Congo-fair: geen dekolonisering zonder systeemkritiek
David Van Peteghem
03 juli 2017
In het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) in Gent loopt er een nogal controversiële expositie die voor een stuk gaat over het Belgische koloniale verleden in Congo. Wie deze expositie van de Zwitserse installatiekunstenaar Christoph Büchel wil bezichtigen, stapt als het ware een casino binnen en maakt daarna een tijdsreis doorheen de dramatische geschiedenis van Congo.
De expositie van de Zwitserse installatiekunstenaar Christoph Büchel omvat een historische ruimte waarin het Belgische koloniaal verleden en het Congolese postkoloniale heden in een wirwar door elkaar lopen. Wanneer je deze ruimte betreedt, is het alsof je tegelijkertijd een investeringsbeurs en Expo ‘58 binnenstapt. Bij de ingang hangt er een groot affiche met daarop ‘INVEST IN DR CONGO’. Daaronder staat te lezen dat de Democratische Republiek Congo (DRC) als hart van Afrika een land van opportuniteiten is.
De beurs wordt georganiseerd door het Congolese ministerie van Planning en de Revolutie van de moderniteit. Wat verderop staan er verschillende standjes. We passeren achtereenvolgens langs de Belgische Georges Forrest Group, het Engels-Zwitserse Glencore, het Belgische SDA-SDAI en het Israëlische DGI. Als we rechtsomkeert maken, belanden we op de koloniale sectie van Expo ‘58. Maar ook al keren we helemaal terug in de tijd, de investeringsbeurs gaat ook door in de nagebouwde hutten.
© Stephen Bouquin
Een stuk van de Afrikaanse cake
In de koloniale sectie hangt er een groot affiche waarop staat te lezen: ‘Don’t miss your chance to get a slice of this magnificent African Cake’. In sommige hutten krijg je informatie over de vele economische opportuniteiten in D.R. Congo. Er kan geïnvesteerd worden in de mijnindustrie, de toeristische sector, de financiële sector, de landbouwindustrie, enzovoort. In een andere hut stappen we een koloniaal klaslokaal binnen van ergens net na de Eerste Wereldoorlog. Er staan oude schoolbanken. Tegen de muur hangt er een kruis met daarnaast een koloniale landkaart van Congo.
Helemaal achteraan in de klas hangt er een oude didactische lambrisering op doek van FN Herstal met daarop de afbeelding van een Fusil Mitrailleur Browning Automatic Rifle Modèle 1918 A2. Een andere hut voert ons precies terug naar het postkoloniale heden van de artisanale mijnindustrie in Oost-Congo en in één van de hoeken zien we een kleine mijnschacht.
© David Van Peteghem
Antwerpse Handjes en rubbersandalen
Wanneer we het expo-dorp verlaten, komen we terecht op wat veel weg heeft van een drukke straat in een hedendaagse Congolese grootstad. We passeren langs krakkemikkige bazaars, kapsalons en een medische post. Er liggen hopen elektronisch afval en mobiele telefoons. In één van de bazaars kan je terecht voor Afrikaanse beeldjes. Tussen de beeldjes staat er ook een kleine witte buste van de Belgische koning Leopold II.
Wat verderop is er een bar met aan de ingang een gekoeld uitstalraam waarin Antwerpse Handjes liggen en op de grond liggen er uit rubber vervaardigde sandalen. Er staat ook een tshukudu die in Goma wordt gebruikt als transportmiddel. Wanneer we de bar binnenstappen, zien we een foto van Denis Mukengere Mukwege, de wereldberoemde Congolese dokter die slachtoffers van seksueel geweld behandelt.
In de bar hangen de muren vol met tientallen foto’s en oude koloniale posters. Een foto van de Israëlische zakenman Dan Gertler en grote speler in de diamant-, kobalt- en kopermijnindustrie in Katanga valt meteen op. Daarnaast hangt er een zwart-wit foto van Koning Boudewijn met aan zijn zijde Moïse Kapenda Tshombe en Patrice Lumumba. Verder hangt er nog een poster van een Congo tentoonstelling die doorging in 1953, georganiseerd door de Gentse socialistische studiekring met als gastspreker de socialistische politicus Achiel Van Acker. Wanneer we de bar terug verlaten en rechts afslaan, belanden we in het Zaïre van president Mobutu Sese Seko.
Mobutus raket en de collectebus
We betreden het Mobutu-tijdperk langs een uit autobanden gemaakte boksbal. Er staat een kleine witte raket opgesteld en in een uit bamboe vervaardigde controlekamer loopt er een nieuwsuitzending over een raketlancering. We zien president Mobutu en enkele Duitse wetenschappers toekijken op de lancering van een raket die mislukt.
