“‘Zou het kunnen dat we ons van vijand vergissen?’
De kans dat je door een auto van de weg wordt gemaaid is zo’n 200.000 keer groter dan dat je sterft in een zelfmoordaanslag, relativeert Tine Hens. ‘Verkeer is het kloppend hart van een samenleving, waar levens van onbekenden elkaar permanent kruisen, het is dáár waar op dit moment de meeste doden vallen. Laat ons daar met z’n allen werk van maken.’
Twee per dag. Dat is het aantal zelf getimmerde kruisjes en ingelijste foto’s langs de kant van de weg waar ik ongeveer dagelijks langs fiets. Florian staat er in witte letters op een helblauw kruis op het punt waar auto’s langs twee kanten de snelweg opdraaien.
Op een mistige, regenachtige ochtend greep een van die bestuurders Florian mee.
De bestuurder kwam er vanaf met blikschade, Florian overleed later in het ziekenhuis. En misschien was dat maar goed ook. Soms is sterven na een verkeersongeval beter dan verder leven met de fysieke gevolgen ervan.
Joris heet de jongen die schuchter glimlacht op de foto in een nis in de muur op de hoek van een straat verderop. Twaalf jaar was hij en koppig had hij gevochten voor die nieuwe vrijheid: alleen met de fiets naar school. Zijn moeder was er tegen geweest. Ze kende de cijfers, de risico’s, ze wilde niet dat haar zoon een nummer werd in het jaarlijkse rapport over de verkeersveiligheid.
Maar Joris kende de weg perfect, hij wist waar de knelpunten lagen, hij wist waar hij voorrang had maar die beter niet nam. Niemand zal ooit weten of hij de vrachtwagen die uit de veel te kleine straat draaide niet zag, of dat het een inschattingsfout was.
Achteraf verklaarde de chauffeur dat hij de weg kwijt was, dat hij op het scherm van de GPS trachtte te achterhalen waar hij was, rechtdoor maande de vrouwenstem hem aan, hij trok op, Joris maakte geen kans.
‘We vergeten je nooit’, meldt het geplastificeerd kaartje onder de foto. De letters zijn met de jaren moeilijker leesbaar geworden. Voor de doden in het verkeer zijn nog geen standbeelden in steen opgericht, zijn geen woorden in marmer uitgehakt. Zij moeten het doen met de moed der wanhoop waarmee hun ouders, broers en zussen kruisjes langs de kant van de weg planten of foto’s ophangen.
Er werden ballonnen opgelaten voor deze “slachtoffers van de brute pech” – zo heet dat dan
Twee per dag. Dat is ook het aantal doden dat dit jaar op onze wegen is gevallen. Zestien jaar waren ze, veertien, twaalf, tien, drieënnegentig. Ze staken over toen het licht op groen stond, ze reden naar huis na een feestje waarop ze het einde van de examens hadden gevierd of ze waagden het in het midden van een zebrapad even uit te rusten omdat de overkant van de straat toch verder was dan gedacht.
Er werden ballonnen opgelaten voor deze slachtoffers van de brute pech — zo heet dat dan -, hun lievelingsknuffel werd rond het verkeerslicht gebonden waar ze de dood vonden, er werden kaarsen aangestoken en bloemen neergelegd. Maar nooit vond een minister van mobiliteit of verkeer een gat in zijn agenda om de ouders van deze onschuldige slachtoffers te ontvangen, nooit werd een noodtoestand voor het verkeer afgekondigd, nooit werden militairen aan zebrapaden gezet om de veiligheid van de weg te bewaken. Integendeel.
Aan de schoolpoort stond plots de wijkagent met een machinegeweer op de borst. Zijn takenpakket was in het licht der gebeurtenissen gewijzigd. Hij moest ervoor zorgen dat geen terrorist het schoolterrein betrad en hij wist – zo veel was zeker – dat achter elke baard een terrorist kon schuilgaan.
Het zebrapad lag er onbewaakt bij. Kinderen wachtten onbeholpen tot autobestuurders er in alle ochtendstress aan dachten te stoppen. We hebben ze geteld die dag. Tien reden er door zonder ook maar even de voet van het gaspedaal te lichten, vier vertraagden er, maar besloten uiteindelijk toch dat het hen te veel tijdverlies opleverde om daadwerkelijk te stoppen en ja, er remden ook auto’s af. Al was het niet helemaal duidelijk of dat kwam door de wachtende kinderen op het voetpad of door de wachtende auto’s voor hen. Ooit werd de burgemeester daarop aangesproken. Zijn antwoord? ‘Wie is nu zo gek om zijn kinderen te voet of met de fiets naar school te sturen?’ Als de auto de maat van de verkeersregels is, dan kan je maar beter mee in de maat stappen. Wie fietst, neemt een risico en moet zich daar bewust van zijn. Dat is – hoe krom ook – de redenering.
