“‘Aylan, ocherme da menneke’
Deze drie Brusselse woorden schoten door het hoofd van columnist Geert Van Istendael toen hij de kleine Aylan zag liggen op de waterlijn. ‘Broekje omhoog. Voetjes in het zand. Gezichtje in zee. Drie jaar en al zo dood.’
De oude zwart-witfoto van het bange joodse jochie in het getto van Warschau, zijn handen boven zijn hoofd.
Een jaar of dertig later: de foto van het naakte Vietnamese meisje dat huilend de lens tegemoet loopt.
Wie kent ze niet?
Dat de foto uit het getto van Warschau meestal slechts de helft laat zien van het oorspronkelijke beeld, dat je er soms (zelden) onder kunt lezen in moeilijk ontcijferbaar Duits Sütterlinschrift Mit Gewalt aus Bunkern hervorgeholt (met geweld uit bunkers tevoorschijn gehaald), dat doet niet ter zake. Die twee foto’s zijn emblematisch voor de gruwelen van de twintigste eeuw. Er zijn duizenden foto’s gemaakt van die gruwelen en daar moeten we dankbaar voor zijn.
Dit hele stuk was op een paar punten en komma’s na af, toen ik het hoofdartikel las dat Walter Pauli voor Knack schreef vorige week. Pauli legt exact hetzelfde verband tussen exact dezelfde foto’s en hij voegt er nog een aan toe. Zo hoort u het ook eens van een ander.
Lees ook: Van oude en nieuwe moorden
Dat we ons de tweede genocide van de twintigste eeuw, die op de Armeniërs, niet zo duidelijk voor de geest kunnen halen, ligt onder meer aan het schaarse tot niet bestaande beeld. Van de eerste genocide van vorige eeuw, die op de Herero en de Nama, 1904 in Duits Zuidwest-Afrika, vandaag Namibië, bestaat zo mogelijk nog minder beeld, een paar foto’s slechts, meestal van daders, nauwelijks van slachtoffers. Niets is hier emblematisch en de slachtpartijen van 1904 zijn nu vrijwel alleen bekend bij gespecialiseerde historici.
‘Aylan zal emblematisch zijn, eenzaam emblematisch.’
Vandaag, eenentwintigste eeuw, is de beeldproductie geëxplodeerd. Stortzeeën van beelden, bewegend of niet, overspoelen ons, elke dag, elk uur, elke minuut. En toch zal Aylan emblematisch zijn, eenzaam emblematisch. Ocherme, da menneke.
De vluchtelingen uit de Syrische en Iraakse oorlogsgebieden kunnen rekenen op warme welwillendheid, gulheid, hulpacties, medeleven, in brede lagen van de bevolking.
Naar het schijnt stinkt de haat ten hemel op allerlei nieuwerwetse dinges, heten ze niet sociale media of iets dergelijks? Ik weet het omdat het af en toe in de krant staat en mensen het me komen vertellen. Ikzelf weiger mee te doen aan gezichtsboeken of ander elektronisch lawaai. Ik ben te oud voor zulk oorverdovend gekwebbel en ik vind dat wel zo comfortabel.
Dus ja, haat bestaat, massaal. Maar evenzeer geldt, liefde bestaat, massaal, en eerlijk gezegd, dat heeft me verbaasd.
Waar is onze verzuurde samenleving? Waar is ons huizenhoog wantrouwen? Waar zijn de vestingen waarin we ons terugtrekken, ophaalbrug steil omhoog?
Foetsie. Verdampt. Vergeten.
De boterham wordt gesmeerd, de koffie gezet, het blik erwten geopend. De professionele hulpdiensten moeten dekens, slaapzakken, truien, rokken, broeken, schoenen, ondergoed, knuffelbeesten, rammelaars, tentjes enzovoort, enzovoort, weigeren. De liefde, een zeer materiële liefde, is aangezwollen tot een lawine die alles dreigt mee te sleuren. Gelukkig maar. Laten wij ons verheugen over ons land. Leve de lawine van de liefde.
‘Er zijn duizenden foto’s gemaakt van die gruwelen en daar moeten we dankbaar voor zijn.’
Public domain
Onschuld kunnen we ons niet veroorloven
In Heidenau (Saksen) heeft extreem-rechts geprobeerd de aankomst van asielzoekers gewelddadig te beletten, hardnekkig, drie nachten lang. Toen bondskanselier Merkel vervolgens het stadje ging bezoeken, kreeg ze boegeroep van de plaatselijke burgerij te horen en bordjes te zien met daarop Volksverräterin (volksverraadster).
Maar de machtigste vrouw van Europa, die al te vaak een profiel heeft zo laag dat geen mens erover kan struikelen, keek daar in Heidenau haar morrende medeburgers recht in de ogen en zei dat ze zich moesten schamen.
Voilà. Zo hoort het.
En ze weet dat ze zo geen vrienden maakt, niet aan de rechterkant van haar partij en nog veel minder bij haar zusterpartij, de Beierse CSU, want die zijn woedend omdat al dat vreemd volk uit het duistere oosten toe blijft stromen in München Hauptbahnhof.
Nu volgt een waarschuwing
We zijn nog maar aan het begin. Ja, ja, de achthonderdduizend die Duitsland wil opzuigen, dat is slechts de voorhoede. Vele honderdduizenden zullen volgen, zolang de barbaren van IS in Syrië en Irak alles blijven vernietigen wat de beschaving heeft voortgebracht, van het hoffelijke verkeer tussen mensen tot antieke tempels.
De vele honderdduizenden zullen niet terugkeren, ze zouden wel gek zijn, zolang de IS en ander schoon volk zijn schrikbewind vrijelijk kan laten woeden. Ze zullen bij ons blijven, zoals honderd jaar geleden de Armeniërs bij ons zijn gebleven. Die konden ook geen kant meer op. Alleen zijn de vervolgden vandaag veel, veel, veel talrijker.
