking in Burkina Faso bevestigen onze indrukken. Quasi alle boeren geven aan nooit geconsulteerd of geïnformeerd te zijn over de invoering van ggo’s. Maar quasi alle boeren hebben ook positieve tot heel positieve ervaringen met die ggo-variëteit. De ggo-katoen vraagt veel minder vermoeiende en gevaarlijke behandelingen met pesticiden en het rendement ligt zeker niet lager dan voor de conventionele katoen.
Veel boeren zouden opnieuw voor ggo’s kiezen, mochten ze daar de kans toe krijgen. De kortere vezel zal hen worst wezen. Zij worden door Sofitex immers betaald voor het gewicht van hun katoen: wat voor hen telt is het aantal zaden, niet de lengte van de vezel.
Mohamed Traore: ‘Ze hebben het voortdurend over de lengte van de vezel. Wat maakt dat uit voor ons? Onze katoen wordt niet hier geweven. Dat is het probleem van de Fransen.’
Vreemd genoeg zouden de boeren trouwens het liefst helemaal geen katoen meer telen, mocht dat tot de opties behoren.
Mohamed Traore legt uit waarom: ‘Ik hang vast aan de katoenteelt omdat het ons enige commerciële product is.’ Samen met maïs is katoen inderdaad de enige cash crop in Burkina Faso.
Het is waar dat 80% van de bevolking van landbouw leeft, maar dat is voor het overgrote deel overlevingslandbouw: mensen die geen cash crops kweken, slagen er wel relatief goed in om zichzelf het jaar rond van voedsel te voorzien. Spaargeld voor gezondheidszorg, scholing, transport of andere diensten zit daar niet in. De katoen kan daar het verschil maken.
Bazabo Bognana: ‘Met het geld van de katoen kan ik de 16 kinderen die ik ten laste heb naar school sturen.’
Monopolie van zaden
De “veroordeling” van de boeren tot katoen is nog maar eens koren op de molen van de katoenmaatschappijen, die zich ook het hele systeem van zaadmultiplicatie toegeëigend hebben. Boeren in Burkina Faso produceren en verbeteren vaak zelf hun zaden voor gewassen als maïs, bonen, sesam en sorghum. Voor katoen is dat onmogelijk. Dat feit wordt vaak aan Monsanto verweten, omdat het bedrijf hybride zaden zou leveren. De zaden van hybride planten zijn onvruchtbaar. Monsanto zou via zulke hybride zaden de boeren aan zich binden, en ze verplichten om elk jaar opnieuw zaaigoed te kopen.
In Burkina Faso wordt er echter geen hybride katoen gekweekt, de zaden van Monsanto zijn er dus wél vruchtbaar.
In Burkina Faso wordt er echter geen hybride katoen gekweekt, de zaden van Monsanto zijn er dus wél vruchtbaar.
Met het oog op controle zijn zulke hybride zaden ook helemaal niet nodig. Er bestaat een ander perfect sluitend mechanisme. De katoenmaatschappijen maken handig gebruik van het feit dat het bij katoen zeer moeilijk is om zaaizaad en vezel van elkaar te splitsen. De boeren verkopen aan Sofitex de volledige katoenbollen, inclusief de zaden. Het scheiden van zaden en vezel gebeurt in de fabrieken van Sofitex. Na de scheiding verkoopt Sofitex de vezel op de katoenmarkt, een groot deel van de zaden gaat naar oliefabrieken, de rest wordt gerecupereerd als zaaigoed.
Georges Yameogo van Sofitex is formeel: ‘De zaadmultiplicatie is een veilige en correcte cyclus. Het INERA (Institut National d’Expérimentation et de Recherche Agricole) levert ons elk jaar het basiszaaigoed. Dat laten wij door onze zaadkwekers vermenigvuldigen. Het is hun productie die we verkopen aan de katoenboeren. Elk jaar begint de cyclus opnieuw. Alle boeren krijgen van ons de best mogelijke zaden.’
Die versie van het verhaal wordt bevestigd door Bazabo Bognana, die geselecteerd is als zaadkweker, al krijgt hij van Sofitex bitter weinig informatie.
‘Ik moet meer betalen voor mijn zaaigoed dan de anderen, maar ik krijg ook 10 FCFA (nog geen 2 eurocent) extra per kilo katoen. Sofitex verkoopt mijn zaden daarna aan de andere boeren, denk ik.’
Bognana Bazabo, katoenboer in Houndé, heeft voor zijn uitgebreide gezin een huis gebouwd in de stad, maar brengt veel tijd door in dit eenvoudige huisje te midden van zijn velden.
