2014 vertoont gelijkenissen met 1914, maar er zijn veel verschillen. Weinigen achten een nieuwe oorlog waarschijnlijk. Maar hem helemaal uitsluiten... nee.
Op 28 juni 2014 is het precies een eeuw geleden dat de jonge Servische nationalist Gavrilo Princip – met een wapen van de Fabrique Nationale de Belgique, overigens – de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk van dichtbij doodschoot. Het was het begin van een kettingreactie die in enkele maanden tot de eerste wereldbrand zou leiden.
De vraag of zoiets opnieuw kan, drong zich het voorbije jaar iets meer op dan gebruikelijk. Er waren de spanningen tussen Japan en de opkomende wereldmacht China om wat eilandjes in de Oost-Chinese zee. En er was de spanning tussen kernmacht Rusland en het Westen om de Oekraïne.
Is een nieuwe Gavrilo Princip mogelijk? Zijn de verhoudingen tussen staten dusdanig dat een van de meer dan 400.000 moorden die jaarlijks in de wereld worden gepleegd opnieuw aanleiding kan zijn tot een wereldoorlog?
Zeker, Princip verklaarde later dat een wereldoorlog nooit zijn bedoeling was geweest. Als Servische nationalist wilde hij alleen maar bijdragen tot Servische onafhankelijkheid van Oostenrijk-Hongarije. Historici zijn er nog niet uit of die wereldoorlog er zou gekomen zijn zonder de aanslag. Sommigen beweren dat die ene daad toch echt wel nodig was. Anderen wijzen erop dat de spanningen tussen de oude grootmacht Groot-Brittannië en de opkomende macht Duitsland zo groot waren dat oorlog onvermijdelijk was. In beide gevallen was de concurrentie tussen die twee grootmachten zo hevig dat oorlog minstens in de lucht hing en niet meer dan een moordaanslag nodig had om te ontbranden.
Na de Koude Oorlog met zijn twee supermachten beleefden de VS een kort unipolair moment, dat snel is overgegaan in een multipolaire orde met verschillende machtscentra, met naast de VS, China, Rusland, de EU…
Wel, het is opnieuw zover: de macht verschuift. Na de Koude Oorlog met zijn twee supermachten beleefden de VS een kort unipolair moment, dat snel is overgegaan in een multipolaire orde met verschillende machtscentra, met naast de VS, China, Rusland, de EU… Vooral China is de rijzende ster aan het firmament. Dit jaar wordt het de grootste economie van de wereld en zonder ongelukken zal de Chinese economie in 2040 mogelijk al dubbel zo groot zijn als de Amerikaanse. ‘Grote’ Europese staten worden dan haast dwergen tegenover China.
Dat soort ‘aflossing van de wacht’ is haast per definitie een moment van instabiliteit: hoe gaan landen om met de nieuwe machtsverhoudingen? Vergelijkingen tussen individuen en staten gaan altijd mank, maar mensen zijn nu eenmaal gevoelig voor hiërarchie en dat heeft gevolgen tot op het wereldtoneel. Staten zijn statusgevoelig, willen de grootste blijven, worden niet graag ingehaald. Een aflossing van de wacht kan – indien ze op een bepaalde manier wordt bespeeld – machtige emoties losweken bij mensen en zo hele samenlevingen ophitsen.
De relatie tussen China en buurland Japan biedt – gelet op de soms bittere feiten uit het verleden – heel wat mogelijkheden tot hetze. De Chinese leiders hebben geregeld anti-Japanse gevoelens opgewekt. Ook in Japan is momenteel een regering aan de macht die het conflict met buurlanden niet uit de weg gaat. Japan-specialist Luk Van Haute: ‘Het discours is drastisch veranderd. In 1994 moest de minister van Justitie nog aftreden toen hij de slachtpartij van 1936 in de Chinese stad Nanjing ontkende. Nu is dat min of meer het officiële standpunt geworden. Door het verleden te ontkennen, zoekt men eigenlijk het conflict met de buurlanden China en Zuid-Korea.’ Van Haute wijst erop dat dit geen toeval is: ‘Veel van de huidige Japanse leiders komen uit families die een belangrijke rol speelden in het vooroorlogse fascistische regime. Zij dromen van een herstel van de Japanse machtspositie in Azië.’ En dan is de groeiende macht van China natuurlijk moeilijk te verteren.
