“‘Angst kan je niet aan je voordeur plaatsen’
‘Ik ruik mijn stal’, zei ik op de TGV van Marseille naar huis. ‘Niet moeilijk’, zei iemand van het reisgezelschap die al uren op zijn smartphone aan het tokkelen was. ‘Ze staken bij IVAGO, de vuilniszakken werden al een paar keer niet opgehaald’.
Anderhalve week geleden kwam ik terug van een werkperiode in Frankrijk. Thuis, in het centrum van Gent, wist ik niet wat ik zag.
Het vele geel en blauw van de vuilniszakken, het bruine vocht dat uit de zakken sijpelde langs de tegels op de trottoirs, stapels karton, een paar schoenen her en der, uitpuilende glascontainers.
Stilstand. Wat ben ik verzot op die tekenen van stilstand. Om de simpele reden dat ze iets tot veelbelovende beweging dwingen, best een andere richting uit.
Napels aan de Leie
Iemand is boos, dacht ik. Dan begin ik, verweten wordend een intrigante te zijn, in de media te graven naar de oorzaak van die boosheid, in dit geval komende van de vuilnismannen in Gent. Disakkoord met de directie; het gaat niet enkel over geld.
Goed, wat dan? Niet moeilijk om te raden, sociaal contact, begrip, correcte behandeling, zaken zo ijl dat men ermee spelen en sjoemelen kan en erover liegen. Dat gemanipuleer leidt tot onmacht en tot boosheid.
Het gaat niet enkel over geld.
Rechtstreeks, rond protestvuren en bakken bier en via vakbonden wordt er gevraagd naar begrip voor oneerlijke werkomstandigheden. Dit is vandaag voor en door de vuilnismannen verkregen, het disakkoord is voorlopig opgelost, een deel van de directie gedemoveerd, het vuil is bijna weg en er zijn meer gesprekken over deze staking gevoerd dan het aantal zakken en containers op zich. Ik overdrijf, dan het aantal ratten dat op al dat lekkers dreigde af te stevenen.
Napels aan de Leie is het hier dus net niet geworden, laat staan het Calcutta van Oost-Vlaanderen. Dus is het zeuren over stank die er eigenlijk nog net niet was niet meer van tel.
‘Ik ken die gast’
En toch overkwam me tijdens een gesprek over de toch wel snel opgeloste IVAGO-saga op een terras in de binnenstad iets anders. Een wat griezelig moment dat ik een paar jaar geleden quasi had voorspeld. Het snerpende geluid van een aftandse motorfiets verstoorde plots het gesprek waardoor ook andere klanten op het terras hun conversatie moesten staken en al foeterend de bestuurder van het derdehandse en opgedreven vehikel een middenvinger gaven.
De bestuurder stopte, haalde manhaftig zijn helm van het hoofd en grijnsde. Mijn richting uit. Ook hier stilstand. Een kleintje, maar toch stilstand. De jongeman was een voortand kwijt en leek iets te intens naar de Mad Max-films te hebben gekeken want hij leek goed te weten hoe iemand de stuipen op het lijf te jagen.
‘Ik ken die gast’, zei ik met een rilling. ‘En ik weet van waar’.
Code
Laat me even een onfair lijkende verhaalbrug nemen. Vandaag verneem ik dat politieagenten binnenkort hoogstwaarschijnlijk hun functie anoniem zouden kunnen gaan uitvoeren. Weg met de traditioneel met zilverdraad geborduurde en aangenaaide naamplaatjes op hun ambtsvest, enkel per cijfercode zouden ze nog traceerbaar kunnen zijn.
Wij zijn beschermd en zijn altijd een enkeling in een massa, maar dat geldt niet voor een publiek figuur.
Dit om hen te beschermen tegen bedreigingen en geweldpleging na hun interventies in uiterst gevaarlijke situaties, zoals bijvoorbeeld opstanden van en vechtpartijen tussen niet zo zachtaardige burgers.
Stel nu dat een gefrustreerde, zich benadeeld voelende wrokkigaard hen thuis zou kunnen gaan opzoeken, omdat ze de naam op het kostuum hadden onthouden. Het zou al te gevaarlijk worden voor de dienaars van de wet. Die mannen en vrouwen zijn misschien ook ouders. Kijk, alle begrip.
Omgekeerd is het al langer de bedoeling dat burgers enkel via een identiteitskaart en allerhande codes ultra-traceerbaar zijn. Je identiteit in de computer zegt wie je bent en wat je dossier is als wandelend subject in de straat. Wij dragen onze naam niet op onze kledij, wij zijn beschermd en zijn altijd een enkeling in een massa, met een leven thuis en op het werk. Maar dat geldt helaas niet voor iemand die als een publieke figuur wordt beschouwd. Ik ben er zo een.
Schwalbe
Een paar jaar geleden zag ik vanuit mijn wagen iets gebeuren dat gecatalogeerd kan worden als verkeersagressie. Een jongeman reed met zijn snorfiets veel te snel, sneed een paar, duidelijk te merken aan zijn geslalom, treuzelende wagens de pas af en kwam uiteindelijk noodgedwongen tot stilstand door een klein wagentje dat een ondergrondse parking in wilde.
‘Heb je gezien wat ze gedaan heeft?’
De snorfietsrijder vloekte vanonder zijn helm, klopte meermaals op het dak van de kleine wagen en het jonge meisje achter het stuur sloeg alle kleuren uit. Ze was bang en wist niet wat te doen, legde haar handen op het hoofd. De snorfietsrijder plaatste zich vervolgens plots strategisch voor het wagentje en liet zich met veel drama vallen. Hij krijste, schreeuwde en huilde als een wolf.
