“‘Gaan we naar een uitgeklede, informele economie?’
Dit artikel handelt over iets wat ik persoonlijk één van de grootste uitdagingen vind momenteel betreffende de arbeidsmarkt, eentje die speelt op globaal niveau maar die we lokaal overal zien: hoe steeds vaker het werk informeler wordt, hoe het corps de métier minder deftige of warme kleren krijgt, hoe men het progressief uitkleedt, tot soms enkel een illusie, tot de beschamende naaktheid van de keizer.
Acht op tien mensen in Zuid Azië werken in jobs die onder de vage noemer van de informele economie wordt geplaatst.
© Bruno Deceukelier
Over kleding gesproken, verleden maand sloot een kledingfabriek hier in Zuid-Azië. Omwille van de crisis, of één of andere reden. Al de werkers worden ontslagen.
Maar ze kunnen wel blijven leveren aan de fabrikant, maar moeten dan van thuis uit werken. Hun wordt uitgelegd dat ze dan een stukloon krijgen en zelf hun uren kunnen bepalen.
Geen supervisie, jezelf organiseren, geen transport kosten meer, thuiswerk, klinkt leuk, nee? De koolies dragen de balen katoen van het huis naar de leverancier en de rollen stof terug, betaald, ook per traject. Eén van de vrouwen begint haar eigen naaister winkeltje, wat ze naast haar huishoudelijke taken doet. Een dagwerker, nog bestoft van het werk op de velden, vraagt haar een sari te maken voor zijn verloofde, als deel van de bruidsschat.
Die verloofde werkt, naast het groentetuintje dat ze bijhoudt en waar ze de helft van verkoopt, als domestic worker bij vijf gezinnen, waar ze langsgaat om het huis te kuisen en eten te maken. Elke familie betaalt haar een ander bedrag, volgens de taken die ze daar doet.
Acht op tien
Welke gevallen kunnen beschouwd worden als een arbeidscontract en welke niet?
Acht op tien mensen in Zuid Azië werken in dit soort jobs, dat onder de vage noemer de informele economie wordt geplaatst. Dit is de regio met het hoogste percentage van mensen die werken in de informele economie, in Nepal bijvoorbeeld goed voor 40% van het BNP.
Het is meestal werk zonder duidelijk loon, maatregelen, statuut en dat vaak niet of slechts onrechtstreeks belast wordt. Sommigen zien het als dé oplossing voor het zuiden: geen bureaucratie en strenge maatregelen, maar de vrije loop laten aan de markt, de creativiteit van de mensen niet beteugelen.
Maar vakbonden zien er wel graten in, structurele problemen: werkers zonder identificatie, geen schriftelijk arbeidscontract, inkomstenonzekerheid, geen garantie voor veilige werkomstandigheden of dekking in geval van ongevallen, onbeperkte uren, werkers die uitgesloten van sociale zekerheidssystemen en van geen bescherming genieten door de collectieve arbeidsovereenkomsten of vakbonden die hun belangen verdedigen.
Vaak zijn het relatief ongeschoolde werkers, die voor lange uren werken voor lage lonen en relatief weinig bijdragen aan de nationale productie (al zijn ze essentieel voor het blijven draaien van de economie). Het reduceert werk tot het naakte minimum, arbeid zonder kader of regulatie.
Zijn deze mensen dan employed, of self-employed? Welke gevallen kunnen beschouwd worden als een arbeidscontract (of het nu mondeling is of schriftelijk), en dus zijn de bijkomende wetgeving en internationale conventies van toepassing of niet? Is er een link van subordinatie, wie is verantwoordelijk voor wat?
Zwartwerkers
Een vraag die misschien op eerste zicht enkel belangrijk is voor het ‘zuiden’, maar minder voor de westerse economieën en maatschappijen? Als men het heeft over informele economie in Europa, lijken velen te denken aan zonder papieren. Toch gaat het over een grotere schaal dan men denkt, en vooral Belgen staan bekend als gemakkelijke zwartwerkers. Voor de EU wordt deze schaduweconomie op tussen de 7 en 16% van het BNP geschat, met België rond de 15%.
