“‘Leven als een dwangarbeider’
Geert Van Istendael houdt van Frankrijk en dan vooral van “la France profonde”. Een hechte vriendschap met een boer uit het dorp waar hij decennia geleden zijn “landgoed” heeft gekocht, drukt hem met zijn neus echter op de rauwe realiteit van het hedendaagse Frankrijk; het verval van het Franse dorp, de leegloop, de ijdele moderniteit die het platteland vernielt.
Teruggekeerd uit Frankrijk, uit dat dorp waar ik nu al meer dan dertig jaar heen ga. Nee, niet het zuiden, dat is me veel te heet en bijgevolg veel te dor. Bovendien hokken daar hele roedels Vlaamse schrijvers bij elkaar.
Ik verkies het midden des lands, groene glooiingen, uitwaaierende eiken boven schapen en rosse koeien, kastanjewouden, vijvers, meren. Snelle beken, die onvermoeibare babbelaars.
De streek heeft iets van de Ardennen, de hoogste top in de onmiddellijke nabijheid haalt 514 meter. Nog het meest van al lijkt het op Engelse heuvelrijen, de Cotswolds bijvoorbeeld of de Surrey Hills, maar in Frankrijk zijn de dorpen toch wat minder kabouterachtig. Ook lopen er minder toeristen rond. Indien ik zei, geen toeristen, zou ik nauwelijks overdrijven. Al dertig jaar blijft het zo. Hoe dat komt? Ja, hoe? Wie zal het begrijpen? In alle seizoenen zijn wouden en weiden haast ondraaglijk mooi. Het mag niet baten.
L’exode rural zoals ze het in Parijs noemen, is een van de grote, stille drama’s van Frankrijk.
Je moet wel tegen eenzaamheid kunnen. Het gebied is extreem dun bevolkt. Het dorp waar ik hok, heeft elf inwoners per vierkante kilometer, de dorpen verderop vijfentwintig, tweeëndertig, negen. En het verbetert niet. Er zijn zoveel Franse landelijke departementen waar het niet verbetert. L’exode rural zoals ze het in Parijs noemen, is een van de grote, stille drama’s van Frankrijk. In de achttiende eeuw had het dorp meer dan drieduizend inwoners, in 1900 meer dan tweeduizend, kort voor de Tweede Wereldoorlog krap zestienhonderd. Vandaag zevenhonderd en de beetjes. Nog een geluk dat Nederlanders en Engelsen er zich komen vestigen. Zij knappen de verlaten oude huizen op en houden de leegloop toch een beetje tegen.
De herinnering aan de zomer is dit jaar bitter, ondanks de vrolijke kleinkinderen en hun vriendjes en vriendinnetjes, ondanks de lange avondgesprekken met hun ouders en andere bezoekers, ondanks pastis en wijn en de schouder van het schaap uit een nabije wei.
Onze goede vriend de boer is niet meer onder ons.
Dertig jaar vriendschap is teloor gegaan.
De boer heeft zelf zijn ongelukkige bestaan beëindigd.
Hoe zijn we bij hem terecht gekomen? Waarom kozen we net dit dorp en geen ander?
Toeval. Puur toeval.
We wilden destijds vacances à la ferme, een boerderijvakantie voor onze kinderen, die toen, begin jaren tachtig, nog klein waren. De streek intrigeerde me omdat ik ze niet kende. In die jaren ging je nog naar het toeristenkantoor van Frankrijk op de Gulden Vlieslaan om er folders te halen. Je bladerde wat heen en weer, je las over een boerin en een boer die participation aux activités de la ferme voorstelden, als je het wilde, mocht je meewerken op de boerderij. Dus, allen daarheen. Ons leven is georganiseerd tot op het bot. Soms moet je je heil zoeken bij het onverwachte.
Heil hebben we gekregen. En hoe.
Je komt aan in een imposante, grijze kasteelboerderij met een toren uit een sprookje, zo’n ronde met een kegeldak. Je zit ’s avonds aan een lange tafel samen met een twintigtal Fransen. De boerin tovert zonder verpozen de heerlijkste gerechten tevoorschijn. Ze verricht haar mirakelen in een keuken_hoek_, nog geen vijf vierkante meter groot. Het hoofd van mijn twee lievelingen steekt net iets boven het tafelblad uit. Ze vreten alles wat de pot schafte en het is duidelijk niet met tegenzin.
