“‘Hoe sociaal is de circulaire economie?’
In zijn nieuwste column toont Jan Mertens zich, wat had u gedacht, een voorstander van de duurzame circulaire economie, die in een ideale wereld een duurzame en rechtvaardige welvaart binnen planetaire grenzen mogelijk maakt. Maar hij vraagt ook om niet te gemakkelijk voorbij te gaan aan de mogelijke sociale gevolgen van een en ander.
Enkele dagen geleden organiseerde de FRDO een debat naar aanleiding van een studie over een economie die zich meer zal richten op het verschaffen van een “dienst” dan op verkopen van een (consumptie) product. Vroeger spraken we over “de kleine verbruiker”, in de toekomst spreken we hopelijk over de kleine gebruiker, waarbij die klein ook staat voor een erg lage ecologische voetafdruk.
Heel wat termen en concepten zijn in omloop (zie bv. het e-book van Plan C). In dit stukje gebruik ik de term “circulaire economie”, met een dubbele focus: enerzijds de keuze om meer diensten te leveren dan producten (cf. Cambio), anderzijds het werken aan een economie met gesloten kringlopen waarin er veel minder grondstoffen gebruikt worden. De term circulaire economie is ondertussen ook erg “in”, en wordt al door de EU-Commissie gebruikt, hoewel heel wat plannen van de vorige commissaris ondertussen weer in de schuif liggen…
Tijdens het debat stelde iemand een vraag, na een uiteenzetting over een ander materialenbeleid, die ongeveer neerkwam op: ‘Maar u heeft het vooral over grondstoffen gehad, over milieu dus, maar hoe zit het met de sociale dimensie?’ De vraagsteller bedoelde het waarschijnlijk niet al te eng, maar vaak hoor je toch nog steeds dergelijke opmerkingen. Het gaat “alleen maar” over “milieu”. Het antwoord op die vraag kan soms nog het beeld versterken van “sociaal” als iets anders, een ander (of hoger) doel. Ik denk dat het nuttig is dat we ruimer over deze vragen gaan nadenken.
Terechte bekommernis
De bekommernis over de sociale dimensie van de transitie naar een klimaatneutrale lagekoolstofmaatschappij met een circulaire economie is op zich natuurlijk meer dan terecht. In hun enthousiasme voor nieuwe ontwikkelingen in onder meer de deeleconomie gaan velen iets te gemakkelijk over de mogelijke sociale gevolgen van een en ander. Recente discussies over de taxidienst Uber bewijzen dat.
Als we naar een grondige transitie van ons economisch bestel gaan, kan dat op een meer of minder rechtvaardige manier gebeuren. Zullen bij de overstap naar nieuwe vormen van productie nieuwe tweedelingen ontstaan tussen hoog- en laaggeschoolden? Zullen de kansen op herscholing op rechtvaardige wijze verdeeld worden? Zal de sociale bescherming goed georganiseerd zijn? Zal de transitie verlopen in een context van sociale dialoog? En natuurlijk ook: zal de duurzame economie van de toekomst genoeg banen leveren, genoeg waardig werk? Terecht maken de vakbonden zich over die vragen zorgen. En die mensen binnen de vakbonden die hun collega’s proberen te overtuigen van een andere kijk op duurzaamheid verdienen al onze steun en respect. (Ga bv. maar eens in discussie met vakbondsvertegenwoordigers die in Polen keihard de koolmijnen verdedigen en niet willen weten van een goed klimaatakkoord.)
Het is riskant, alleszins op langere termijn, om je sociale doelstelling helemaal in de mand te leggen van klassieke groei.
Wie vooral bezig is met de laten we zeggen “milieukant” van de transitie mag dus best ook grondig nadenken over de sociale kwesties ervan. En omgekeerd mag dat ook. Als ik een vakbondsleider hoor zeggen dat hij tegen besparingen is omdat die enkel neerkomen op een aanslag op de koopkracht, wat slecht is voor “de” economie, terwijl meer koopkracht zorgt voor meer consumptie, en dus voor meer groei, dan maakt dat me een beetje zenuwachtig. Mensen die aan de andere kant van het politieke spectrum staan van de vakbondsleider hebben een andere maatschappelijke finaliteit voor ogen, maar pleiten wel voor dezelfde weg: het nastreven van sterke groei, als doel op zich. Het is riskant, alleszins op langere termijn, om je sociale doelstelling helemaal in de mand te leggen van klassieke groei. De armsten en sociaal kwetsbaren zijn immers uiteindelijk altijd het grootste slachtoffer van ecologische gulzigheid. Ongelijkheid oplossen door globaal in te zetten op klassieke groei voor iedereen zal zo uiteindelijk alleen zorgen voor meer ongelijkheid.
Het lijkt me zinvoller om als doelstelling te nemen dat we duurzame en rechtvaardige welvaart gaan organiseren binnen planetaire grenzen. We weten trouwens steeds beter wat die planetaire grenzen betekenen (en kunnen steeds minder zeggen dat we het niet wisten). (Wie kennis wil maken met een van de onderzoekers in het baanbrekende denken over planetaire grenzen, kan trouwens binnenkort terecht op Ecopolis, waar Katherine Richardson komt spreken.)
