Waarom we onze wankele, kwetsbare, vaak ergerlijke democratie moeten blijven verdedigen
“‘Mijn buurman was een held’
De tv-reeks “Kinderen van het verzet” deed Geert Van Istendael terugdenken aan zijn overleden buurman meneer Tremmerie. Die hartelijke man bleek een echte verzetsheld te zijn, maar had daar nooit met geen enkel woord over gerept. Een ode aan zijn buurman en aan alle andere verzetshelden. ‘Wij zijn hun dat verschuldigd. Ik ben dat meneer Tremmerie verschuldigd.’
Jarenlang was hij weggebleven uit mijn gedachten, maar onlangs kwam de herinnering aan hem weer bovendrijven. Onverhoeds, zo gaat het wel vaker met ondergedompelde memorie.
Je kijkt naar de televisiereeks Kinderen van het verzet. Even opzij: een indrukwekkende reeks, een ontroerende reeks, een noodzakelijke reeks. Noodzakelijk, want onvermijdelijk heeft iedere nieuwe generatie een neiging tot vergeten. Oudere generaties willen nogal eens vergeten, maar voor beide geldt: je moet de feiten van vroeger bekend maken, telkens opnieuw. En opnieuw en opnieuw.
Ik keek dus naar de nazaten van verzetsstrijders. Bij afdeling vier, die waarin historici hun kijk geven op het verzet en hoe het is weggedeemsterd en hoe je de belangstelling kunt opwekken, dook in mijn hoofd zijn naam op. De naam van onze buurman in Brussel. Meneer Tremmerie.
Toen we in ons Brusselse huis trokken, zomer 1980, dachten we: we komen nu te wonen naast een paar vriendelijke, oude kabouters. Meneer Tremmerie en zijn lieve echtgenote. Na een paar weken zei hij me: 'Maar meneer, wij zijn collega’s'. Ik zei: 'U bent toch gepensioneerd?', maar die beuzelarij lachte hij stilletjes weg. Hij was radiotechnicus geweest, zei hij, eerst bij beide omroepen, daarna alleen bij de RTB.
Niet dat hij geen Nederlands sprak. Natuurlijk sprak hij ook Nederlands. Had ik hem daarvoor geprezen, hij zou zijn schouders hebben opgehaald. In Brussel is onze nationale taalgrens niet altijd een duidelijke streep. Vaak is die taalgrens een mistige poel met onscherpe oevers. Vaak waden Brusselaars naar de overkant. En terug.
Buurman en buurvrouw keken graag naar Brussel Vloms en zij hadden daar mijn gezicht gezien. Ha, een collega, moet buurman hebben gedacht. Eens bij de omroep, altijd bij de omroep. Wie ben ik dat ik hem zou tegenspreken. Vandaag nog steeds denken heel wat mensen dat ik bij de tv werk. Je mag er dan zesentwintig jaar weg zijn, je mag de wettelijk voorgeschreven pensioenleeftijd zeven jaar voorbij zijn, nee, ook als ik meneer Tremmerie ooit zal ontmoeten ergens in de eeuwige jachtvelden, zullen we eenstemmig zeggen: ‘Wel, wel, wie we daar hebben. Gegroet, collega.’
Aangename buren waren het. Ongemeen hartelijk voor onze kinderen, die in het begin nog in de lagere school zaten. Blije mensen, met een heel zachte ondertoon van Brusselse melancholie.
Oud-strijders
Had onze zachtaardige buurman een verborgen verleden als oud-strijder?
Op een dag was het uit. Ze konden zich niet meer handhaven in hun huis met veel te veel trappen, zoals het onze, zoals alle huizen in de straat. Ze namen hun intrek in wat we vandaag een rust- en verzorgingstehuis noemen, ergens in Ukkel.
We zijn de twee daar gaan bezoeken. Het was, geloof ik, een tehuis dat ooit speciaal opgericht was voor oud-strijders. Of zoiets. Had onze zachtaardige buurman een verborgen verleden als oud-strijder? Het kon. We stelden geen vragen. Het zou ook moeilijk zijn geweest, zijn geheugen lag aan scherven.
En toen kregen we een overlijdensbericht. Daar stond zwart op wit dat meneer Tremmerie, de charmantste van alle denkbare buren, een verzetsman was geweest.
Meneer Tremmerie had meegewerkt aan het netwerk dat de naam van een spierwitte Siberische poolhond had gekozen, le réseau Samoyède, raar maar waar en vraag me niet waarom die groep zo heette.
De verzetsgroep bestond uit radiotechnici en radioamateurs. Ze gingen de ether in met zendertjes die verspreid waren over het hele grondgebied, verstopt in kelders en koterij. Acht zenders zijn actief geweest, Kortrijk, Houdeng-Aimeries in Henegouwen, Namen, Brussel, Luik, Antwerpen, De Pinte en Diest.
Maar kijk uit: soms vielen toestellen uit en ze verhuisden ook vaak. De Duitsers lieten niets onverlet om de zenders van les maquisards de la radio belge uit te schakelen of te vernietigen. Vonden de Duitsers het geringste spulletje dat nodig was om een zender te laten werken, bijvoorbeeld een eindje koperdraad, dan had je je schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit en daarop stond de doodstraf. Elf leden van Samoyède overleefden de oorlog niet.
