“‘Optimisme is geen "morele plicht"’
Iets met het woord plicht klopt niet in de stelling dat optimisme een “moral duty” moet zijn, zegt Jan Mertens in zijn column. De waarheid onder ogen zien, misschien is dat wel een morele plicht. Of een deugd.
Het is een stelling die me elke keer een beetje jeuk of zo geeft. Je hoort het nog steeds, iets te vaak, en meestal uit de mond van liberale politici. Dat optimisme een moral duty moet zijn. Het is een uitspraak van Karl Popper. Ik veronderstel dat hij vooral bedoelde dat we zelf verantwoordelijk zijn voor de toekomst, en dat die dus open is. Daarmee ben ik het vanzelfsprekend eens.
En toch. Toch blijft het wringen, elke keer weer. Misschien vooral door de manier waarop die stelling wordt gebruikt om een debat te sluiten, of een uitspraak van een andere ergens in een hoek te zetten. (Volgens mij is zo’n gebruik net het tegenovergestelde van de twijfel die je – trouw aan de Verlichting – zou moeten koesteren, maar dat is een andere discussie.)
Iets met het woord ‘plicht’ klopt niet in die zin, volgens mij. Een beetje zoals je niet kunt zeggen: jullie hebben de plicht elkaar lief te hebben. Het wezen van de liefde, in alle breekbaarheid, ontsnapt aan het idee van plicht. Bij plicht denk ik aan een extern element. Als burger heb ik rechten en plichten, en dat is normaal. Ik aanvaard dat, ook omdat ik begrijp dat het nodig en normaal is, als lid van een politieke gemeenschap. Ook vanuit het besef dat mijn vrijheid nooit absoluut is, en dat een invulling van mijn vrijheid die de vrijheid van een ander zou verminderen niet echt een volwaardige vrijheid is.
Mijn individu zijn, is dus steeds een in verbondenheid zijn. En zo kan ik ook plichten aanvaarden als vanzelfsprekend. Maar dat is nog altijd anders dan de liefde. De liefde is er, of is er niet. Het ene moment iets meer, het andere iets minder. Een beetje als de getijden. Het is geen kwestie van een soort voluntarisme. Hoewel we dat soms wel zouden willen, zoals in dat liedje van Bonnie Raitt: I can’t make you love me, if you don’t.
Ik denk dat optimisme dichter bij liefde zou moeten of kunnen liggen dan bij de plicht. Optimisme is in die zin breekbaar en kwetsbaar, in zekere zin ook eenzaam, en heel erg naakt. Je breekbaar aan een ander laten zien, met al je deuken en littekens, met je onvermogen tot spreken, met het falen dat in elke beweging kan opduiken, dat is de plek waar de liefde beweegt. Het is in wezen niet anders voor het optimisme.
Een kwestie van voluntarisme?
Hoe ga je om met het steeds groeiende besef van de ecologische crisis? Het is een existentiële vraag. Een vraag die in die zin ook best breekbaar beantwoord wordt. Je moet een beetje bereid zijn om in een nulpunt te gaan staan. Niet onder de paraplu van een plicht.
Als je in een gesprek of debat probeert op een open manier in te brengen dat we – op basis van alles wat we weten – eigenlijk keihard op een klimaatchaos afstevenen, dan krijg je vaak te horen dat dat “doemdenken” is. ‘Je mag dat niet zeggen, want zo ontneem je de mensen hun hoop.’ Ik weet niet of dat zo is. Terwijl je nog even zit na te denken over die hoop, krijg je meteen de volgende zin. ‘Optimisme is een moral duty.’ Komt neer op: ‘Na! Daar heb je niet van terug!’ Eigenlijk is de stelling van de ander dan iets als: wij geloven tenminste wél in de toekomst, wél in de maakbaarheid, wél in het menselijk vernuft, … Discussie gesloten.
Twijfelen hoeft niet, want optimisme is een morele plicht.
