De Navo beëindigt eind 2014 haar gevechtsmissie in Afghanistan. Dat betekent niet dat de laatste westerse soldaat het land verlaat, maar het is wel een goed moment om dertien jaar westerse interventie te evalueren. We voerden oorlog tegen de verkeerde vijand, besluit Carlotta Gall.
Afghanistan was ook voor België een langdurige en dure militaire operatie, zeker nadat in 2008 de F16’s ingezet en er rond de 600 soldaten op drie plaatsen gestationeerd werden. Vanaf volgend jaar blijft er trouwens een honderdtal Belgische militairen actief in Afghanistan, om het Afghaanse leger verder op te leiden. Tussen 2002 en 2014 heeft dit Navo-engagement de Belgische schatkist een klein miljard euro gekost. Toch vond er zo goed als geen publiek debat plaats over de operatie.
In de Verenigde Staten, waar de overheid tussen 2003 en 2014 732,4 miljard dollar uitgaf voor de Afghaanse oorlog, verschijnen er wel boeken die de vraag naar de zin en het resultaat van deze mega-uitgaven stellen. ‘Het menselijke lijden is veel te groot geweest en we zijn dan ook verplicht ons af te vragen waardoor deze ramp veroorzaakt werd’, schrijft journaliste Carlotta Gall in haar recente boek.
Carlotta Gall, Hassan Abbas en Akbar Ahmed benaderen de oorlog vanuit de realiteit te velde. Ze kénnen dat veld ook, op een manier zoals in Vlaanderen niemand het doet. Carlotta Gall werkte van 2001 tot 2011 in Afghanistan als correspondente voor de New York Times; Hassan Abbas begon zijn carrière als politieman in de stammengebieden op de Pakistaans-Afghaanse grens en is nu een van de toonaangevende academische stemmen in de VS over de regio; Akbar Ahmed was ooit Pakistaans ambassadeur in Londen en leidt nu de faculteit Islamitische Studies aan de Amerikaanse Universiteit in Washington.
De centrale vraag in de drie boeken is hoe de Afghaanse taliban, na hun verpletterende nederlaag tegen de Amerikaanse en Britse troepen in 2001, zo snel konden recupereren, en wat hun blijvende aantrekkingskracht verklaart. Tweede, maar niet minder belangrijke vraag: wat hebben de Pakistaanse taliban te maken met hun Afghaanse naamgenoten en met de internationalisten van al-Qaeda? Derde en beslissende vraag: waarom hebben westerse landen – hun overheden, ruimhartig gefinancierde legers en elkaar beconcurrerende inlichtingendiensten – de realiteit zo slecht begrepen dat ze de opstanden te laat gezien of zelfs actief aangewakkerd hebben?
De antwoorden op de drie vragen variëren enigszins bij de drie auteurs. Akbar Ahmed, bijvoorbeeld, legt heel veel nadruk op de tribale – Pasjtoense – identiteit van de taliban. Zijn stelling is dat de Amerikaanse War on Terror in de feiten uitgedraaid is op een oorlog van het Westen tegen de tribale islam, van de Pakistaans-Afghaanse grensgebieden over Jemen tot in Somalië. Het feit dat het Westen die oorlog steeds meer met drones voert, maakt de afstand met de stammenstrijders alleen maar groter.
Volgens Ahmed is de combinatie van onzichtbaarheid en de capaciteit om te doden zonder waarschuwing, proces of oordeel voor die stammenstrijders niet alleen een oneerbare manier van vechten, maar wordt ze ook ervaren als godslasterlijk. Door met name de tribale islam te treffen, versterkt het Westen trouwens de salafistische islam, die zich verzet tegen elke mogelijke vermenging van lokale culturen met wat zij beschouwen als de ahistorische en aculturele boodschap van de islam.
Volgens Carlotta Gall verspeelde het Westen de kans op een vernieuwd en stabiel Afghanistan vooral door de militaire strategie van de beginjaren, toen de taliban nog uitgeteld in de touwen hingen en probeerden te hergroeperen in Pakistan. Ze geeft het ene na het andere voorbeeld van bombardementen op dorpen en bijeenkomsten, waarbij tientallen burgerdoden vielen. Ze vertelt over de beruchte nachtelijke raids in de dorpen, waarbij geen enkele rekening gehouden werd met de Pasjtoense culturele codes.
