“‘Van oude en nieuwe moorden’
Beeld: Brecht Goris
De Armeense genocide is actueler dan ooit en nee, niet alleen wegens de honderdste verjaardag. Ook vandaag wordt opnieuw op grote schaal gemoord. Ditmaal door IS , zegt Geert Van Istendael in zijn column. Hij heeft het gevoel dat de Europeanen honderd jaar geleden hun grenzen genereuzer open stelden voor de wanhopige vluchtelingen uit de restanten van het Ottomaanse Rijk.
Op 24 april herdachten we dat honderd jaar geleden de Ottomanen de Armeniërs begonnen uit te moorden. Beter is het te zeggen: systematisch begonnen uit te roeien, want al veel eerder hadden zij op grote schaal Armeniërs gedood. In de jaren 1894-95 bijvoorbeeld werden er tienduizenden afgeslacht. De episode stond in Europa bekend als les massacres hamidiens, de hamidische bloedbaden, een benaming die verwijst naar sultan Abdülhamit II.
Abdülhamut kreeg de bijnaam de rode sultan, wegens het bloed dat aan zijn handen kleefde, en ook le grand assassin en ook wel the unspeakable Turk. Men beeldde hem af met een mes tussen de tanden en achter hem het opschrift Abdul-Hamid, boucherie de 1ère classe.
Op 27 oktober 1895 meldt ons eigen super-Belgische, superburgerlijke, superkatholieke weekblad Le Patriote Illustré, onder de titel Troubles arméniens, dat les massacres peuvent, d’un instant à l’autre, de nouveau ensanglanter les rues … Tout semble indiquer que nous ne sommes pas encore au bout de cette histoire (… de slachtingen kunnen van het ene moment op het andere opnieuw het bloed door de straten laten vloeien … Alles lijkt erop te wijzen dat we nog niet aan het eind van het verhaal zijn.)
‘De Europese grootmachten interveniëren slechts d’une façon très platonique’
De gezapige journalisten die de gemengde berichten schreven voor de Patriote konden niet vermoeden hoezeer ze gelijk zouden krijgen. Op 4 oktober 1896 wordt de hele voorpagina van het weekblad in beslag genomen door een gravure waarop Ottomaanse soldaten te zien zijn die met kromsabels op mannen, vrouwen en kinderen inhakken. Massacres d’Arméniens dans les quartiers de Kassim Pasha et de Kaskoï à Constantinople, luidt de ondertitel.
In het commentaar op een binnenbladzijde lezen we dat de Europese grootmachten slechts interveniëren d’une façon très platonique, zeer platonisch, lees nauwelijks. Op 16 februari 1896 hadden de journalisten van de Patriote al geschreven, naar aanleiding van een andere pogrom tegen Armeniërs: Tous les quinze ou vingt ans la chasse est ouverte. Profetische woorden.
Toch was het niet Abdülhamid die het bevel gaf tot de genocide. Een groep die bekend stond als de Jonge Turken had hem in 1908 de laan uitgestuurd. Drie van die Jonge Turken, Enver, Talaat en Kemal, allen met achtervoegsel Bei of Pasja, kies vrij, ik ga er niet op in, verwierven dictatoriale macht.
Zij hebben de genocide gedecreteerd en georganiseerd, dat laatste in enge samenwerking met het zeer uitgebreide en onvoorstelbaar corrupte Ottomaanse ambtenarenapparaat. De Eerste Wereldoorlog woedde en het ging de eeuwenoude Ottomaanse supermacht niet goed. De Ottomanen, bondgenoten van de Duitsers, leden zware verliezen in Oost-Turkije, tegen het leger van de Russische Tsaar. Ze gaven de Armeniërs de schuld van hun nederlagen. Het was een al te doorzichtige smoes.
De systematiek van de genocide was satanisch efficiënt.
De systematiek van de genocide was satanisch efficiënt. Eerst doodden ze alle weerbare mannen. Vervolgens werden kinderen, vrouwen en grijsaards op pad gejaagd. Waarheen? Nergens heen. Zolang doorlopen tot ze omkwamen van honger en dorst. Ze liepen de woestijn in. Het Ottomaanse rijk strekte zich in het zuiden uit tot het huidige Irak en Syrië. Daar liggen massa’s zand.
Dodenmarsen waren het en dat was van meet af aan de bedoeling, daar zijn getuigenissen genoeg van. Zo zei Talaat Bei tegen de Duitse consul-generaal in Istanboel dat het erom ging de Armeniërs te vernietigen. Het werd later bevestigd door een hoge officier die belast was met de deportatie en door nog anderen, zowel Turken als buitenlanders.