© Wouter Elsen
Het industrieel scheiden van vezel en zaden geeft aanleiding tot heel wat misbruik en corruptie. Zo werken sommige boeren ook in de fabrieken van Sofitex. Zij gooien het op een akkoordje met de fabriekschefs en komen op het einde van hun shift buiten met gratis zaaigoed van goede kwaliteit.
Veel erger nog is het feit dat de zaadcyclus helemaal niet elk jaar opnieuw begint, zoals Georges Yameogo nochtans beweert.
Mohamed Traore: ‘Als ik zaden krijg van de 1ste of 2de vermenigvuldiging heb ik geluk. Dan zitten er veel zaden in mijn katoen en het gewicht van de oogst per hectare is goed. Maar vaak krijg ik zaden van 3de, 4de of zelfs 5de vermenigvuldiging. Die zaden produceren nog altijd katoenvezel, maar er zitten bijna geen zaden meer in. Aangezien Sofitex mijn katoen aankoopt volgens gewicht, verlies ik, want ik heb evenveel gewerkt en evenveel geïnvesteerd als bij goed zaaigoed.’
De katoenbedrijven verplichten de boeren om hun eigen zaden terug te kopen. Dat is op zijn minst pervers.
Een boer uit Dédougou die anoniem wenst te blijven bevestigt dat: ‘Ik heb met ggo’s gewerkt zolang dat kon. Ggo-katoen is goed omdat er minder pesticiden nodig zijn. Maar het probleem met de zaden was hetzelfde als vroeger. Ik koop mijn zak ggo-zaden aan 27500 FCFA (42 euro). Sofitex haalt mijn katoen op, in de fabriek halen ze tot 15 keer de hoeveelheid zaden uit de katoen die ik gezaaid heb. Ik ken mensen die daar werken. Het is een fabeltje dat de zaden na een tweede vermenigvuldiging integraal naar de oliefabrieken gaan. Ze worden gewoon opnieuw verkocht.’
De boeren hebben dus geen andere keuze dan hun oogst aan de katoenbedrijven te verkopen, en in veel gevallen verplichten die hen daarna om hun eigen zaden terug te kopen. Dat is op zijn minst pervers.
In de regio rond Houndé, waar ook Mohamed Traore woont, spreken we met verschillende katoenboeren, over katoen, ggo’s en de dagelijkse strijd van de boeren.
© Wouter Elsen
Volgens het contract worden de opbrengsten van de ggo-zaden gedeeld tussen het INERA en Monsanto: het Bt-gen is van Monsanto, de variëteit van Burkina Faso. In principe gaat 28% van de inkomsten uit ggo-zaden naar Monsanto, maar veel controle is er niet. Georges Yameogo van Sofitex: ‘Het is een kwestie van vertrouwen. We sturen rapporten naar Monsanto. Ze zijn welkom om steekproeven te doen op de velden.’
Onze bron bij Monsanto bevestigt dat: “We moeten het stellen met een eenvoudige verklaring. Sofitex doet maar wat. Er is geen enkele controle. Er verdwijnen enorme bedragen in de zakken van de verantwoordelijken.’
Dat ze het “maar” met 28% moeten stellen, die dan nog niet eens ernstig worden opgevolgd, is mogelijk één van de redenen waarom Monsanto het voor bekeken houdt in Burkina Faso. Het heeft tussen het Amerikaanse bedrijf en Sofitex duidelijk nooit geboterd, en veel beterschap was er niet in zicht.
Het foute debat
Het verhaal van Burkina Faso stemt tot nadenken. Monsanto is geen publiekslieveling en de fouten die het bedrijf in Burkina Faso maakte, zullen dat beeld niet meteen oppoetsen.
Uit hetzelfde verhaal blijkt echter dat Monsanto in Burkina Faso zeker niet de enige verantwoordelijke is. Die vaststelling is een motivatie om nog even verder te graven.
Actiegroepen tegen ggo’s voeren een verzet dat zeker legitiem is, maar ze maken ook fouten met mogelijk grote gevolgen en dat komt omdat het verzet zeker niet altijd verankerd zit in de realiteit van de boeren. Ousmane Tiendrebeogo, oprichter van de alternatieve boerenvakbond Syntap en groot adept van de agro-ecologie, is een zeer waardige, rustige en welbespraakte verschijning.
Hij slaat spijkers met koppen in zijn analyse van de geschiedenis van de katoensector in zijn land, van de politisering van de actoren in de sector en in zijn pleidooi voor meer mondige boeren, meer democratie en sterkere en onafhankelijke vakbonden.
Ousmane Tiendrebeogo, een zeventiger met de strijdlust van een jongeman, is het boegbeeld van de anti-ggo-beweging in Burkina Faso.
