Ik heb niets tegen opinies over 22 maart, maar...

Column

Ik heb niets tegen opinies over 22 maart, maar...

Ik heb niets tegen opinies over 22 maart, maar...
Ik heb niets tegen opinies over 22 maart, maar...

Columniste Bieke Purnelle ervaart een opinie-overload. ‘Opinies zijn overvloedig beschikbaar, ze worden gelezen en gedeeld, en zijn goedkoop. Met wat geluk zorgen ze voor ophef en polemiek. Niet dat ophef en polemiek dingen zijn die wij, verwarde mensen, nodig hebben. Maar ophef en polemiek verkopen.’

Ik was opgelucht dat ik geen column hoefde te schrijven in de week van 22 maart. Ik had namelijk niets te zeggen. Alles was al lang gezegd.

Drie weken later heb ik nog steeds het gevoel te verdrinken in onstuitbare woordenbrij en pijnig ik mijn hoofd, op zoek naar iets dat toe te voegen valt. Niets, is mijn conclusie. Ik vind eigenlijk dat ik beter gewoon zwijg tot de nieuwssmog is opgeklaard.

‘Of ik dan geen mening had over alles wat er aan de hand was?’ vroeg een vriendin me toen ik die schrijfschroom met haar deelde. Natuurlijk heb ik een mening. Meerdere zelfs. Alleen staakt mijn wil om die in andermans strot te rammen. Want van de ene mening komt de andere, en er zijn er al zoveel.

Opinie-etiquette

Van zodra de ene stelling is geponeerd staat er een volgende klaar om de vorige te verdringen. Er is geen tijd. Tijd om een gedachte te laten bezinken,  een theorie uit te diepen, een idee te laten rijpen, om het vervolgens te omarmen of weg te leggen.

Iedereen met een Facebook- of Twitteraccount die vijf woorden in een logische volgorde achter elkaar kan plaatsen heet tegenwoordig opiniemaker. Dus hagelt het opinies tot ons hoofd is ingedeukt.

Het ontbreekt ons aan een richtlijn die bepaalt dat je een mening pas publiekelijk deelt wanneer je je grondig en degelijk hebt geïnformeerd.

Voor de goede orde: ik heb volstrekt niets tegen opinies. Van mij mag iedereen er hebben. Alleen ontbreekt het ons aan opinie-etiquette; een soort richtlijn die bepaalt dat je een mening pas publiekelijk deelt wanneer je je grondig en degelijk hebt geïnformeerd; dat je geen feiten verzwijgt, minimaliseert of wegmoffelt en andere niet uitvergroot; dat je een soort toets doorstaat waaruit blijkt dat je argumenten standhouden.

Wat zorgwekkender is: al dat geopinieer vertoont tekenen van pretentie dat het journalistiek kan vervangen.

Terwijl diezelfde journalistiek op een kluitje op een Brussels plein staat om ons te vertellen ‘hoe de situatie daar ter plaatse is’, waarop er nooit eens een reporter eerlijk antwoordt dat er geen bal te zien is, op een stel kakkende duiven na. Wanneer er niets te zien is vindt men wel ergens een argeloze voorbijganger of bewoner met een opinie.

Wanneer er wel iets te zien is, dan staat de cameraman net op de verkeerde plaats, of de reporter in de file, waardoor dat ene, belangwekkende feit, niet in beeld komt. Vervolgens kunnen bepaalde mensen gretig garen spinnen van die nalatigheid en er een links complot van de VRT in ontwaren. De VRT, dat donkerrode bastion dat evenwel per abuis politici als Siegfried Bracke, Jan Becaus, Ivo Belet e.a. voortbracht. Wellicht een productiefout.

En van al die toevalligheden en minder nobele bedoelingen komen uiteraard weer opinies.

De prijs van opinies

Opinies zijn overvloedig beschikbaar, ze worden gelezen en gedeeld, en ze zijn ook nog eens goedkoop. Met een beetje geluk zorgen ze zelfs voor wat ophef en polemiek. Niet dat ophef en polemiek dingen zijn die wij, verwarde mensen, nodig hebben. Maar ophef en polemiek verkopen.

Onze gidsen en kompassen doorheen de complexe wereldactualiteit zijn dus enerzijds meningen van mensen die niet per se enige relevante expertise kunnen voorleggen inzake de kwestie waarover ze opiniëren, en anderzijds een krampachtig neutrale journalistiek die ons te zelden iets uitlegt, omdat uitleggen al snel een mening weergeeft, wat dat weer taboe is. Geen wonder dat we vertwijfeld zijn.

Ik droom over hoe een heldhaftige hoofdredacteur op de dag van een groot maatschappelijk drama zijn redactie bij elkaar roept en iedereen naar huis stuurt

Ik wil niet weten wat de bakker, de buurman, de burgemeester en de schrijver die nooit buitenkomt vinden van terreur of radicalisering. Hun bevinden helpt ons geen stap vooruit.

Ik denk aan een vriend van me die vertelde hoe hij als onderzoeker ooit een grootschalig en belangrijk onderzoek toelichtte in een parlementaire commissie. De pijnlijke resultaten lieten weinig ruimte voor twijfel. Een van de parlementariërs dacht daar anders over. ‘Dat geloof ik niet, hoor. Ik zie dat niet gebeuren om mij heen.’ Jarenlang onderzoek, dwingende cijfers, urgente knelpunten: weggevaagd door een mening.

De tijd en het geld die besteed worden om journalisten van massamedia zich collectief, als lemmingen, te laten verdringen op plekken waar kort tevoren iets gebeurde, maar intussen niets te beleven valt, zouden we die niet eens op grote schaal kunnen investeren in degelijk en onafhankelijk onderzoek, in graven, wroeten en opgraven van wat we eigenlijk moeten weten om de wereld te begrijpen, en om daar vervolgens collectief mee aan de slag te gaan? Volgens mij zouden de meeste journalisten daar zelf een stuk gelukkiger van worden. En wij allen minder verward en vertwijfeld. Win/win.

Ik droom over hoe een heldhaftige hoofdredacteur op de dag van een groot maatschappelijk drama zijn redactie bij elkaar roept en iedereen naar huis stuurt, om te bekomen, om na te denken, om de volgende dag terug te keren met een antwoord op de vraag ‘wat heeft de samenleving nu nodig?’, en hen vervolgens de opdracht geeft om uit te zoeken hoe we vinden en toepassen wat we nodig hebben, al duurt het jaren. Dat zou pas ophefmakend zijn.