Kosovo en Servië: veilige havens voor criminelen
Peter Blasic
27 oktober 2015
Veroordeelde Servische en Kosovaarse criminelen uit Kosovo en Servië hoeven alleen maar de grens tussen beide landen over te steken om te ontsnappen aan hun gevangenisstraf. Het Kosovaarse onafhankelijkheidsvraagstuk, de onwil van Belgrado om de rechtsgeldigheid van documenten uit Pristina te erkennen en de angst oorlogsmisdadigers uit te moeten leveren liggen ten grondslag aan deze vreemde situatie.
De auteur van dit artikel kwam in opspraak. MO* kan de juistheid van de artikels niet garanderen. Om transparant te zijn tegenover onze lezers, halen we de artikels niet offline. Lees voor meer informatie: Wat betreft de verwerpelijke journalistieke praktijken van Peter Blasic.
Blasic plagieerde dit artikel van Balkan Insight grotendeels.
Toen Lemja Xhema begin september arriveerde in de Kosovaarse stad Fushe Kosove in de buurt van Pristina om daar campagne te voeren voor de gemeenteverkiezingen, kreeg ze een waar heldenontvangst. En dat is opmerkelijk, want in sommige andere landen zou Xhema niet de mogelijkheid hebben gehad om campagne te voeren, omdat ze in de gevangenis zou zitten.
Xhema, het voormalige hoofd van de Kosovaarse Post en Telecom, werd namelijk door de arrondissementsrechtbank in Pristina schuldig bevonden aan corruptie en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Maar nog voordat haar hoger beroep in 2011 werd afgewezen, vluchtte zij naar haar geboortestad Medvegje in Servië.
Op verzoek van de autoriteiten in Pristina vaardigde Interpol daarop een arrestatiebevel tegen haar uit. Doordat Kosovo zelf echter geen lid is van de internationale politieorganisatie, werd het bevel namens Pristina uitgegeven door tussenkomst van de VN-missie in Kosovo, UNMIK. Dat liep evenwel af in mei 2014, waarna de naam van Xhema werd geschrapt van Interpols most wanted-lijst. Ook de Kosovaren gaven toen de jacht op Xhema op.
Belgrado erkent papieren Pristina niet
Dit voorval is kenmerkend voor de situatie in het Kosovaars-Servische grensgebied, waar criminelen zoals Xhema herhaaldelijk in staat zijn gebleken zich aan het gezag van de autoriteiten te onttrekken door te vluchten naar een ander land en zo te voorkomen dat ze hun straf in de gevangenis moeten uitzitten.
Belgrado voldoet namelijk niet aan uitleveringsverzoeken van Pristina en weigert om principiële redenen alle documenten afkomstig van Kosovaarse rechtbanken, aangezien Servië de onafhankelijkheid van Kosovo niet wil erkennen. Daardoor kan het dus ook de rechtsgeldigheid van Kosovaarse documenten niet in beschouwing nemen en weigert Belgrado gehoor te geven aan de oproep van Interpol.
Daar komt nog bij dat Kosovo weliswaar uitleveringsovereenkomsten heeft met diverse landen, maar met vele landen ook weer niet. En zo komt het dan voor dat verschillende veroordeelde criminelen de dans weten te ontspringen.
Einde opsporingstermijn
Voortvluchtigen kunnen zonder vrees terugkeren naar Kosovo.
Een ander voorbeeld is de voormalige burgemeester van de Kosovaarse stad Kacanik, Xhabir Zharku, die in 2011 in Pristina werd veroordeeld tot drie jaar gevangenis wegens afpersing en illegaal wapenbezit. Ook in dit geval werd het hoger beroep in 2012 ongegrond verklaard, maar Zharku ontsnapte naar Zweden en kan niet worden uitgeleverd aan Kosovo, omdat hij de Zweedse nationaliteit bezit.
Als klap op de vuurpijl kunnen voortvluchtigen als Xhema en Zharku vervolgens zonder enige vrees voor een arrestatie terugkeren naar Kosovo, omdat het Wetboek van Strafrecht van Kosovo een maximum stelt aan de uitleveringsduur op basis van een opsporingsbevel en het niet toelaat dat iemand nog langer wordt vervolgd als de termijn daartoe is verlopen.