Zijn woord was recht voor de raap, helder als glas
Daarbij kwam het woord van de boer. Ja, hij voerde het hoge woord. Ik heb het hier ooit al eens beschreven, in volmaakt Frans. De doornige spraakkunst, de precieuze woordenschat vond je niet beter bij les intellos die de juiste bistrots in Parijs bevolken. Dat uit de mond van een agriculteur, want zo noemde hij zichzelf trots en zelfbewust. Maar zijn woord was recht voor de raap, helder als glas, niet zo beladen met eigenwaan als het discours dat je op de (overigens uitstekende) Franse radio hoort uit de mond van ministers en geconsacreerde filosofen.
Vele jaren later wist ik een hoge ambtenaar bij de Europese Commissie naar de boerderij te lokken. Ik had toen allang wat ik mijn landgoed noem, gekocht in het dorp (één huisje op zeven are en enkele centiare). Hij wilde wel een keer zijn kinderen zien ronddartelen tussen varkens en koeien. De eurocraat was diep onder de indruk van de tafelrede die de boer hield. Vooral de even welsprekende als vlijmende kritiek op de Europese landbouwpolitiek schudde hem door elkaar.
We hadden vriendschap gesloten, de boer, de boerin, mijn vrouw en ik. Bij nader inzien een onmogelijke vriendschap. Ga maar eens na.
Aan de ene kant, twee Franse landbouwers. Aan de andere kant een scheikundige en een schrijver uit Brussel, niet eens Franstalig, al spreken we graag genoeg Frans. Aan de ene kant, de hoofdstad van Europa. Aan de andere kant, wat men vaak noemt la France profonde. In ieder geval, dorps, landelijk Frankrijk, verlaten Frankrijk. Ga kijken in handboekjes psychologie, ze zullen je wijzen op de schier onoverkomelijke bezwaren tegen dit soort vriendschappen.
Maar ik geloof niet zo erg in psychologie. Ik heb in dat dorp een van de mooiste, een van de meest uitgediepte vriendschappen meegemaakt van mijn leven. Het was ook een veeleisende vriendschap, soms op het pijnlijke af, maar dat hoort erbij.
Ik vind dat een teken van hoop. Dat wat op onmogelijk is, toch mogelijk wordt: vriendschap tussen mensen die sterk van elkaar verschillen, die uit totaal verschillende sociale klassen komen, die op het eerste gezicht weinig of niets gemeen hebben. Die ondanks dat alles elkaar vinden.
Dat begon dus meer dan dertig jaar geleden.
Ze hebben me veel geleerd, die jaren. Bijvoorbeeld, de onvoorwaardelijke toewijding van mijn vriend aan de boerenstiel. Tegenwoordig gebruikt men voor alles en nog wat het woord passie. Je zegt niet meer, ik vind koffie lekker, je zegt, ik heb een passie voor koffie. Niet meer, ik kijk graag naar Thuis, nee, ik heb een passie voor Thuis. Het woord is afgebleekt. Uitgehold. Maar voor hem wil ik het weer opvoeren, want voor hem krijgt het woord weer gloed. Deze boer had een passie voor landbouw … ach, wat zit ik te bazelen, ik spreek te abstract, pour l’agriculture, wat is dat nou, ik heb te lang naar Fransen geluisterd. Deze boer had een ware passie voor koeien, voor akkers, voor zaadgoed. Voor mest.
En toen begon de aftakeling. De onverbiddelijke aftakeling van die trotse dienaar van de aarde. Je hart kromp ineen als je zag dat zijn hart gebroken was.
Hij zonk weg in een depressie. Een boerendepressie.
Hij had zware jaren doorgemaakt. Instortende prijzen voor varkenvlees. Afbetalingen voor groot landbouwtuig. Internationale concurrentie. Hij stapte zelden, hij rende altijd van hot naar haar. Niets kon hem eronder krijgen. Niets kon zijn sonore woord breken. Dachten wij.
Maar nu sliep hij niet meer. Angsten bereden hem, angst voor zijn eigen bedrijf, het bedrijf waar hij jaar in jaar uit voor gewroet had, ’s morgens en ’s avonds en ’s nachts, comme un forçat, zoals hij het zelf altijd zei, als een dwangarbeider. Angst voor zijn beesten, angst voor zijn stallen, angst voor de administratie. Hij slikte ladingen pillen, het mocht niet baten.