Ik zat het allemaal te bekijken achter het stuur en zette snel mijn zonnebril op toen het vermeende slachtoffer naar me toe kwam gehinkt. ‘Heb je gezien wat ze gedaan heeft?’ snikte hij verontwaardigd. ‘Je hebt het toch gezien… of niet?’ Ik zag dat hij een voortand miste, opende het raam in mijn portier tot 10 centimeter en zei dat hij te snel had gereden. En dat hij zich moest vermannen. Case closed.
Administratieve onvoorzichtigheid
Thuis wachtte ik een aantal weken en zoals voorspeld kreeg ik een uitnodiging van de politie om te getuigen in een zaak van verkeersagressie. Ik ging er niet meteen op in. Ik kreeg een tweede uitnodiging en alweer voelde ik me uiterst comfortabel in mijn getalm. Tot ik op een zondagavond wat tijd vrij zag en besloot, met uitnodiging in de hand, naar het politiekantoor te rijden.
‘Hij wist meteen te zeggen dat jij het was.’
Uiteraard moest ik nodeloos lang wachten. Tot een agent mijn naam riep en lachte dat hij me eigenlijk al lang had zien zitten. ‘We moeten naar het andere eind van het achtergebouw, daar kan ik je verklaring noteren.’
‘Goed’, antwoordde ik. Onderweg vroeg ik hem een sigaret want ik had er geen meer. We rookten gezellig alvorens dat achtergebouw binnen te stappen.
Nog een vijftal minuten onderweg dacht ik eigenlijk dat ik mijn tijd aan het verprutsen was, dat ik hier geen energie moest in stoppen en nuttiger dingen kon doen. Aan het bureautje werd bevestigd dat het om dat voorval ging waar ik de snijtandontbrekende snorfietsrijdende agressieveling aan het werk had gezien.
Ik vouwde de uitnodigingsbrief plechtig open, schoof die naar de agent, keek hem in de ogen en vroeg ‘Voor wie is die brief bestemd?’ ‘Voor u, tiens.’ ‘Ok, dat begrijp ik, anders zou die nooit in mijn bus hebben gestoken, maar waar staat dat ik aanwezig was op het moment van de gebeurtenissen?’
Hij wachtte een tijdje en ik keek naar zijn hippe duimring en niet onaardige tattoos op de handpalmen. Ik wachtte. ‘De jongen die aangifte heeft gedaan heeft je herkend, hij was er zeker van dat jij het was.’ Ik keek hem rustig aan.
‘Uhu. En op basis van wat hebben jullie hem geloofd?’ vroeg ik. ‘Hij wist meteen te zeggen dat jij het was.’ Nu, dat spelletje heb ik uiteraard niet eindeloos laten ontvouwen, dat zou al te pervers zijn geweest.
De fout was de weken ervoor al meteen duidelijk : er stond simpelweg geen nummerplaat van mijn wagen op de uitnodiging van de politie en zonder die identificatie of bekendmaking van mijn identiteit uit vrije wil is niks geldig in het verkeer, meen ik.
‘Omdat ik een goede burger ben heb ik tegen alle verplichtingen in de tijd genomen om u uit te komen leggen dat deze uitnodiging ongeldig is. Dat die zelfs een gevaar inhoudt. Ik ben hier alleen maar om u te komen vragen de juiste persoon te beschermen. Mij in dit geval, naast dat nog niet zo assertieve meisje achter haar stuur ten tijde van het voorval, het werkelijke slachtoffer.’
De jonge snorfietsende rakker mag nog eens zijn helm komen afnemen en grijnzen, hij riskeert een andere tand kwijt te zijn.
Een lange stilte viel. De agent begon wat te droedelen. ‘Stel nu dat ik vanavond met zekerheid in het voordeel van dat meisje getuig tegen die razende jonge man, die veel te snel reed, agressief werd zonder werkelijke reden, wat gaat die doen wanneer hij mij nog ‘s tegen het lijf loopt? Wat is de garantie dat ik beschermd ben en dat ik het niet riskeer om een paar meppen te moeten incasseren?’ ‘Zover zou het echt nooit komen’ repliceerde de agent, mijn retorische toon ontmoedigend. ‘Neen, net omdat ik goed moet nadenken en mezelf moet beschermen en in dit geval tegen jullie overijver die uitmondt in onvoorzichtigheid. Die jongen was danig met zijn cinema bezig dat hij vergat mijn nummerplaat te noteren.’
Dus kwam er geen getuigenis, geen officiële verklaring, maar een onderonsje tussen wet en burger op een zondagavond, twee mensen die een administratieve ondoordachtheid gezamenlijk erkenden. De agent en ik rookten nog een sigaret op zijn kosten, ik reed naar huis, besloot een tattoo te ontwerpen, die ik nog steeds niet heb laten aanbrengen, en vergat dit voorval niet.
De jonge snorfietsende rakker mag hier in mijn buurt, tijdens een gesprek over al dan niet tijdig opgehaald vuilnis, nog eens zijn helm komen afnemen en grijnzen, hij riskeert een andere tand kwijt te zijn. We herkennen elkààr nu, maar dat westerngevoel heb ik niet nodig. Zeker niet wanneer ik verneem dat de beschermer die anderen dient te beschermen vooral zichzelf nog meer beschermt. Maar kijk, alle begrip.
Angst en een nodeloos onveilig gevoel zijn ook vervuiling en die kan je niet aan je voordeur plaatsen en laten wegbrengen. Een ophaaldienst voor die vuiligheid is nog niet opgericht.