In het officiële discours van de EU staat circulaire economie, met grondstoffenefficiëntie, nog altijd voor een verbetering van de competitieve positie, en zo dus voor een nieuwe binnenweg naar groei. Zo eenvoudig zal het niet zijn (al zou het al een stap vooruit zijn om anders met grondstoffen aan de slag te gaan). We zullen toch, denk ik tenminste, dieper moeten gaan in onze analyse, en echt vanuit een ander paradigma dan groei als doel vertrekken.
Een nieuwe economische dynamiek
Ik zou twee puntjes willen aangeven waarover we verder zouden kunnen nadenken, vanuit een sociale reflex. Als we echt gaan naar een economie waarin de producten die we maken volledig repareerbaar, herbruikbaar en recycleerbaar zijn, dan krijgen we een nieuwe economische dynamiek. Als we tegelijk instrumenten instellen die zorgen voor een ander concept van “productiviteit” en “competitiviteit”, bv. door grondstoffennormen, dan helpt dat ook, zeker als we ook het fiscaal stelsel in die zin hervormen. Als we zorgen dat we de reële maatschappelijke kost inbouwen in de economie, en niet externaliseren, dan komen we stap voor stap dichter bij ons doel. Als we welvaart dan ook nog eens sterker verbinden met het gebruik van een dienst (waarom zou ik mijn mobiele telefoon moeten “bezitten” als ik in wezen vooral de dienst “telefoneren” wil kunnen gebruiken?), dan zitten we in een model dat totaal anders is dan het huidige.
Maar het hoeft daarom geen fundamentele achteruitgang van onze welvaart te zijn, integendeel. Het zal dan een economie worden met kortere en meer gesloten kringlopen. Werknemers in een bedrijf zullen heel anders werken, maar nog wel werk hebben. Ik denk dat het niet anders kan dan dat een dergelijke circulaire economie meer “verankerd” zal zijn, en dus minder gevoelig aan de huidige druk om steeds zo competitief mogelijk te moeten zijn voor de wereldmarkt.
Ook over een begrip als “competitiviteit” zouden we wel eens wat vernieuwender mogen gaan nadenken.
Ik denk dat een dergelijke verankering een grote sociale meerwaarde kan hebben. Ze is veerkrachtiger en ze biedt denk ik betere perspectieven voor veel werknemers. We zullen wel stilaan moeten aanvaarden dat het nuttiger is het betaalde werk dat er is te verdelen tussen iedereen in plaats van het huidige verhaal van steeds harder en langer werken voor enkelen, terwijl velen worden uitgesloten. En we zullen ruimte moeten maken om na te denken over manieren om onze sociale zekerheid robuust te houden, zonder een eenzijdige koppeling aan een groei-economie. Ook over een begrip als “competitiviteit” zouden we wel eens wat vernieuwender mogen gaan nadenken.
De sociale meerwaarde van “milieu”
Het tweede punt is de sociale meerwaarde van wat we nu al snel als “milieu” beschouwen. Minder grondstoffen gebruiken is op zich ook al een sociaal feit. Als onze onstilbare grondstoffenhonger samenhangt met het steeds meer produceren van producten die als finaliteit hebben het er zo snel mogelijk niet meer zijn, dan groeit de maatschappelijke kost van die niet-houdbare economie alleen maar. Klimaatopwarming maakt nu al talloos veel slachtoffers. Wie weinig inkomen heeft, en mee daardoor ongezonder leeft, is kwetsbaarder voor milieuvervuiling, gaat minder naar een dokter en kan zich minder laten behandelen in een ziekenhuis. Als we het landschap openrijten om de laatste druppel olie uit het zand te persen, zullen de mensen met een lager inkomen die daar woonden elders misschien niet meer terecht kunnen om betaalbaar te wonen. En ook een enorm deel van het prachtige landschap verdwijnt, waardoor uiteindelijk alleen wie rijk is nog “in het groen” zal kunnen wonen.
De aanslag op de biodiversiteit bedreigt ook rechtstreeks de fundamenten van onze economie (denk maar aan de bijen). En steeds zullen de meest kwetsbaren het eerste slachtoffer zijn. We zullen bij ongewijzigd beleid een steeds groter deel van ons gemeenschappelijk inkomen moeten uitgeven aan opruimen van milieuschade, helpen van wie ziek wordt door luchtvervuiling, en bescherming tegen een op hol slaand klimaat. Al die uitgaven zouden in principe vermijdbaar kunnen zijn, door een andere grondhouding tegenover wat we als “welvaart” beschouwen. Als we leven binnen wat de planeet aankan, en onze verlangens daarop afstemmen, dan is er meer toekomst voor iedereen. Heel wat sociale uitgaven zijn minder vermijdbaar, onder meer door de vergrijzing. Laten we het geld dat we hebben daarin steken, en voorkomen dat we het milieu moeten herstellen. Het idee dus dat het bewaken van de ecologische draagkracht, in dit geval dus door minder grondstoffen te gebruiken, op zich al een sociaal feit is, zou volgens mij meer ingang mogen vinden.
Het denken over een circulaire economie biedt immense mogelijkheden om na te denken over een andere economie, die vooral vertrekt van een andere welvaart binnen planetaire grenzen. In die andere economie zijn volgens mij ecologische en sociale doelstellingen noodzakelijk met elkaar verbonden.