Hij verkocht zijn prachtig kasteelboerderij met de indrukwekkende toren. Aan rijke buren die hij niet kon luchten.
Hij verkocht de grond. De koper was niet de koper van zijn keuze, maar hij durfde het contract niet te weigeren. Hij was doodsbang voor de SAFER, de société d’aménagement foncier et d’établissement rural, het organisme dat in ieder departement mee de verhandeling van landbouwgrond moet regelen. Hij verkocht zijn prachtig kasteelboerderij met de indrukwekkende toren. Aan rijke buren die hij niet kon luchten. Net voor hij naar de notaris ging, zei hij me: Dit is de ongelukkigste dag van mijn leven. Ik wil daar niet weg. Ik zei hem: je hóéft helemaal je handtekening niet te zetten. Niemand kan je dwingen je erf te verkopen. Maar hij had de kracht niet meer om nee te zeggen.
De boerderij was weg, koeien en stallen en tractors waren verkocht.
We wilden hem opmonteren en gingen naar een circusvoorstelling, in een godvergeten gat, zestig kilometer rijden, maar daar draait een beetje Fransman zijn hand niet voor om. Er speelde daar een accordeonist, een virtuoos zonder weerga, zo eentje die muziek lijkt te zweten. Iemand zei achteraf: het is alsof zijn accordeon een stuk van zijn lijf is. De boer zei: de koeien waren een stuk van mijn lijf.
Eén zinnetje. Heel zijn onmacht. Maar ook heel zijn onwankelbare toewijding.
Tijdens de maaltijd zag ik een paar vonken in zijn ogen, maar zwak, o zo zwak.
Een jaar later. Deze zomer.
We zagen hem weer. We schrokken. Hij was een schim. Graatmager. Wasbleek.
In die weken kwamen de boeren in zowat heel Frankrijk in opstand. Ze bezetten autowegen. Ze blokkeerden grensposten. Ik vroeg hem wat hij ervan vond, van dat boerenprotest, zijn glorierijke tafelredes van weleer indachtig. Tot mijn verbijstering wist hij van niets.
Hij luisterde niet naar de radio, hij keek nauwelijks tv en zeker niet naar de journaals, hij las geen enkele krant. Ik gaf hem de Libé die ik die ochtend gekocht had. Hij las er aandachtig in. Tijdens de maaltijd zag ik een paar vonken in zijn ogen, maar zwak, o zo zwak. Ook oreerde hij weer, een beetje toch. Hij lachte zelfs een keer. Dat was heel lang geleden. Ik dacht: is dit het oude vuur? Zou dit het begin van een nieuw begin kunnen zijn?
Een week later kwam een buurvrouw ons melden dat hij er een eind aan had gemaakt. Pillen. Hij legde grote voorraden aan. Hij was uit huis gegaan en ging zich verstoppen in de ondoordringbare wildernis. Die heb je daar in overvloed. Braamstruiken. Varens. Gaspeldoorn. De gendarmerie heeft hem pas na uren zoeken gevonden.
Het hele dorp was te hoop gelopen, ook het kerkplein stond stampvol.
Uitvaart in de romaanse kerk, hoewel hij bij mijn weten nooit meer een voet in de kerk zette, zijn dochters waren zelfs niet gedoopt. Het hele dorp was te hoop gelopen, ook het kerkplein stond stampvol. De priesters die voorgingen waren genadig. Je rust nu, zei de eerste. In de vrede van de Vader, zei de tweede.
Het lied La Montagne werd ingezet, van Jean Ferrat. Bij ons is het overbekend geraakt als Het dorp, in de vertaling van Friso Wiegersma, gezongen door Wim Sonneveld (En langs het tuinpad van mijn vader, zag ik de hoge bomen staan …). In ruraal Frankrijk is het zowat een nationale hymne. Driekwart van de kerk zong het uit volle borst. De twee priesters kenden de tekst uit het hoofd, hoewel Jean Ferrat toch bekend stond wegens zij uitgesproken communistische sympathieën. Maar dit chanson beschrijft als geen ander het verval van het Franse dorp, de leegloop, de ijdele moderniteit die het platteland vernielt, melancholiek, goddank zonder sentimenteel geleuter.
De priesters zeiden: en nu applaudisseren we allemaal voor wie hij was.
De hele menigte in de kerk klapte in de handen. Misschien die buiten de kerk ook. Ik hoop dat hij het daar ergens op een wolk heeft gehoord.