Na de val van Mobutu en diens overlijden in 1997 werd dat ruimteprogramma blijkbaar nog verdergezet, want we krijgen eveneens beelden te zien van de Troposphère V, de derde raket die in 2009 werd gelanceerd. Naast de controlekamer van het Congolese ruimteprogramma lonkt de jungle. Er staat een grote boksring met onderaan een groot zeil waarop de logo’s prijken van talrijke ngo’s en transnationale ondernemingen die actief zijn in het hedendaagse DRC. De boksring is een verwijzing naar de Rumble in the Jungle, de historische boksmatch tussen Muhammad Ali en George Foreman die op 30 oktober 1974 plaatsvond in Kinshasa.
Maar de boksring blijkt eveneens dienst te doen als conferentieruimte. In de ring staat een tafel opgesteld met daarop aangebrachte microfoons en achteraan hangt er een portret van de huidige DRC-president Joseph Kabila. Langsheen de boksring komen we helemaal terecht in de jungle waar een collectie Congolese artefacten ooit verzameld door de missiebroeders van Oostakker kan bezichtigd worden. Tussen het wilde oerwoudgewas hangt er aan een boom een grote landkaart van de Frères enseignants de Belgique met cijfergegevens over hun koloniaal onderwijsproject in Kongo en Ruanda-Urundi. En ter afronding van de rondleiding zien we helemaal achteraan de vitrinekasten nog een collectebus staan tussen twee grote Ivoren slagtanden.
Conflicterende historiciteitsregimes
Wie tijdens de tocht doorheen Büchels installatie aan het interpreteren slaat, raakt onvermijdelijk verstrikt in een intertekstueel labyrint. De historische tekens lopen er kriskras door elkaar. Welk historisch verhaal kan er hier nog verteld worden? Hierover blijkt geen eensgezindheid te bestaan.
© Stephen Bouquin
De Gentse historicus Davy Verbeke en onderzoeksassistent aan de Universiteit van Gent spreekt over conflicterende historiciteitsregimes. Grofweg gezien bestaan er volgens hem twee grote vertogen over ons koloniaal verleden. Het modernistische vertoog rechtvaardigt de Belgische koloniale beschavingsmissie. Het postmoderne vertoog gaat daar tegenin en legt het koloniale geweld bloot. Het conflict tussen deze twee vertogen verklaart waarom we ons koloniaal verleden in Congo nog niet volledig hebben verwerkt. Een consensus bereiken over ons koloniaal verleden in Congo blijkt hier dus een onhaalbare kaart.
Maar wat doen we dan met de oproep om de Belgische geesten van de nietsvermoedende Jan, Laura of Bert te dekoloniseren, dat we onze duistere koloniale geschiedenis volledig onder ogen moeten komen?
Ik geloof dat deze oproep niet radicaal genoeg is. Want valt er voorbij het conflict tussen deze twee historiciteitsregimes niet nog een ander en bovenal meer verontrustend verhaal te vertellen? Ik denk dat de installatie van Büchel ons eerder uitdaagt tot een diachronische reflectie op de geschiedenis van het kapitalisme in Congo, van de koloniale rubberplantages tot de postkoloniale mijnindustrie.
Dit verhaal plaatst de Belgen die langs de imposante gebouwen en standbeelden van Leopold II in Brussel of Oostende kuieren niet in de beklaagdenbank. Het plaatst veeleer het kapitalisme in een kritisch daglicht om aan te tonen dat het sociale geweld een blijvend kenmerk is van dit economisch systeem.
Grondstoffen en armoede
© David Van Peteghem
De ontwikkeling van kapitalisme in Congo is een horrorverhaal. Het bloed, het zweet en de tranen van Congolezen spat er langs alle kanten af. De Belgische kolonialisten introduceerde er eind 19e eeuw een economisch productiesysteem van toe-eigening en exploitatie die de oeroude honger voor rijkdom en plundering tot ongekende hoogten bracht. In de tentoonstelling verwijzen de rubberen sandalen en (afgehakte) Antwerpse Handjes naar het wreedaardige systeem van dwangarbeid op de rubberplantages ten tijde van de Kongo-Vrijstaat.
De Kongo-Vrijstaat was overigens meer dan alleen het privé-eigendom van Koning Leopold II. Tijdens zijn koloniale bewind vormde de rubberkoning immers een machtstandem met Belgische industriëlen. De rubberexploitatie in zijn Afrikaanse achtertuin lag aan de basis van de opbloeiende Europese-Amerikaanse automobielindustrie, terwijl er in Congo miljoenen mensen door sociale deprivatie de dood vonden.