Het is genoegzaam bekend dat het officiële Turkije tot op heden halsstarrig ontkent dat het een genocide betrof. Het officiële Turkije heeft menig Turks staatsburger die het aandurfde op erkenning van de genocide aan te sturen, gerechtelijk vervolgd. Nobelprijs literatuur Orhan Pamuk kan ervan meespreken, maar hij is lang niet de enige. Hrant Dink bijvoorbeeld werd op straat doodgeschoten. PEN-Vlaanderen had deze Armeens-Turkse journalist en schrijver geadopteerd. Het heeft niet mogen baten. Met zo’n land wil je toch niet samenwerken, laat staan dat je het in de EU zou opnemen. Je kunt je toch niet voorstellen dat de Duitsers nog altijd de holocaust zouden ontkennen.
De Armeense genocide is actueler dan ooit en nee, niet alleen wegens de honderdste verjaardag.
In 1915 zochten tienduizenden wanhopige vluchtelingen een veilig heenkomen. Duitsland weigerde de Armeniërs te helpen. Daar zat koude, cynische, strategische berekening achter. Duitsland had in de oorlog zijn bondgenoot Turkije nodig en wilde het dus niets in de weg leggen. Daarvoor offerden de Duitsers zonder boe of ba de Armeniërs op.
Dat de genocide uitvoerig gedocumenteerd werd, danken we aan enkele gewetensvolle diplomaten en vooral aan christelijke missionarissen, onder meer de Duitse Johannes Lepsius, wiens rapport tijdens de Eerste Wereldoorlog in Duitsland verboden werd, en de Amerikaanse Corinna Shattuck. Zij had in 1895 met eigen ogen gezien hoe vijftienhonderd Armeniërs in een kerk verbrand werden. Zij gebruikte voor die afschuwelijke moordpartij het woord holocaust. Toen al.
Vandaag wordt opnieuw gemoord, en weer op grote schaal, zoals een eeuw geleden. Vandaag worden opnieuw christenen onbarmhartig opgejaagd en vernietigd, in het zuiden van wat ooit het Ottomaanse rijk was, in dezelfde gebieden als toen dus, maar deze keer zijn de daders de schurken van IS. Want in dat gebied bevinden zich – ai, nee, weggevaagd, gebombardeerd, uitgebrand, het moet dus zijn: bevonden zich - de oudste christelijke gemeenschappen op aarde. De Ottomanen hebben ook geprobeerd díé uit te roeien, de Assyriërs of noem hen Arameeërs, de Pontische Grieken. Hun genocide is veel minder bekend geraakt in de wereldopinie dan de Armeense.
Deir ez-Zor wordt wel eens het Auschwitz van de Armeniërs genoemd.
Onlangs heeft IS de grote gedenkplaats van de Armeense genocide in Deir ez-Zor (bij de grens tussen Syrië en Irak) opgeblazen. Archief, routes van de dodenmarsen, kerk, de hele geschiedenis, alles kapot. Deir ez-Zor was het fatale eindpunt van de dodenmarsen.
Daar moest, wie nog leefde, in een openlucht concentratiekamp creperen. Deir ez-Zor wordt wel eens het Auschwitz van de Armeniërs genoemd. Die plaats van zorgvuldige en smartelijke herinnering heeft IS dus doelbewust vernield. IS is de onverzoenlijke vijand van het geheugen, dit wil zeggen van de beschaving.
Vandaag zijn er weer tienduizenden en tienduizenden op de vlucht, wat ook hun godsdienst moge zijn. Op de Duitse televisie zei vorige week, tijdens het druk bekeken debatprogamma van Günther Jauch, een jonge vrouw die met man en kinderen gevlucht was uit Syrië: Ik had de keuze. De dood als ik bleef of de dood op de boot. Zij en haar geliefden hadden, als bij mirakel, de tocht over de Middellandse Zee overleefd. Maar honderden, duizenden gaan ten onder. Syriërs, Irakezen, Afrikanen. Doet het er eigenlijk toe uit welke hel precies ze ontsnapt zijn? En dan heb ik nog de Griekse grens niet vermeld, de hermetisch afgesloten grens van Griekenland, lees van de Europese Unie, lees van ons, waar de vluchtelingen ellendig te hoop lopen.
Honderd jaar geleden hebben Europa en de Verenigde Staten zeker gezondigd door verzuim en onverschilligheid. Echter niet over de hele lijn. Misschien vergis ik me, maar het komt me voor dat ze honderd jaar geleden hun grenzen genereuzer open stelden voor de wanhopige vluchtelingen uit de restanten van het Ottomaanse Rijk. Laten we wel wezen, killer en egoïstischer dan dat wat we vandaag doen, of liever, botweg weigeren te doen, het kan volgens mij nauwelijks.