Dit zouden voor de EU dus tussen de 10 en 28 miljoen voltijdse jobs zijn. Denk ook aan de invoering in 2014 van die ‘zwarte doos’, die alle manipulaties van een kassa registreert en de vraag stellen waarom dit zoveel protest uitlokte? En dat ogenschijnlijk sympathiek systeem, über, waarin iedereen met een smartphone taxichaffeur kan spelen, is dat ook geen vorm van informele economie? Stof om over na te denken…
Antwoorden van Zuid-Azië
Laat me eens enkele mogelijke antwoorden van Zuid-Azië aanreiken en kijken welke andere vragen dit opwerpt. De Indische vakbond CFTUI, een partner van Wereldsolidariteit (WSM), probeert de informele economie te betrekken in hun vakbondswerk. Omdat informele werkgevers vaak geen certificaat willen of kunnen geven dat attest dat iemand een bepaald beroep uitoefent en zich daarom kan aansluiten aan specifieke tarieven bij de sociale zekerheid, heeft de Indische staat, na overleg met de sociale partners, aanvaard dat vakbonden zo’n certificaat kunnen bezorgen. Dit leidt tot een win-win-win: het systeem van sociale zekerheid krijgt meer bijdrages en kan dus een ruimere bescherming bieden, de vakbond krijgt meer leden en kan hun belangen beter verdedigen en de informele werknemer krijgt, ondanks zijn/haar gebrek aan statuut, toch toegang tot ziekteverzekering of pensioen regelingen. Nochtans trachten momenteel de regeringen van meerdere Indische deelstaten die link tussen vakbonden en informele werknemers te verzwakken.
In Nepal bieden de twee grootste vakbonden, GEFONT en NTUC, allebei partners van Wereldsolidariteit (WSM), beroepsopleidingen en vorming aan home based workers, die bijvoorbeeld truien en mutsen breien of hun winkeltje hebben als kleermakers en -maaksters en steunen ze de groeperingen van werkers per regio of wijk. Om onderlinge competitie te vermijden bekwamen de kappers van de hoofdstad Kathmandu zo dat bepaalde tarieven onderling werden vastgelegd, of dat er geen nieuwe kapper mocht opengaan in een straal van 150 meter van een bestaand salon.
Knelpunten
Nochtans blijven er knelpunten: deze mensen handelen en denken vaak zoals kleine zelfstandigen, en heel het vakbondswerk of vorming rond arbeidsrechten heeft weinig aanslag bij hen. Vaak helpen familieleden in de zaak of nemen ze andere mensen aan om hun te helpen. Soms stel ik me de vraag of de vakbond dan niet eerder begint te werken zoals een gilde, die de belangen van een bepaald ‘ambacht’ verdedigt, maar inderdaad vaker met een ‘kleine zelfstandige’-mentaliteit. Is dit nu een kleiner kwaad om toch stappen naar het formaliseren van de informele economie te zetten?
Een andere vraag die zich momenteel stelt betreft het sociale zekerheidsfonds dat momenteel wordt opgericht in Nepal. Werknemers gaan daar (vrijgesteld van belastingen) 11% van hun loon toe bijdragen, werkgevers 20+11% en de staat zou het systeem beheren. Dit stelt natuurlijke grote vraag voor de informele werknemers: hoeveel dragen die bij, en wie de rest? Een mogelijk antwoord hangt misschien af per sector: in bijvoorbeeld de bouwsector, met ook veel informele werkers, zou men de bouwvergunning met 20% kunnen verhogen en zo automatisch al de werknemers tegen werkongevallen kunnen verzeker.
Dit zijn allemaal stappen die een beter statuut en bescherming kunnen bieden aan de werkers. En de Internale ArbeidsOrganisatie (IAO) werpt zich ook op deze problematiek, dat het hot item gaat zijn tijdens de opkomende ILO congressen, met de bedoeling een aanbeveling te formuleren rond de informele economie naar de deelstaten. Laten we eens zien of dat beestje gaat aangekleed geraken…