De Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber, voormalig adviseur van Bill Clinton en auteur van meer dan twintig boeken over burgerschap en mondialisering, is overleden. Hier kan je een interview lezen dat MO*hoofdredacteur Gie Goris in 2014 met hem had naar aanleiding van zijn boek "If Mayors Ruled The World".
Als hij steden zegt, dan bedoelt hij stéden, precisieert hij op het einde van een interview in de Antwerpse Bourla, in de betekenis van metropolitane regio’s. De Randstad, bijvoorbeeld, waarin Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht in elkaar overvloeien, of een grootstedelijke regio als de ruit Antwerpen, Gent, Brussel, Luik. De steden waarover het boek Als burgemeesters zouden regeren gaat, heten niet Turnhout, Dendermonde of Tielt.
De burgemeesters van Barber zijn heel concrete, levende figuren aan het hoofd van mondiale steden zoals Lagos, Delhi, Moskou of Amsterdam. En uit de portretten die Barber van hen schetst tussen de hoofdstukken in, blijkt dat ze zowel groots als kwetsbaar kunnen zijn.
Maar ze zijn ook de verpersoonlijkingen van een lokaal machtsniveau dat zich dicht genoeg bij de burgers bevindt om veel minder gevoelig te zijn voor ideologische uitwassen dan het nationale niveau, gelooft Barber. ‘Het is niet dat alle politieke of ideologische verschillen verdwijnen op stedelijk niveau. Er zijn nog steeds socialisten en liberalen, progressieven en conservatieven. Maar dat soort verschillen zijn op stedelijk niveau veel kleiner dan op nationaal niveau.’
In zijn enthousiasme voor de grootstad lijkt Barber geen ruimte te hebben voor de antistedelijke gevoelens die door de dominante stad net worden opgeroepen of versterkt. In zijn analyse is geen plaats voor de helft van de mensheid die buiten de stad woont, tenzij in de rol van de komende stedelijke generatie. Nochtans blijkt uit ervaringen in Europa dat de anti-metropolitane revolte van rechts -en bepaalde strekkingen van radicaal links- beter ernstig genomen worden.
Open maar ongelijk
Als burgemeesters zouden regeren is een uitgebreid argument over de vitaliteit en voor de centraliteit van de stad voor heden en toekomst, zonder helemaal te vervallen in de romantisering van de stad als een haven van mogelijkheden, diversiteit, densiteit, mobiliteit, openheid, verdraagzaamheid en ondernemerschap. Al somt hij die kenmerken wel meteen op als wezenskenmerken van de stad, waar ook ter wereld.
Lees ook Benjamin Barbers pleidooi voor een globale democratie.
In zijn boek geeft Barber ook veel aandacht aan de vaak extreme ongelijkheid die tot de onmiskenbare en wellicht zelfs onvermijdelijke kenmerken van de stad behoort. Dat vormt een ernstig tegengewicht voor al die beloftevolle kenmerken die hij in eerste instantie in de stad ziet.
Ter vergoelijking van die diepe kloof door het stedelijke weefsel zegt en schrijft hij meer dan eens dat zeker de huidige excessen van ongelijkheid in steden als New York en Shanghai eigenlijk gecreëerd worden door de krachten van het gemondialiseerde kapitalisme, terwijl het aan de lokale stedelijke autoriteiten is om daar zo goed mogelijk op te antwoorden.
De stad blijft –ook in haar afzichtelijke vorm van ontmenselijkende slum- een tastbaar teken van hoop en mogelijkheden
Essentieel, betoogt Barber, blijft de stad –ook in haar afzichtelijke vorm van ontmenselijkende slum- een tastbaar teken van hoop en mogelijkheden. ‘Dat is de reden waarom miljoenen Indiërs het platteland verlaten en desnoods bereid zijn met hun gezin op de vuilnisbelten van de stad te leven: omdat die ellende ten minste de belofte op beterschap inhoudt, terwijl het leven op het platteland een eeuwenlang verhaal van stilstand, uitbuiting en armoede is.’
Kunnen steden als Lagos en Mumbai, met veel minder middelen en veel grotere problemen dan pakweg Antwerpen of Singapore, wel voldoen aan de opdracht van lokaal en mondiaal bestuur waar u ze voor plaatst?