Negentiende eeuw
De spanningen tussen Rusland en het Westen om Oekraïne zijn geen nieuwe Koude Oorlog tussen de twee grote supermachten – daarvoor is Rusland intussen een paar maatjes te klein geworden.
Rik Coolsaet, hoogleraar in de internationale politiek aan de Universiteit Gent, vindt dat we nu opnieuw in een soort negentiende-eeuwse situatie van machtsevenwichten zitten. ‘Landen werken samen of confronteren elkaar, naargelang hun belangen op dat moment samenvallen of juist niet. Het is een voortdurend eb-en-vloed.’ In die zin zijn de spanningen tussen Rusland en het Westen om Oekraïne geen nieuwe Koude Oorlog, met twee grote supermachten die elkaar in evenwicht houden. Rusland is daarvoor, als snel vergrijzende en dus krimpende natie, een paar maatjes te klein. Coolsaet: ‘De kleinste van de grote mogendheden is altijd het meest statusgevoelig. Dat was ook het geval met Pruisen, dat niet de plaats kreeg die het meende te verdienen. Sinds 2003-2005 zijn we Rusland kwijtgeraakt. De manier waarop we de Iraakse crisis en later de oranje revoluties in Georgië en Oekraïne hebben aangepakt, hebben zij ervaren als systematische inbreuken op hun vitale belangen. We hebben hun gevoel van omsingeling onderschat.’
De huidige crisis in de Oekraïne is meer van hetzelfde. Coolsaet: ‘De mensen die over het vrijhandelsverdrag met Oekraïne onderhandelden, waren handelsexperten. Dat ze eigenlijk met een zaak van geostrategisch belang bezig waren, ontging hun.’ De Europese Unie, en bij uitbreiding het Westen, heeft moeite om zich in te leven in de Russische positie. Omgekeerd kan de Russische president Vladimir Poetin zich niet inleven in hoe de Europeanen naar Oekraïne kijken. Zo’n wederzijds gebrek aan empathie is een recept voor grote spanningen. Coolsaet: ‘De beste diplomatie krijg je als landen zich kunnen inleven in de situatie van de ander.’
Dat de moordaanslag van Gavrilo Princip tot een wereldoorlog heeft geleid, had veel te maken met de coalities die zo kenmerkend voor de negentiende-eeuwse machtsevenwichten: verschillende grootmachten sloten met elkaar coalities om zich te beschermen tegen andere, gevreesde grootmachten.
Toen Oostenrijk-Hongarije besloot de Serviërs een lesje te leren, bestond het risico dat Rusland Servië zou bijstaan. Voor die mogelijkheid moest Oostenrijk-Hongerije kunnen rekenen op Duitse bijstand, wat dan weer de Britten, die een afspraak hadden met de Russen, in de oorlog trok. Enzovoort.
Dergelijke mechanismen bestaan nu in zekere zin ook. De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) is een veiligheidscoalitie waarvan artikel vijf van het handvest stelt dat een aanval op het grondgebied van één van de leden gezien wordt als een aanval op alle leden. Eind april benadrukte de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry dat artikel vijf van kracht blijft.
En toch: hoe hard zijn de garanties van de VS anno 2014? In 1995, toen Oekraïne vrijwillig afstand deed van zijn kernwapens, kreeg het van het Westen ook garanties, maar die bleken niet veel waard toen Rusland de Krim annexeerde. Er kon toen nog gezegd worden dat de Krim een speciaal geval was omdat die heel lang Russisch is geweest, met een Russische bevolking, waar ook de basis van de Russische vloot ligt, en dat hij eigenlijk via een ongelukje in 1954 bij Oekraïne is beland. Maar zelfs een aanval op Oost-Oekraïne zal niet leiden tot een gewapend antwoord van het Westen, is al aangegeven.
Sven Biscop, hoogleraar, politicoloog en directeur van het Egmont Instituut: ‘Binnen de taken van de NAVO zal artikel vijf opnieuw belangrijker worden. Dat vergt geen grote ommekeer: de militaire capaciteit is er. Desondanks bleek op een recente NAVO-conferentie in Parijs dat China voor de VS de grote uitdaging blijft. Oekraïne heeft dat niet echt veranderd.’
En precies in Oost- en Zuidoost-Azië, de arena van spanningen rond de opkomende macht China, geven de Verenigde Staten ook veiligheidsgaranties aan Japan en de Filipijnen. Ook daar luidt de vraag hoe hard die zijn. Trekken de VS echt ten oorlog voor een paar eilandjes in de Oost-Chinese Zee? Hoe oorlogsbereid is de politieman van de wereld nog?