Ik denk, dus ik ben, is ik ben bang, dus ik ben en ik beveilig me tot in de vullingen van mijn tanden en tot mijn haarwortels als het moet.
In België – en elders in de wereld – is de kans dat je door aan auto van de weg wordt gemaaid zo’n tweehonderdduizend keer groter dan dat je op een man met een geactiveerde bomgordel rond het lijf botst. Ja, de kans is zelfs groter dat een haai je verscheurt (5 maal), er een meteoriet op je hoofd dondert (80 maal) of dat je wordt neergebliksemd (147 maal). Maar politici hebben net als verzekeringsmakelaars een zeer eigen manier om statistieken te interpreteren. Niet de reële kans op een ramp, ongeluk of brand weegt daarbij door, wel de angst die de mogelijkheid van die ramp bij de gemiddelde mens veroorzaakt.
We verzekeren ons tegen de kans dat er iets vreselijks gebeurt, niet tegen daadwerkelijke tragedies. Wereldwijd mag 2015 dan nog de geschiedenis ingaan als het veiligste jaar voor de mens die zich in het midden van alle grafieken bevindt, onze angst staat daar als een zich exponentieel vermenigvuldigende brulboei tegenover. Ik denk, dus ik ben, is ik ben bang, dus ik ben en ik beveilig me tot in de vullingen van mijn tanden en tot mijn haarwortels als het moet.
Maar laten we ons even bij de geruststellende vredigheid van de cijfers en de feiten houden. 1,8 procent van alle gewelddadige doden waren het voorbije jaren het gevolg van terroristische aanvallen. Meer mensen stierven bijvoorbeeld aan maagkanker dan dat er doden vielen in oorlog en moord tegelijkertijd.
Zou het kunnen dat we ons van vijand vergissen als we met de grote trom die ministers tegenwoordig graag beroeren, ronkend verklaren dat ‘het garanderen van de veiligheid een van de belangrijkste taken van de overheid is’ en dat ‘daar middelen moeten tegenover staan?’ Deze zin werd uitgesproken als verdediging van het akkoord dat enigszins cynisch luisterde naar de naam ‘kerstakkoord.’
Als grote jongens in de grote jongensspeelgoedwinkel hadden ze hun wagentje volgeladen: gevechtsvliegtuigen, drones, militaire schepen.
Als grote jongens in de grote jongensspeelgoedwinkel hadden ze hun wagentje volgeladen: gevechtsvliegtuigen, drones, militaire schepen. Allemaal om onze slagkracht tegenover toekomstige, mogelijke en nog ongekende vijanden te vergroten. Er zou ook meer groen en blauw op straat komen, niet te verwarren met bomen en waterpartijen die we wérkelijk kunnen gebruiken als we de reële gevolgen van de klimaatopwarming willen indijken. Men bedoelde wel degelijk: agenten en militairen. Niet om onze overwegen, zebrapaden en verkeerslichten extra te bewaken. Wel om de terroristen uit vuilnisbakken, kasten en van achter struiken te tillen.
Prioriteiten, weet je wel. En ja, het is altijd makkelijker vijanden te bestrijden met duidelijk herkenbare uiterlijke kenmerken dan de vijand in elk van ons, het is makkelijker angst voor vreemden te voeden dan empathie voor de medemens. Verkeer is het kloppend hart van een samenleving, het is waar levens van onbekenden elkaar permanent kruisen, het is waar op dit moment de meeste doden vallen. Laat ons daar met z’n allen werk van maken.
In 2016 zal het vijfhonderd jaar geleden zijn dat Utopia van Thomas More verscheen. Hij schreef het boek onderweg tussen Antwerpen, Brugge, Calais en Londen, terwijl hij onderhandelde over een handelsverdrag tussen Engeland en Vlaanderen. Het was een satirisch pamflet op de eigen tijd, die van bezit het hoogste goed maakte. Utopia is het verhaal van een land dat nooit zal bestaan, maar het zet mensen aan verder te danken dan het praktisch haalbare. Het gaat over het streven naar het mogelijk onmogelijke.
Laat ons in 2016 afscheid nemen van de bange – toch vaak blanke — man, laat ons de auto als heerser op de weg aan de kant schuiven en laat ons de utopische mens omarmen. En weet je wat? In de Sahel zijn ze er al mee begonnen. Terwijl Europeanen muren van betonblokken en ijzerdraad optrekken om hun buitengrenzen te beschermen, hebben elf Afrikaanse landen besloten samen een muur van bomen te bouwen, van Senegal tot Djibouti, 7775 kilometer lang, dwars door de woestijn om de uitbreiding van de woestijn tegen te gaan. Als een bos in de woestijn kan, kunnen wij van die twee toch een nul maken? Per dag, per week, per maand en per jaar.