Terug naar het unitaire België, een goed idee?

Column

Botsende frustraties, historische minderwaardigheidscomplexen

Terug naar het unitaire België, een goed idee?

Terug naar het unitaire België, een goed idee?
Terug naar het unitaire België, een goed idee?

© Brecht Goris

Geert van Istendael mag hem wel, de voorzitter van de Waalse liberalen die terug wil naar het unitaire België. Maar Georges-Louis Bouchez’ kritiek op onze onoverzichtelijke staatsstructuur mag dan terecht zijn, met zijn liefdesverklaring voor het unitaire België van weleer is er van alles niet in orde.

Die Georges-Louis Bouchez toch, ik mag hem eigenlijk wel. Laat nu vooral niemand denken dat ik me tot het blauwe geloof heb bekeerd. Bekeren? Niet met mij. Ik wantrouw bekeerlingen in alle denkbare fatsoenen, van maoïsten tot veganisten, ze zijn me te steil, te helderziend en dus te blind, te zeer doorzopen van het eigen onmetelijke gelijk.

Terug naar de jonge liberaal uit de Borinage.

Liberaal? Maar denken we bij Borinage niet aan troosteloze rijen werkmanshuisjes, grauw en vervallen? Aan de industriële archeologie van wat ooit steenkoolmijnen waren? Aan generatiewerklozen? Aan gefossiliseerde socialisten die nog niet in de gaten hebben dat behalve God ook Marx al jaren dood is? Nee, bij Borinage – de naam zou trouwens afkomstig zijn van een plaatselijk woord voor mijnwerker – denk je nooit aan blitskikkers in strak blauw pak en met een horloge van vijfduizend euro aan hun getatoeëerde voorpoot.

Fout. Het clichébeeld is compleet achterhaald. Wellicht leeft het her en der nog in de geest van een handvol verharde Vlaamse nationalisten. Maar neem eens Elio di Rupo, zoon van een Italiaanse mijnwerker uit de Abruzzen en jarenlang burgemeester van de belangrijkste stad in de Borinage. Ook aan hem spreekt alles het clichébeeld tegen en hij is lang niet de enige en dat is goed zo.

Georges-Louis Bouchez dus, met zijn permanente kwajongensachtige grijns. Alleen, kwajongens hebben zelden een baard. Georges-Louis, overigens kleinzoon van een Italiaanse mijnwerker, is sedert kort voorzitter van de Franstalige liberalen in dit land en ook nog eens koninklijk informateur. In die functie staat hij vestimentair in de schaduw van de onopvallende, wat bazel ik daar, uitermate opvallende West-Vlaming Joachim Coens. Coens zal als meneer geruite jas de geschiedenis ingaan. In Brussel zeggen ze ongetwijfeld daa pei mè saa karrau paltauke. Bouchez overklast hem echter als het op lawaai maken aankomt.

Hoe kun je in godsnaam dat vlekkerige land van ons begrijpen als je niets weet, geen gebenedijd woord, noppes, van wat ze aan de andere kant van de taalgrens zeggen?

Vanochtend hoorde ik in het persoverzicht op de radio dat Bouchez de andere politici danig op de zenuwen werkt. Mijn eerste spontane gedachte was: oef, eindelijk eens een gast die leven brengt in de lusteloze brouwerij van de Belgische politiek. Maar dan werd een commentator geciteerd die vond dat niemand minder dan het opperhoofd van Europa zelve, Charles Michel, dringend zijn jeugdige partijgenoot moest opbellen en de levieten lezen. Ik ging eens kijken in onze Franstalige kranten. Het persoverzicht van de VRT zwijgt die namelijk dood, wat ik een zware beroepsfout vind. Hoe kun je in godsnaam dat vlekkerige land van ons begrijpen als je niets weet, geen gebenedijd woord, noppes, van wat ze aan de andere kant van de taalgrens zeggen?

De irritatie van de Franstalige politici kun je kappen met de botte bijl. Maxime Prévot, de voorzitter van wat ooit christendemocraten waren, was nog het mildst. Bouchez genereert meer stuiptrekkingen dan verzoening, vond hij. De oude rode krokodil Philippe Busquin, ooit voorzitter van de PS, vindt dat Bouchez alleen maar wil dat men over hem praat. Een andere rode krokodil groot formaat, Charles Picqué, jarenlang de gewaardeerde minister-president van het Brusselse gewest, noemt hem minachtend ce garçon, dat joch. Ze waren duidelijk niet geamuseerd, de heren.