De vraag blijft hoe sterk de veiligheidsgaranties van de oude hegemoon, de VS, nog zijn – zowel in Oekraïne als in Oost-Azië.
Het antwoord van een Chinese hoogleraar op doorreis in Europa: ‘We kijken in China met veel interesse naar hoe de VS reageren op de situatie in Oekraïne. Als ze niet reageren, betekent dat misschien dat ze ook niet meteen ten oorlog trekken voor de omstreden Senkaku-eilanden.’ Japan claimt die eilanden, net als China, maar de VS staan garant voor het Japanse grondgebied. Het heeft Japan wél ontgoocheld dat de VS niet reageerden toen China de eilandjes opnam in zijn luchtverdedigingsidentificatiezone. De vraag blijft dus hoe sterk de veiligheidsgaranties van de oude hegemoon zijn.
Nieuwe interdependentie
Statusgevoeligheid, gebrek aan empathie, je spierballen laten rollen: het speelt allemaal, maar even zwaar wegen de economische belangen. Omdat de grootmachten van de wereld meer dan ooit economisch en financieel met elkaar verweven zijn, doet een echt conflict hen ook echt pijn in de portemonnee.
Natuurlijk was er in de periode van de eerste globalisering tussen 1870 en 1914 ook grote vervlochtenheid: de wereldhandel steeg toen van negen naar zestien procent van het wereldproduct. Nu ligt dat cijfer volgens recent onderzoek van Arvind Subramanian en Martin Kessler op 33 procent en de onderlinge verwevenheid is ook intenser doordat de productieketens van heel wat producten echt mondiaal zijn georganiseerd.
Dat betekent dat een echt conflict met een bevriezing van de economische stromen zowat alle landen veel pijn zal doen. Dat is ook de Achilleshiel van de huidige Poetinstrategie, die met negentiende-eeuwse tactieken Oekraïne destabiliseert, maar financieel en economisch erg kwetsbaar blijft,omdat Rusland daar sterk van het Westen afhangt.
China’s spaarpot bestaat grotendeels uit Westerse reserves. Het westen voert steeds meer producten in uit China, dat voor zijn afzet, groei en werkgelegenheid sterk afhangt van westerse markten.
cc US Army (Lance Corporal J.J. Harper)
Dat geldt ook voor China en het Westen. China’s spaarpot bestaat grotendeels uit westerse reserves, het Westen voert steeds meer producten in uit China, dat voor zijn afzet en dus zijn groei en werkgelegenheid sterk afhangt van westerse markten. Gustaaf Geeraerts, hoogleraar internationale relaties aan de VUB en Chinakenner, legt uit: ‘China dankt zijn opgang deels aan zijn integratie in de wereldeconomie: het is erg afhankelijk van buitenlandse handel. De Chinese leiders zijn vooral bezig met de grote binnenlandse problemen van verstedelijking, voedselveiligheid, vervuiling, ongelijkheid, vergrijzing… De lijst is lang. Ze staan niet te springen om veel buitenlandse verantwoordelijkheid. Hebt u gezien hoe ze het nieuws dat ze dit jaar de grootste economie worden haast wilden verbergen?’
Die wederzijdse afhankelijkheid is zeker een reden waarom de globalisering ondanks de crisis van 2008 – de zwaarste sinds de Grote Depressie – overeind is gebleven en niet veel te lijden had van de soort protectionistische maatregelen die in de jaren dertig de crisis erger maakten. Nochtans is globalisering geen natuurfenomeen: ze steunt op politieke beslissingen. Indien globalisering blijft bijdragen tot groeiende ongelijkheid of het moeilijk maakt om iets te doen aan klimaatverandering, kan ze wel degelijk onder druk komen.
Een ander verschil met een eeuw geleden is dat de grootmachten nu over kernwapens beschikken waarvan de vernietigingsmacht zo groot is dat ze de beslissing om ten oorlog te trekken drastisch veranderd hebben. Een oorlog staat haast gelijk met wederzijdse vernietiging: welk rationeel mens wil zoiets?