De toekomst vrijwaren zou dus gewoon een kwestie van voluntarisme zijn. We hoeven ons niet te veel te laten vermoeien door alle aanwijzingen dat we echt wel verkeerd bezig zijn, we hoeven die rapporten niet te lezen, we hoeven zelfs onze levenswijze niet in vraag te stellen, want het is gewoon een kwestie van willen. En twijfelen hoeft niet, want optimisme is een morele plicht.
Het is me allemaal iets te eenvoudig en gemakzuchtig, zelfs een beetje panisch. Het zit daardoor eigenlijk ook in een andere categorie dan een morele. (Dat laatste kan ik niet helemaal goed uitleggen, maar zo voelt het wel.)
Ik moest aan al die dingen denken toen de voorbije week het nieuwe SOER-rapport van het Europees Milieuagentschap werd gepubliceerd. Op indrukwekkende wijze wordt de toestand van het milieu in Europa in kaart gebracht. Je kunt lezen voor welke domeinen er de voorbije tientallen jaren vooruitgang is geboekt. En je kunt lezen hoe dat vaak ook niet lukte. De blik naar de toekomst is nog onthullender. Je kunt zien dat de toekomst nog (gedeeltelijk) open is, en er zijn aanbevelingen die aangeven hoe we die toekomst veilig kunnen stellen als we onze verantwoordelijkheid nemen.
Twijfeloptimisme
Met de beschrijving van een soms harde ecologische waarheid kun je dus tegelijk het voedsel vinden voor een breekbaar optimisme. Maar om die waarheid te willen zien, moet je durven twijfelen, moet je jezelf in vraag durven stellen. Het plichtoptimisme zal zeggen: zie je wel dat we economische groei en minder milieuvervuiling kunnen combineren, we kunnen dus gewoon doorgaan zoals we nu bezig zijn. Het twijfeloptimisme zal de waarheid anders benaderen. De vraag is immers niet of we in staat zijn economische ontwikkeling ten dele los te koppelen van ecologische impact. De vraag is of we snel genoeg een ontkoppeling kunnen maken die groot genoeg is om tijdig terug binnen de planetaire grenzen te komen. En in die zin is SOER heel duidelijk. Met wat nu aan beleid is afgesproken zal dat niet lukken. Als we kiezen voor een systemische transitie – en dat kan alleen als we fundamentele vragen stellen bij onze manier van leven – is het (nog) mogelijk. Dat is een onaangename waarheid, die ons naakter achterlaat dan we zouden willen zijn.
Als optimisme een panische plicht wordt, dan wordt het meer een ontkenning, uit angst, dan een open blik op de toekomst.
Als optimisme een panische plicht wordt (gij zult hopen, want men moet hopen, omdat men moet hopen, omdat er hoop MOET zijn), dan wordt het meer een ontkenning, uit angst, dan een open blik op de toekomst. Hoewel moeilijker, is het denk ik nuttiger als we leren om iets meer te leven in waarheid. Laten we dus proberen de hele waarheid die er in SOER staat tot ons door te laten dringen, niet alleen wat ons goed uitkomt.
Leven in waarheid is misschien meer een na te streven deugd dan een uit te voeren plicht. Anders zouden we opnieuw onszelf tegenspreken. De boeddhist in mij zou zeggen dat het goed is te proberen om “illusieloos” naar de werkelijkheid te kijken. Dus ook de dingen zien die moeilijk zijn, die ons doen wankelen, die ons vervullen van schaamte, die ons bang maken.
Proberen te begrijpen hoe slecht het werkelijk gesteld is met de planeet, het is geen doemdenken, integendeel. Je laten raken door wat je ziet, om daarna gelouterd, met de restanten van je verdriet, dag na dag verder te gaan om van de wereld een betere plek te maken, dat is een interessante vorm van optimisme. Om als een optimist te handelen – en dus de toekomst als open te zien, mee het resultaat van wat wij doen – moet je dus eigenlijk ook je pessimisme durven toelaten. Dat optimisme is dan misschien meer een daad van liefde dan de uitvoering van een plicht. En dat lijkt me een heel hoopvolle gedachte.