Nadat de Belgische staat het economisch imperium van Leopold II en de Belgische industriëlen in 1908 overnam, investeerde de Belgische overheid in de ontginningsindustrie en plantage-economie en groeide ons land met haar kolonie zelf uit tot één van de grootste grondstoffenleveranciers van de wereld. Na de onafhankelijkheid en de moord op Lumumba bestegen kleptocraten van eigen bodem de troon en namen transnationale ondernemingen de Belgische rol van grondstoffenleverancier over.
De ontginning van grondstoffen ging zelfs onverminderd door tijdens de zogenaamde Afrikaanse wereldoorlog (een ingewikkeld kluwen van verschillende conflicten) die na de Rwandese genocide in 1994 losbrak in het gebied van de Grote Meren en waarbij wederom miljoenen mensen omkwamen. De constante aanvoer van Congolese grondstoffen is immers van levensnoodzakelijk belang voor de kapitalistische productiewijze op wereldschaal.
Het hoeft dan ook helemaal niet te verbazen dat de Europese Unie in 2008 een Raw Materials Initiative lanceerde, want zoals in de inleiding van dat programma staat te lezen, zijn ‘ruwe grondstoffen essentieel voor de duurzame functionering van moderne samenlevingen. Toegang tot betaalbare ruwe materialen is cruciaal voor een solide functionering van de Europese economie’. Maar ondertussen zijn de naschokken van de Afrikaanse wereldoorlog in Congo nog steeds voelbaar, terwijl we in economische tijdschriften lezen over oneindige groeimogelijkheden en beursnoteringen, over het Amerikaanse plan om de regulering rond conflictmineralen af te schaffen en over corruptiezaken die zich in het duistere hart van de Congolese mijnindustrie afspelen.
Winst en liefdadigheid
Door langdurige sociale strijd in Europa moest het kapitalisme de mensenrechten en de democratie wel omarmen; maar door de globalisering kon het kapitaal haar oude praktijken van geweld en uitbuiting verderzetten in Congo. Zelfs Milton Friedman zou zich in zijn graf omdraaien mocht hij zien hoe transnationale ondernemingen in de Congolese mijnindustrie hun ‘enige sociale verantwoordelijkheid’ om winstgevend te zijn combineren met bedrog en corruptie.
Maar Ivan Glasenberg, de ceo van Glencore, één van de vier wereld grootste spelers in de mijnindustrie zal hier natuurlijk wel anders over denken. Hij zal ons erop wijzen dat ze enkele maanden geleden Dan Gertler hebben uitgekocht omdat er te veel corruptiezaken boven het hoofd van deze illustere zakenman hangen, of opnieuw aanvoeren dat Glencore zich in Katanga helemaal niet schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen, belastingontduiking en milieuschade.
Maar Glasenberg en andere koningen van de Congolese mijnindustrie kunnen niet ontkennen dat ze te midden van het sociale geweld aan kapitaalaccumulatie doen. Het sociale geweld dat uitgaat van het leven in armoede, de kinderarbeid in de artisanale mijnindustrie en de rebellengroeperingen en ongedisciplineerde elementen van het Congolese leger (FARDC), die zich eerder inlaten met het belasten van artisanale mijnbouwers en handelaars zijn immers evenveel neveneffecten van de op winst gerichte en bovenal almachtige kapitalistische mijnindustrie in Congo.
© Stephen Bouquin
Het echte slechte nieuws uit Congo is niet dat onze mobiele telefoons sporen bevatten van kinderarbeid, maar wel van kapitalisme en van ‘onze’ transnationale ondernemingen die het grondstofrijke Congo louter gebruiken als wingewest, wat op zich genomen al een vorm van geweld is. Het feit dat deze grote transnationale ondernemingen ook graag te koop lopen met hun filantropisch werk doet daar zelfs geen afbreuk aan, want hun liefdadigheidswerk in de tropen kan toch niet verward worden met het creëren van sociale welvaart. Want als dit wel het geval zou zijn, dan moet men zich de vraag stellen waarom ze hun philantropos tropos niet weten te verenigen met een meer sociaal rechtvaardige economie.
Alles steekt natuurlijk veel complexer in elkaar, maar bestaat de pijnlijke waarheid er uiteindelijk niet soms in dat Congo één van de armste landen in de wereld is omdat – om het met een platitude van de Vlaamse liberalen te zeggen - onze ‘superieure manier van leven’ het verrassend genoeg niet kan stellen zonder de gewelddadige exploitatie van Afrikaanse grondstoffen? Ik geloof dat dit de ultieme opzet is van Büchels installatie, namelijk dat hij ons een spiegel voorhoudt van deze door de geschiedenis van het kapitalisme scheefgetrokken verhouding.