Professor Biscop: ‘Je kunt de kernwapens niet on-uitvinden: ze leiden ertoe dat grootmachten wel de strijd met elkaar aangaan via regionale bondgenoten, of op niet-militaire domeinen, maar een direct militair treffen uit de weg gaan. Kernwapens hebben de kosten-batenanalyse veranderd: we kunnen alleen maar hopen dat de politieke leiders die niet vergeten zijn.’
Instellingen en regels
“De cijfers tonen dat oorlog uit de mode raakt: het aantal conflicten tussen staten daalt. Maar zeker weten we het natuurlijk nooit.”
Relaties tussen staten worden vaak door bepaalde tradities of regels gestructureerd. Sinds 1945 zijn, onder de paraplu van de VS, instellingen opgericht die de samenwerking en de relaties tussen de staten op een of andere manier reguleren.
Het Internationaal Muntfonds (IMF) heeft als eerste opdracht contacten tussen landen tot stand te brengen ten einde het globale economische beleid te coördineren. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties probeert de vrede tussen de staten te behouden. In principe kan geweld tussen lidstaten niet meer en is de VN genoopt tussenbeide te komen als dat toch gebeurt. Zo’n interventie kan evenwel alleen als de Veiligheidsraad het daarmee eens is. Aangezien de vijf permanente leden van die raad, de P5, een veto hebben, kan geweld tussen lidstaten wél als een land met een veto dat geweld goedkeurt. Ondanks alle beperkingen heeft de Veiligheidsraad een permanent contact tussen de P5 tot stand gebracht. Er kan altijd worden gepraat. Er is in al die jaren een notie van zoiets als ‘internationaal recht’ tot stand gebracht. Grootmachten kunnen dat naast zich neerleggen, maar er gaat desondanks druk van uit.
Het probleem is wel dat die instellingen vorm kregen onder de Amerikaanse hegemonie, daar het stempel van dragen, en vaak niet aangepast zijn aan de nieuwe machtsverhoudingen. In het IMF hebben de rijke landen nog zestig procent van de stemmen. Een aanpassing die de opkomende landen meer stemmen geeft, werd drie jaar geleden goedgekeurd, maar raakte onlangs weer niet door het Amerikaanse Congres.
Ook voor de V-raad spreekt men al meer dan twintig jaar over de noodzaak om het aantal permanente leden uit te breiden met Brazilië, India, Japan… maar dat lukt niet. Zo probeert China om Japan eruit te houden. Als we er niet in slagen om de instellingen te hervormen, dreigen ze hun geloofwaardigheid te verliezen. Rik Coolsaet ontkent dat probleem niet, maar ‘desondanks blijven die instellingen functioneren. De Volkenbond viel in de jaren dertig helemaal stil. Dat zien we nu niet: iedereen blijft lid.’
samenlevingen zijn nu anders.
Een ander belangrijk verschil met 1914 is dat de samenleving in veel landen nu anders in elkaar zit. Coolsaet: ‘Dat is de opgang van de globale middenklasse, dat zijn u en ik. In 1914 besliste een kleine elite. Ze dacht dat de bevolking wel zou volgen. Dat is ook gebeurd, zij het tegen een hoge prijs: na de oorlog verdwenen twee keizers, de Duitse en die van Oostenrijk-Hongarije, en de tsaar voorgoed van het toneel. Nu weegt een grotere groep op beslissingen over oorlog en vrede.’ Coolsaet stelt dat dit zeker het geval is in democratische landen met vrije media, maar ook in een land als China, waar de middenklasse groeit en er de eenheidspartij veel aan gelegen is om die groep tevreden te houden.
Ongetwijfeld weegt democratisering op het vermogen van leiders om de oorlog te verklaren. Maar er zijn geen zekerheden. Het valt op dat regeringen zelfs in vrije landen in de aanloop naar oorlogen de informatiestroom sterk kunnen beïnvloeden: voor de inval in 2003 in Irak gingen bitter weinig Amerikaanse media tegen de oorlog in. Als zo’n tunnelvisie in de VS kan, kan het zeker in China of Japan (waar de regering ook erg korzelig reageert op kritiek).
Als we alles op een rijtje zetten, dan spreekt er meer tegen een oorlog dan ervoor. Weinigen achten een grote oorlog waarschijnlijk, maar hem helemaal uitsluiten durft niemand. Coolsaet zegt het zo: ‘De cijfers tonen dat oorlog uit de mode raakt: het aantal conflicten tussen staten daalt. Maar zeker weten we het natuurlijk nooit.’