Niet ernstig te nemen dus, die liberale snotneus.

Ik weet dat nog zo niet.

Bouchez heeft gezegd dat hij terug wil naar het unitaire België. Niet zo verbazend voor een man die manchetknopen draagt met onze nationale driekleur. Het solide huis België is sinds de jaren tachtig van vorige eeuw bedolven geraakt onder de woekerende koterij van de opeenvolgende staatshervormingen. De Vlaamse en Waalse katten vinden er hun jongen niet meer in terug. Wat apart zit het Duitstalige poesje tevreden te spinnen. De Brusselse lapjeskat volgt haar eigen, onnaspeurlijke sporen.

Charles Picqué zegt nog iets anders, iets verstandigs (Le Soir, 23 januari 2020) over de unitaire wensdroom van Bouchez, veel belangrijker dan het smalende woordje garçon. Picqé wijst erop dat zonder de federalisering het land al lang uit elkaar gesprongen zou zijn. Hij heeft, denk ik, gelijk.

Zo luidde jaren geleden al de stelling van Guido Fonteyn, Brusselaar en tot 2004 de enige Vlaamse journalist die echt in Namen werkte (voor de Standaard). Geen wonder dus dat Guido Fonteyn een eminent kenner is van Wallonië in al zijn miserie en glorie. Hij schreef er een reeks boeken over. Als het over onze Franstalige medeburgers gaat, is het nog altijd wijs eens bij deze grote meneer van de Vlaamse journalistiek te rade te gaan.

Want Georges-Louis Bouchez’ kritiek op onze onoverzichtelijke staatsstructuur mag dan terecht zijn, met zijn liefdesverklaring voor het unitaire België van weleer is er van alles niet in orde.

Je zou bijvoorbeeld verwachten dat deze fervente patriot min of meer de andere landstaal spreekt. Nee dus. Bouchez spreekt geen woord over de taalgrens. Daar bestaat geen excuus voor. Er lopen vandaag genoeg Franstalige politici rond die meer dan behoorlijk (Magnette, Louis Michel) tot matigjes Nederlands spreken (Di Rupo, de man heeft veel talenten, maar een talenknobbel, nee, dat niet). Hoewel onlangs gebleken is dat de kennis van het Frans bij Vlaamse jongeren zich in zorgwekkende toestand bevindt, zijn de Nederlandstalige politici die goed Frans spreken nog steeds niet te tellen. Zelfs geheide Vlaams-nationalisten als Bourgeois en De Wever trekken zich meer dan behoorlijk uit de slag, wat hen siert.

Reis terug naar dat in de nevelen van de vaderlandse geschiedenis verzonken koninkrijk en België barst. Binnen de kortste keren.

Dat was ooit wel anders. Mocht Georges-Louis Bouchez dromen van een terugkeer naar la Belgique de papa, dan zou ik hem aanraden zich vet te laten betalen als chef propaganda van de N-VA of anders van het Vlaams Belang. Reis terug naar dat in de nevelen van de vaderlandse geschiedenis verzonken koninkrijk en België barst. Binnen de kortste keren.

In progressieve kringen is het de gewoonte geworden om achter ieder woord, achter iedere komma, achter iedere halvelings opgetrokken wenkbrauw ondraaglijke discriminatie, vernedering, schoffering van een of andere minderheid te ontwaren en die vermeende wandaad met luider stemme te verketteren.

Schoffering? Vernedering? Discriminatie?

Bart De Wever beweert dat Bouchez terug wil naar de negentiende eeuw. De Wever vergist zich. Het moet zijn, twintigste eeuw, tweede helft nog wel.

Ik spreek uit eigen ervaring en ik ben geboren na de Tweede Wereldoorlog.

Toen ik jong was, noemden onze Franstalige medeburgers de trein die dwars door de Vlaamse provincies reed, van Brussel naar Oostende, l’exprès transménapien. Lees: de transbarbaarexpres.

Het godvergeten gerochel dat de Vlamingen uit hun primitieve bakkes persten, zou binnen afzienbare tijd verdwijnen, daar was men in betere Franstalige kringen binnen Vlaanderen van overtuigd. Ik heb het nog gehoord toen ik achttien jaar was, uit de mond van een Antwerpse jezuïet, francophone. Hij zei er niet eens bij dat in het beste geval het Vloms wellicht un utile adjuvant local zou blijven, een nuttige, plaatselijke hulptaal, zoals een andere Franstalige Vlaming ooit schreef, je weet wel, wat je moet kunnen brabbelen wanneer je je als hel verlicht beschaver in de oerwouden van onze kolonie begeeft om de plaatselijke bevolking uit te persen.