‘Eigenlijk ben ik trots dat deze murw gebeukte mensen naar onze landen vluchten.’
We moeten de vervolgden opnemen. Dat is onze Europese plicht. Eigenlijk ben ik trots dat deze murw gebeukte mensen naar onze landen vluchten. Dat ze alleen op onze rijkdom afkomen als muggen op een kaarsvlam, geloof ik niet. Dat er toch ook velen bij zijn die op onze rijkdom afkomen, geloof ik dan weer wel.
Hebben agenten van IS zich onder de ware vluchtelingen gemengd? Spreekt vanzelf. Toen vanaf 1933 bange Duitsers hun vaderland ontvluchtten en een veilig heenkomen zochten in Nederland, België, Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Scandinavië, werden spionnen en agenten van het nieuwe nazi-bewind meegestuurd, listig vermomd als wanhopige ballingen.
Met de vluchtelingen uit de DDR, die erin slaagden over de Berlijnse Muur te klimmen of door het IJzeren Gordijn heen te breken en de Bondsrepubliek te bereiken, trokken spionnen van de Stasi, afdeling buitenland, mee, bijna altijd ongemerkt. Een van die velen wist zelfs kanselier Willy Brandt ten val te brengen.
Ik herhaal het, we kunnen ons geen onschuld veroorloven. Trouwens, onze Staatsveiligheid probeert uit te vissen wie wie is, voor iedere vluchteling afzonderlijk.
Er wordt nu geopperd dat de vluchtelingen snel zullen integreren, ja, dat zij een zegening voor onze arbeidsmarkt zullen zijn. Een oerliberaal en tevens oerdegelijk blad als The Economist is wel heel erg optimistisch over de toekomstig werkende vluchtelingen. Of schrijft The Economist wat werkgevers willen? Het zou niet de eerste keer zijn.
‘Ik vrees een niet geringe ophoping van rancune als de langdurig werklozen de nieuwkomers aan de slag zien gaan.’
Die Zeit daarentegen geeft voor Duitsland, een land met lage, zij het gemanipuleerde werkloosheidscijfers, toch enkele ontnuchterende statistieken. 59% van de migranten tussen 25 en 65 jaar die als asielzoeker naar het land zijn gekomen, hebben geen beroepsopleiding en 54% van hen werken (ter vergelijking zijn 69% van alle migranten en 80% van de Duitsers zonder migratieachtergrond aan het werk).
Ik dacht toch dat wij in België een koppig werklozenprobleem hadden. In Brussel is het werklozenprobleem zelfs zo groot als in Griekenland. Ik schrijf het hier niet voor het eerst, maar Brussel heeft buurten waar meer dan de helft van de beroepsbevolking geen werk heeft. Vooral de jongeren zitten zonder baan.
Iemand moet mij toch eens uitleggen hoe de Belgische bedrijven de vluchtelingen aan werk zullen helpen als er al zoveel jaren zoveel werklozen voor de deur staan en blijven staan. Wat moeten al die langdurig werklozen wel denken? Voor wie er al jaren geen werk is?
Ik vrees een niet geringe ophoping van rancune als de langdurig werklozen de nieuwkomers aan de slag zien gaan en zij letterlijk in de kou blijven staan. Ik durf zelfs niet te denken dat de bedrijven de vluchtelingen onder het minimum zullen betalen. Wellicht ben ik naïef, maar ik ga ervan uit dat onze werkgevers daarvoor te fatsoenlijk zijn. We kunnen ons geen onschuld veroorloven.
Er is nog iets waarover ik pieker
Minister van Onderwijs Crevits zegt dat de Vlaamse scholen zonder veel problemen 7000 nieuwe kinderen kunnen opvangen.
Nou breekt mijn klomp.
Ik dacht dat de Vlaamse scholen vol zaten. Dat je er met een schoenlepel en wat stompen nog wel een kind binnen kunt krijgen, op voorwaarde dat je dan de schooldeur snel dicht gooit, zo niet spuiten de op elkaar geperste kinderen naar buiten.
Waarom zitten al die (Vlaamse) ouders in tentjes op stoepen bij onze scholen te wachten, dagen en nachten?
Waarom dat driftige optrommelen van ouders, broers, zussen, ooms, tantes, buren, vrienden en vijanden om via de computer je kind toch maar, toch maar, toch maar, hoera, ingeschreven te krijgen?
Waarom mogen Vlaamse en andere ouders in Brussel niet binnen als ze op de deur komen kloppen van een Nederlandstalige school? Waarom moeten ze soms noodgedwongen met een kleuter 20 kilometer door de ochtendspits laveren omdat in het schooltje bij hen om de hoek zogezegd geen plaats is?
‘We weten bij benadering niet wat nog op ons afkomt.’
En plotsklaps, hop, abracadabra, hocus, pocus, pas, zevenduizend plaatsen erbij?
Let wel, ik vind dat de Vlaamse scholen die zevenduizend kinderen moéten opnemen. Desnoods veertienduizend. Maar dat men dan het jarenlang grijs gedraaide argument dat er geen plaats is in de herberg verwijze naar de enige plaats waar het thuishoort: de vuilnisbak.
Ziedaar twee problemen waar ik vragen bij stel. Er zijn nog een paar honderd andere problemen, sommige zo godsgruwelijk ingewikkeld, dat ik niet zou weten welke vragen je erbij kunt stellen.
Maar dit is zeker. We kunnen ons geen onschuld veroorloven. We moeten onszelf niets wijsmaken. We weten bij benadering niet wat nog op ons afkomt.
En vooruit nu, helpen die sukkelaars.