In Rusland, zeker in de tsarentijd de bondgenoot van de christelijke Armeniërs, zouden vandaag één tot twee miljoen mensen van Armeense afkomst leven, in Frankrijk ruim een half miljoen, in de Verenigde Staten ook enkele honderdduizenden, in ons eigen land meer dan twintig duizend. Frankrijk werd lange tijd beschouwd als een soort tweede vaderland voor Armeniërs. Ze hebben de gastvrijheid ruimschoots terugbetaald, op zijn Frans, door het chanson, Charles Aznavour, door de literatuur, Henri Troyat, door de politiek, Edouard Balladur, die eerste-minister werd in 1993.
Scharen historici hebben voortreffelijk werk geleverd over de Armeense genocide. Maar ook mijn vakzusters en –broeders hebben in allerlei talen boeken geschreven over de Meds Yeghern zoals de Armeniërs zeggen, de grote misdaad. Daar is bijvoorbeeld Catalaans bij (Het dagboek van Aram, Maria Ángels Anglada) of Italiaans (Het huis met de leeuweriken, Antonia Arslan) of Roemeens (Varujan Vosganian, econoom, politicus en schrijver, Het boek der fluisteringen). Er zijn zelfs stripverhalen gemaakt over de genocide.
Mij liggen twee Duitse boeken het naast aan het hart. Ze werden, en ik vind dit geen toeval, geschreven door joden. Het ene heet Die vierzig Tage des Musa Dagh, van Franz Werfel, zoals zovele groten uit de Duitse literatuur, geboren in Praag en joods. Het verscheen in 1933 en werd meteen het volgende jaar door de nazi’s verboden. Je kon het al te makkelijk lezen als een nauwelijks verhulde kritiek op het nationaal-socialisme. Er bestaat een Nederlandse vertaling van en daarnaast is er nog een Nederlandse bewerking, Wat is er van de nacht, geschreven door M. C. Capelle, een predikant van de Gereformeerde Gemeenten (waar je die exact moet plaatsen binnen de calvinistische denominaties kan ik niet zomaar één twee drie uitleggen).
Het tweede Duitse boek verscheen in 1989: Das Märchen vom letzten Gedanken (in het Nederlands vertaald, Het sprookje van de laatste gedachte). Auteur is Edgar Hilsenrath, hier te lande ten onrechte weinig bekend. Hij schreef verhalen die volgens mij veel provocerender waren dan die van de ons onlangs ontvallen Günter Grass, hoezeer ik die laatste ook bewonder.
En ja, zoals Werfel is Hilsenrath joods. Hij werd geboren in 1926, in Leipzig. Hilsenrath bracht de tweede wereldoorlog door in een getto in Transnistrië, toen Roemeens, nu, wel, laat ik zeggen half Moldavisch, half autonoom. Hij zwierf vervolgens via Palestina en Frankrijk naar New York en kwam in 1975 naar Duitsland terug. Zijn boeken raakten eerst in de Verenigde Staten bekend (in Engelse vertaling), pas nadien werd Hilsenrath door zijn geboorteland aanvaard.
De wreedheid spat van de bladzijden af
In de roman over de genocide spreekt een sprookjesverteller de zoon van Armeense vluchteling toe, vlak voor die zoon sterft. Vandaar de laatste gedachte in de titel. Wie teerhartig is, moet dit boek vooral niet lezen. De wreedheid spat van de bladzijden af, vooral in het eerste en het laatste deel, geen enkel detail van de weerzinwekkendste folteringen wordt je bespaard.
Even weerzinwekkend is de totale en eigenlijk comfortabele hardhuidigheid van de Ottomaanse ambtenaren, hun grenzeloze veilheid, doortraptheid en huichelachtigheid. De sprookjesverteller brengt alles bedaard te berde, zonder stemverheffing, constaterend, koel haast en daardoor dodelijk. Aan het eind komen de twee holocausten, die van de Armeniërs en die van de joden, samen. Meer zeg ik er niet over. Maar voor wie er tegen opgewassen is, aanbevolen, aanbevolen, aanbevolen.
We weten het niet en kunnen het niet voorspellen. Maar zou er bij één der geredden, uit welk geteisterd werelddeel ze ook komen, zou er bij één van hen die Europa bereiken één begenadigd schrijver zijn, die het lot van de anderen, die nooit meer zullen kunnen spreken, accuraat op schrift stelt? Ik verplicht mezelf het te hopen. Het valt te vrezen dat zulk epos een vernietigende schandkroniek zal zijn van de zelfgenoegzame burcht Europa. Van ons.