© Wouter Elsen
Dat hij door westerse activisten tegen ggo’s graag wordt opgevoerd als dé vertegenwoordiger van de arme katoenboeren in Burkina Faso mag dan ook niet verbazen. Weinigen onder hen weten dat hij eigenlijk een ambtenaar op rust is, die nooit katoen heeft gekweekt. Ook hij vermengt waarheden met kleurrijke en niet-geverifieerde anekdotes. Op het Monsanto Tribunaal in Den Haag bijvoorbeeld voerde hij voor de zoveelste keer de nooit bewezen getuigenis op over de koeien die zouden zijn gestorven na het eten van de bladeren van de ggo-katoen.
Bijna altijd speelt het debat over ggo’s zich af op het niveau van de neoliberale dominantie in ons voedselmodel: ‘de ggo’s die door Monsanto via hun patenten aan de boeren worden opgelegd zijn verwerpelijk’.
Voor Burkina Faso geldt alvast dat het zo verguisde trio “ggo’s-patenten-Monsanto” eigenlijk niet eens ter zake doet. De biologische eigenschappen van katoen waar de katoenmaatschappijen en de katoenunie gebruik van maken om de hele zaadbusiness te controleren, is veel en veel nefaster dan het feit dat er ggo’s tussen die zaden zitten. Het monopolie van die katoenmaatschappijen is veel schadelijker dan het feit dat Monsanto een patent zou hebben op de ggo-variëteit in Burkina Faso.
Als het over ggo’s gaat, met hun directe impact op de wereldwijde landbouw en dus ook op onze voeding, laaien de emoties bovendien vaak hoog op. Het is gevaarlijk om ons enkel door die emoties te laten leiden, want er staat écht veel op het spel. Robert Tripp, auteur van het standaardwerk over ggo-katoen in ontwikkelingslanden, “Biotechnology and Agricultural Development” (2009): ‘The exceptional controversy engendered by agricultural biotechnology has pushed us into asking the wrong kinds of questions and engaging in the wrong types of debate.’
De zaadvraag
Zaad, daar draait het in essentie allemaal om. Lodewijk Van Dycke, doctoraatsstudent aan het Centrum voor ICT & IE Recht van de KU Leuven, verdiept zich voor zijn doctoraat in de zaadwetgeving van Sub-Sahara Afrika en in de manier waarop zaaizaad kan bijdragen aan het soort van ontwikkeling die de boeren in het zuiden zelf relevant vinden.
Het heeft weinig zin om ons blind te staren op ggo’s alleen.
Ook hij is ervan overtuigd dat we in het ggo-debat verblind worden door de foute vragen en dat die ons er bovendien van weerhouden om oplossingen te zien. Hij haakt zijn inzichten over de “zaadvraag” vast aan de piramidetheorie van professor Anne Saab (Graduate Institute, Genève).
Anne Saab toont in haar doctoraatsthesis “A Legal Inquiry into Hunger and Climate Change” heel duidelijk aan hoe we in verband met zaad, honger en klimaatsverandering vaak uitgaan van een reeks vooronderstellingen. Elk van die vooronderstellingen vraagt een grondige reflectie en debat en op elk van die niveaus zouden we naar oplossingen moeten zoeken. Saab houdt een warm pleidooi voor het opentrekken van de discussie. Het heeft weinig zin om ons blind te staren op ggo’s alleen.
Om de kwaliteit en de kleur van de katoen te behouden moet ze goed droog zijn. De pluksters schudden de oogst regelmatig op, zodat ze volledig kan drogen.
© Wouter Elsen
Ook in Burkina Faso spelen er zoveel andere factoren en zijn de onderliggende problemen zo groot en complex dat het vertrek van Monsanto de boeren voorlopig geen stap dichter brengt bij het antwoord op hun specifieke zaadvraag: ook in een wereld zonder Monsanto hebben zij geen enkele invloed op het zaaigoed waar ze dag in dag uit en onder de schroeiende zon mee werken en waar hun leven en dat van hun families van af hangt.
Een kwestie van democratie
Belangrijk uitgangspunt is dat het debat over ggo’s geen technische of wetenschappelijke discussie is, maar een politieke.
‘We moeten op zoek naar een intense democratie, die de stem van de boeren zijn volledige rechten geeft. Pas daarna kunnen we oordelen welke positieve of negatieve rol Monsanto en Sofitex, ggo’s en andere vormen van biotechnologie spelen.’