De trein die meneer Tremmerie en zijn vrienden naar gruwel en graf moest voeren, is nooit aangekomen.
Samoyède probeerde Duitse stoorzenders uit te schakelen en contact te houden met Bletchley Park bij Londen, het waanzinnig excentrieke Victoriaanse landhuis waar de Britse codebrekers zaten te werken (de geniale Alan Turing bijvoorbeeld kraakte er de Duitse Enigmacode). Samoyède zond uit naar Engeland met draagbare zendertjes, die je kon meenemen op een fiets.
Samoyède stond ook klaar om, zodra de Duitsers zich begonnen terug te trekken, onmiddellijk overal de anti-Duitse radio te installeren. In 1944, luttele uren na de Bevrijding van Brussel, kondigde een zender van Samoyède het verheugende nieuws al aan vanuit de Steenweg op Ruisbroek in Vorst.
In dat verzetsnetwerk liep dus een kleine, slanke, altijd opgewekte radiotechnicus rond. Veel later zou hij mijn Brusselse buurman worden.
Bijna was hij niet tot bij het huis naast het onze geraakt. Bijna had hij me nooit kunnen begroeten als collega. Net voor het eind van de oorlog is het deel van netwerk Samoyède opgerold waar meneer Tremmerie de knoppen in de juiste stand probeerde te draaien. Verklikt door buren waarschijnlijk.
Meneer Tremmerie en zijn lotgenoten werden in een trein geduwd richting Duitsland, richting concentratiekamp, richting dood. Maar zie, soms staat de goede God aan de kant van blijgezinde kabouters. De trein die meneer Tremmerie en zijn vrienden naar gruwel en graf moest voeren, is nooit aangekomen. Tegengehouden door de oprukkende geallieerden.
Ik bekeek dat overlijdensbericht, nogal overdonderd. Nooit, met geen enkel woord, nul, niks had meneer Tremmerie gerept over zijn clandestiene daden tijdens de oorlog. Ik heb het vaker meegemaakt, die bescheidenheid van echte helden.
Eens had ik de eer en zeker ook het genoegen een praatje te slaan met Roger Maistriau. Hij was stokoud, zat in een rolstoel en was bijzonder vrolijk. Als jongeman had hij met twee vrienden het twintigste konvooi overvallen in Boortmeerbeek, de allerenigste keer in de hele Tweede Wereldoorlog dat een trein met Joden werd aangevallen. En wat zei de bejaarde Maistriau? Laat ze toch eens ophouden over die ene avond, zei hij, ik heb in mijn leven zoveel andere dingen gedaan. De ware held? Daar hoor je nauwelijks iets van. Misschien is dat wel de reden waarom het verzet in de vergetelheid raakt.
We zijn naar de begrafenis gegaan in het rusthuis.
De ware held? Daar hoor je nauwelijks iets van. Misschien is dat wel de reden waarom het verzet in de vergetelheid raakt.
Paar mensen, de dochter, wat schaarse familie. Een kapel? Misschien. Veeleer een kamer die dienst deed als kapel. Een hoog bejaarde priester. Had meneer Tremmerie in God geloofd? Ook daarover zei hij nooit wat. Een eveneens hoogbejaarde meneer, alpinopet, medailles. Collega uit het verzet dus. Aan het eind van de dienst duwde deze meneer op het knopje van een cassetterecorder die daar op een stoel stond. Het Partizanenlied weerklonk, Ami, entends-tu le vol lourd des corbeaux sur nos plaines?, gezongen door Yves Montand neem ik aan, maar dat kon je niet herkennen, het toestelletje kraakte veel te hevig.
Tegelijkertijd liet de verzetsman een Belgische vlag schuin naar beneden zakken. Maar oud als hij was, zoiets als meneer Tremmerie vermoedelijk, kon hij het gewicht van de langzaam dalende vlag nauwelijks de baas, naarmate het Partizanenlied vorderde, begonnen zijn armen steeds heviger te trillen. Zelden in mijn leven ben ik heviger ontroerd geweest dan toen, tijdens die krakkemikkige en toch zo waardige uitvaart van meneer Tremmerie, de uitvaart van mijn buurman die een held was.
Alleen al daarom, omdat mensen van allerlei slag en stand ooit nee zeiden tegen bruut geweld en wreedheid en barbarij, nee zeiden op levensgevaar, koppig nee, omdat wij zonder die dappere mensen in de verste verte niet zouden kunnen vermoeden hoe vredig, hoe beschaafd, ja, hoe paradijselijk democratie is, daarom alleen al moeten wij het verzet eren, moeten wij het verzet en de verzetsmensen en hun heldendaden, want dat waren het, heldendaden, telkens en telkens en telkens opnieuw in de herinnering brengen. Moeten wij ook onze wankele, kwetsbare, vaak ergerlijke democratie blijven verdedigen. Door dik en dun.
Wij zijn hun dat verschuldigd. Ik ben dat meneer Tremmerie verschuldigd.