In betere kringen placht men te zeggen, binnen Vlaanderen, niet in Wallonië: on parle le flamand aux animaux et aux domestiques. Men spreekt Vlaams met beesten en knechten, in die volgorde.

Ik heb het dan nog niet over sale flamin of ce n’est qu’un flamand, kreten die algemeen gangbaar waren, vorige eeuw.

Voor nog geen tiende van de beledigingen die je als Vlaming naar je hoofd kon krijgen, vanwege andere Vlamingen, Franstalige Vlamingen die ervan doordrongen waren dat ze een taal van hogere orde spraken, voor nog geen tiende zou men vandaag naar Unia stappen en van Unia naar de rechtbank. En Unia zou handen te kort komen.

Gelukkig is dat voltooid verleden tijd.

Vroeger trok Hemingway naar Parijs, nu trekt Piketty naar de Verenigde Staten.

Ik heb eens gezegd op de Franstalige radio (3 juni 2011) dat we in België met twee botsende frustraties zitten. Je hebt niet weinig Vlamingen die, hoewel het tijdvak der grove beledigingen en vernederingen al tientallen jaren dood en begraven is, nog steeds bitterheid puren uit ons historische minderwaardigheidscomplex. De Franstaligen onderschatten dat. Aan de andere kant onderschatten de Vlamingen het minderwaardigheidscomplex van Walen en Franstaligen. Hun complex komt voort uit het deerniswekkende verval van Wallonië, ooit een der industriële topregio’s van de wereld, en ook uit het verlies van Franstalige hegemonie, economisch, politiek, cultureel, in België en op wereldvlak. Vroeger trok Hemingway naar Parijs, nu trekt Piketty naar de Verenigde Staten.

Willen we blijven leven in een enigszins draaglijk land, dan moeten we ophouden, beiderzijds, onze aftandse rancunes te voederen met hedendaagse afgunst, hedendaagse hebzucht, hedendaagse halve en hele leugens. Kortom, met hedendaags onbegrip.

Georges-Louis Bouchez moet dus eerst een stoomcursus Nederlands volgen. Hij hoeft daarvoor niet eens Wallonië uit. Er bestaat een uitstekende opleiding in Spa.

Georges-Louis Bouchez moet een stapel boeken lezen over vaderlandse geschiedenis. Prof. De Wever van Gent kan hem advies geven.

Georges-Louis Bouchez moet niet leren zijn grote mond te houden, maar wel het zurige geneuzel van zijn aangekoekte collega’s straal te negeren. Geïnstalleerde baasjes zijn haast nooit geneigd om nieuwkomers te begroeten, zeker niet hartelijk, en nog minder als die veel lawaai maken.

De idiote Vlaamse reclamezin wat we zelf doen, doen we beter, is honderden malen door de feiten weerlegd.

Voor het overige is het zeker geen stom idee om de federale staat met wat meer bevoegdheden te bekleden. Hoe gingen ze ook weer, de commentaren dat België te klein was om de grote, boze wereld het hoofd te bieden? Wat dan met de helft van België?

Het klopt niet dat de decentralisatie de overheid dichter bij de burger heeft gebracht. Het klopt niet de Vlaamse decreten beter zijn opgesteld dan de ouwe Belgische wetten, ondanks hun houterige Belgo-Nederlands, misschien zelfs integendeel. De idiote Vlaamse reclamezin wat we zelf doen, doen we beter, is honderden malen door de feiten weerlegd.

Ja, het wordt tijd dat we de koterij van de decentralisatie beginnen op te ruimen, niet alles, zeker niet, en even zeker niet uit esthetische overwegingen. Ons land is nu eenmaal wanstaltig en dat zal niet zo gauw veranderen, ook niet in een hypothetisch Vlaams mini-staatje.

En tenslotte: de grootste Vlaams-nationale formatie, de N-VA, vertoont een politiek gedrag dat tot in de geringste details identiek is met dat van de gesmade, zogezegd klassieke Belgische partijen. Denk aan het gemuggenzift van de politieke benoemingen.

Indien één politieke stroming Belgisch is, dan wel het Vlaams-nationalisme. Christendemocraten, liberalen en socialisten vind je in bijna elk ander land. Vlaams-nationalisten vind je alleen bij ons in België. Nogal logisch. Zonder België zou Vlaanderen niet eens bestaan.