Lodewijk Van Dycke gaat met zijn doctoraat op zoek naar concrete antwoorden op de zaadvraag. Ondanks het feit dat hij tot nu toe nog niet veel veldwerk kon verrichten, voelt hij merkwaardig goed aan wat er speelt: ‘Onder agronomen bestaat er vooralsnog weinig consensus over wat de “goede zaden” zijn. Ze zijn niet unaniem voor of tegen ggo’s of andere wetenschappelijk verbeterde zaden. Wat goede zaden zijn hangt af van zoveel factoren: bodem, klimaat, toegang tot andere technologieën, lokale cultuur, onderwijs, informatie…’
‘Het hangt vooral af van wat je wil bereiken met die zaden. Wil je meer productie? Wil je meer oogstzekerheid? Wil je meer voedzame gewassen? Dit zijn waardengedreven, politieke vragen. Het antwoord op deze vragen ligt niet bij de bio-ingenieurs. Het ligt evenmin bij Monsanto en de andere bedrijven, want zij streven hun eigen, commerciële agenda na. Het antwoord ligt wél bij de boeren: we moeten op zoek naar een intense democratie, die de stem van de boeren zijn volledige rechten geeft. Pas daarna kunnen we oordelen welke positieve of negatieve rol Monsanto en Sofitex, ggo’s en andere vormen van biotechnologie spelen.’
© Wouter Elsen
Over wat hét ideale zaad is, zullen we het wereldwijd nooit eens zijn. Alleen een doorgedreven democratische dialoog met de boeren kan duidelijk maken welke zaden in welke omstandigheden de beste zijn.
‘We moeten de technologie ter beschikking stellen van de boeren, en een landbouwsysteem op poten zetten dat die technologie kan absorberen.’
Bij het creëren van de randvoorwaarden voor die dialoog is een grote rol weggelegd voor zowat iedereen die zich vandaag mengt in het debat over biotechnologie in de landbouw: bedrijven, beleidsmakers, activisten en wetenschappers. Allen zouden zij er goed aan doen om zich uit hun vaak zeer gepolariseerde posities los te maken.
Investeren in vorming, versterking en eigenaarschap van de boeren is waarschijnlijk veel zinvoller dan alle energie te richten op multinationals bestrijden.
De kater van het ggo-experiment in Burkina Faso heeft ook onze bron bij Monsanto aan het denken gezet, en wel heel duidelijk tegen de officiële lijn van zijn bedrijf in: ‘Het is niet de biotechnologie die een eind zal maken aan de honger in de wereld. We moeten de technologie ter beschikking stellen van de boeren, en een landbouwsysteem op poten zetten dat die technologie kan absorberen.’
Wie zich star verzet tegen een open dialoog daarover, zou wel eens kunnen worden ingehaald door de werkelijkheid.
Kinderen slagen er bijna overal en altijd in om zich te amuseren, ook op de katoenvelden, waar hun moeders lange dagen hard werken om de oogst binnen te halen.
© Wouter Elsen
In Burkina Faso zijn de katoenboeren in elk geval klaar voor de strijd. Mohamed Traore en zijn vrienden denken al een paar jaar aan actie maar sinds enkele maanden komt die echt van de grond. Ze krijgen de steun van grassroots organisaties als ODJ (Organisation pour la Démocratie et la Jeunesse) et CCVC (Coalition Contre la Vie Chère).
Lees ook de wereldblogs uit Burklina Faso van Mien de Graeve
Hun sterktes zijn hun onafhankelijkheid en hun wortels in de dagelijkse realiteit: ‘Vroeg in de ochtend komen we bijeen, iedereen draagt 500 F (75 cent) bij. Op die manier hebben we genoeg benzine voor 4 of 5 moto’s. Per dag kunnen we 5 of 6 dorpen aandoen. We luisteren en spreken.’
De mannen mobiliseren hun collega’s met hun eisenpakket voor UNPCB en Sofitex. De eisen gaan onder meer over een katoenprijs die minstens de investeringen dekt, audits van de katoenmaatschappijen en de unie, en de betrokkenheid van de boeren bij de katoencyclus, van zaadje tot commercieel product.
Dit onderzoek werd mogelijk dankzij de steun van Journalismfund (Flanders Connecting Continents). Onze speciale dank gaat uit naar de twee jonge wetenschappers Edouard Idrissa Sanou en Lodewijk van Dycke, voor hun waardevolle en vernieuwende inzichten, en voor het academisch advies. De strijdlust van Mohamed en zijn compagnons is aanstekelijk. De groep groeit snel en de verontwaardiging is groot. Belangrijk is bovendien dat hun visie veel verder gaat dan die van hun eigen katoenboerderij. Mohamed Traore: ‘De beste oplossing is om onze katoen hier te produceren, hier de vezel van de zaden te scheiden en hier onze stoffen te weven. Zo krijgen we weer voeling met ons product. De strijd die we zijn begonnen, is er één in die zin. We zijn er klaar voor!’
Mien De Graeve, Wouter Elsen en Abdul Razac Napon, realiseerden dit onderzoek met de steun van Journalismfund.eu.