Gall bezocht deze plaatsen en sprak met de slachtoffers in de dagen na de incidenten. Ze argumenteert daarbij overtuigend dat de meeste dorpen en lokale leiders vragende partij waren om het talibanhoofdstuk af te sluiten, maar dat ze door de combinatie van westers geweld en regeringscorruptie terug in de armen van opstandelingen met een hoogstaand moreel verhaal gedreven werden. Dat die opstandelingen de westerlingen als bezetters konden afschilderen, werkte als een turbo op een al draaiende motor.
Hassan Abbas, ten slotte, focust op het verhaal dat ook in de andere boeken centraal staat: de rol van de Pakistaanse staat, meer bepaald het leger en nog specifieker de militaire inlichtingendienst ISI. Dat de Afghaanse taliban na 2001 enkel konden overleven dankzij de actieve steun van de Pakistaanse staat is geen nieuws. Toch slaagt Pakistan er nu al dertien jaar in dat dubbelspel –overigens met grote financiële steun van het Westen – vol te houden.
De Navo vocht, met andere woorden, al die tijd tegen een vijand die gesteund en gestuurd werd door zijn belangrijkste bondgenoot in de regio. Abbas schenkt daarbij uitgebreid aandacht aan de sociaaleconomische en politieke achterstelling van de stammengebieden in Pakistan (de Federally Administered Tribal Areas) waar de Afghaanse taliban en de internationale strijders van al-Qaeda onderdak vonden na 2001. ‘Met zestig procent van de inwoners onder de armoedegrens, een sterftecijfer van 600 baby’s op 100.000 geboorten en een alfabetiseringsgraad rond de vijftien procent, was een sociale implosie redelijk voorspelbaar.’
Een zinvolle beoordeling van de Afghaanse oorlogen sinds 1979 is onmogelijk indien de regionale en internationale dynamiek niet meegenomen wordt, of zelfs centraal gesteld. De nieuwe Afghaanse regering is vanaf 2015 in theorie zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en de ontwikkeling van het land. Ze zal dat moeten realiseren zonder de actieve militaire steun van de Navo en, belangrijker nog, met veel minder niet-militaire steun van de internationale gemeenschap.
Degenen die vrezen dat er opnieuw een verwoestende burgeroorlog zal uitbreken, zoals in de jaren negentig gebeurde na de terugtrekking van de Sovjettroepen, herinneren zich het best dat de postcommunistische regering-Najibullah het drie jaar volhield tegen de verzamelde moedjahedien. Tot de Sovjetunie in elkaar klapte en de steunkraan dichtgedraaid werd.
Als het Westen een herhaling van dat scenario effectief wil voorkomen, moet de regering-Ashraf Ghani op duurzame steun en financiering kunnen rekenen. Bovendien moet Pakistan bereid zijn het strategische gepoker met Afghanistan te stoppen. De jongste ontwikkelingen in Pakistan, waarbij het leger zijn greep op het buitenlands beleid, vooral tegenover India en Afghanistan, steviger dan ooit in hand genomen heeft, geven op dat vlak echter weinig redenen tot hoop.
Na het bloedbad op de (militaire) school in Peshawar in december, groeide wel weer de verwachting dat het leger voluit zou gaan in zijn strijd tegen het extremisme van taliban en geestesverwanten. Maar de ferme taal tegen de Pakistaanse taliban, de hervatting van de uitvoering van de doodstraf en enkele dodelijke raids zullen volgens waarnemers niet volstaan als het leger ook niet breekt met de gewapende militanten uit de rest van het land, die ingezet worden tegen de Indiase aanspraken op Kasjmir.
De toekomst van Afghanistan hangt nog altijd af van beslissingen die in Rawalpindi, waar het hoofdkwartier van het Pakistaanse leger is, genomen worden. En dat is geen geruststellende gedachte.
The Taliban Revival. Violence and extremism on the Pakistan-Afghanistan frontier door Hassan Abbas is uitgegeven door Yale university Press. 280 blzn. ISBN 978 0 300 17884 5
The Wrong Enemy. America in Afghanistan, 2001-2014 door Carlotta Gall is uitgegeven door Houghton Mifflin Harcourt. 329 blzn. ISBN 978 0 544 04669 6
The Thistle and the Drone. How America’s War on Terror Became a Global War on Tribal Islam door Akbar Ahmed is uitgegeven door Brookings institution Press. 424 blzn. ISBN 978 0 8157 2378 3