Ook veilig in Kosovo
Omgekeerd kunnen voortvluchtigen uit Servië ook hun gevangenisstraf ontlopen door te vluchten naar het noorden van Kosovo, dat door de Servische meerderheid wordt gedomineerd. Reden is dat Belgrado simpelweg niet om de uitlevering van criminelen vraagt, als dat betekent dat ze gearresteerd zullen worden door de politiemacht van Pristina. Dat zou tegen het zere been van de Servische regering zijn, die weigert de autoriteit en zelfstandigheid van Kosovo te erkennen.
Zo ook in het geval van Predrag Vulicevic, een Servische burger die beter bekend staat als “Pedja”. Voor zijn aandeel in de handel in verdovende middelen werd hij in Servië veroordeeld tot drie jaar cel, maar Vulicevic zocht tijdig een veilig heenkomen over de grens. Naar aanleiding van een Interpol-notificatie werd Vulicevic in maart 2015 gearresteerd door de Kosovaarse politie in het noorden van de verdeelde stad Mitrovica. Daar verbleef hij ook in voorlopige hechtenis, maar werd uiteindelijk vrijgelaten omdat Servië geen uitleveringsverzoek indiende.
Angst vervolging oorlogsmisdaden
Servië was nooit geïnteresseerd in bilaterale uitleveringsovereenkomsten met Kosovo, omdat de gegronde angst bestond dat Kosovo zou vragen om de uitlevering van Servische oorlogsmisdadigers. Zo ontving de Servische politie in februari 2015 op verzoek van UNMIK een door Interpol uitgevaardigd arrestatiebevel voor 17 voormalige leden van de Servische troepen, waaronder een huidig parlementslid. Ze werden beschuldigd van oorlogsmisdaden in Kosovo in april 1999.
Het arrestatiebevel was het resultaat van een uitgebreid onderzoek door EULEX de speciale politie en wetgevingsmissie van de Europese Unie in Kosovo, die opereert als onderdeel van het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid van het interim-bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo (UNMIK). Het mandaat van UNMIK komt voort uit resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Eulex deed onderzoek naar oorlogsmisdaden tijdens het conflict in Kosovo. De misdaden zouden gepleegd zijn in de dorpen Meja, Korenica, Orize en de regio rondom Reka e Kev.
Het merendeel van de beklaagden leeft in Servië, maar Belgrado weigert hen te arresteren. En daarbij speelt niet enkel het feit dat Belgrado de autoriteiten van Kosovo niet wenst te erkennen. Servië levert niet uit omdat de grondwet niet toestaat dat Belgrado eigen onderdanen overdraagt aan andere landen als ze daar voor oorlogsmisdaden terecht moeten staan.
Juridische hervormingen te beperkt
In februari 2015 bereikten Kosovo en Servië een akkoord over de integratie van de rechtbank van de gemeenschap van Servische gemeenten in het noorden van Kosovo. Deze integratie voorziet in het opnemen van de Servische rechters en openbare aanklagers in het juridische systeem van Pristina in een poging om het vacuüm aan rechtspraak in het noorden van het land op te vullen. De vraag is of dat dit iets zal veranderen aan de feitelijke situatie.
Het Servisch-Kosovaarse grensgebied blijft een populaire schuilplaats voor voortvluchtigen.
Zelfs met de integratie van de rechters en openbare aanklagers in het noorden van Kosovo zal Servië niet het gezag van Pristina erkennen en daarmee dus ook niet het oordeel van een rechtbank in Kosovo. Daarmee toont Servië niet alleen dat het niet de wil heeft om te communiceren met Pristina, Belgrado heeft het voor zichzelf de facto ook wettelijk onmogelijk gemaakt om op één juridische lijn met Pristina te komen door de onafhankelijkheid van Kosovo af te wijzen.
Dit institutionele vacuüm en gebrek aan samenwerking maakt het noordelijke deel van Kosovo tot een veilige haven voor Servische criminelen. Hetzelfde is van toepassing op Kosovaarse criminelen die hun al dan niet tijdelijke toevlucht in Servië zoeken.
Ook het toepassen van pragmatische oplossingen blijft uit, zoals het intrekken van paspoorten en reisdocumenten van beschuldigden, om hen zo het uitreizen te bemoeilijken. Op die manier blijft het Servisch-Kosovaarse grensgebied een populaire schuilplaats voor voortvluchtigen.