Benjamin Barber: Ik ben ervan overtuigd dat mijn basisstelling opgaat voor steden in de hele wereld. Het is voor westerlingen aantrekkelijk om te denken dat democratie en burgerparticipatie beter werken in het welvarende deel van de wereld, maar daar zijn eigenlijk geen gronden voor.
Zelfs in China, met zijn autoritair en gecentraliseerd bestuur, vormen steden de plekken waar niet alleen industrialisering, maar ook voorzichtige vormen van hervormingen en democratisering uitgeprobeerd worden. Dààr ontstaan niet-gouvernementele organisaties, niet in de honderdduizenden dorpen waar tot tien jaar geleden een klein miljard Chinezen woonden.
Er zijn natuurlijk heel veel verschillen tussen oude Europese steden en jonge metropolen in Afrika of miljoenen-agglomeraties in Azië of Latijns-Amerika. Maar Houston, Shanghai en Amsteram zijn drie belangrijke havensteden, en ze hebben op veel vlakken te maken met dezelfde uitdagingen. Je moet Mumbai trouwens niet vergelijken met New York, maar met het omliggende Indiase binnenland. Mensen kiezen voor de stad, omdat ze geloven in de belofte.
Toch spreekt u van twee sloppenwijkplaneten: ‘De eerste is die van de ontwikkelde landen, waar minder dan tien procent van de stadsbewoners in sloppenwijken leeft… De tweede is die van de Derde Wereld, waar in de grootste en nieuwste megasteden de sloppenwijkbewoners een enorme meerderheid vormen.’ Kan je wel verwachten dat de burgemeester van een stad, waarin zestig tot meer procent van de bewoners in de chaotische omstandigheden van krottenwijken, slums of “mobiele wijken” wonen, burgerparticipatie organiseert op de manier waarop dat wel verwacht mag worden –maar bijlange niet altijd gebeurt- in Antwerpen of Kopenhagen?
Benjamin Barber: Natuurlijk bevinden die nieuwe metropolen zich in een ruwere fase van ontwikkeling, maar ze worden net zo goed als rijkere steden gekenmerkt door mobiliteit, informele economie, huisvestingsproblematiek…
In China rondden de voorbije tien jaar zo’n honderd steden de kaap van meer dan een miljoen inwoners. Tegen 2030 zullen er van de 600 grootste steden, gemeten naar hun bruto binnenlands product, 100 in China liggen. We kunnen dus niet anders dan uitgaan van de steden in het globale Zuiden.
U citeert Rousseau die stelde dat je niet over de cité kon spreken zonder te spreken over de citoyens. ‘Zonder burgers kan de democratie niet bestaan’, zegt u. Wordt het dan toch weer een kwestie van toebehoren: wie behoort tot deze stad, en wie tot de volgende? En welk soort burgerschap hebt u voor ogen voor de mensen die in de landelijke tussengebieden wonen?
Benjamin Barber: Het belangrijkste aan de grenzen van steden is dat ze poreus zijn. Steden ontstaan en floreren op basis van interactie, handel, uitwisseling, mobiliteit en immigratie.
De meeste natiestaten verbieden immigratie vandaag. Dat belet echter niet dat er 12 miljoen migranten zonder wettelijke documenten in de VS zijn en dat er miljoenen migranten in de steden van de Schengenzone zijn, ook al horen ze hier volgens de wet niet te zijn.
Burgerschap van de stad is dus alvast vloeibaarder dan wat gedacht wordt als nationaal burgerschap. Bovendien moet je steden niet zien als middeleeuwse, omwalde woongebieden, maar als metropolitane regio’s van invloed. Dat maakt een groot verschil, want de oude stad Detroit is failliet, maar als je de ruimere Detroitregio bekijkt, met alle voorsteden en nieuwe woongebieden rondom die ineengeklapte industriële stad, dan krijg je een van de meest succesvolle regio’s van de VS.
Een ander belangrijk element is dat je de stadsregio’s moet bekijken in hun onderlinge afhankelijkheid, en dat is in tegenstelling tot de “onafhankelijkheid” van soevereine staten. Interdependente steden groeien door te handelen met elkaar, terwijl de groei van de ene onafhankelijke staat noodzakelijk ten koste gaat van een andere.
Metro-regio’s vloeien meestal ook in elkaar over –they bleed into each other- zeker in de Lage Landen. Misschien is er hier of daar wel iemend die in een verre polder woont en tussen het vloeien van de steden in valt, maar bijna iedereen is op de ene of de andere stad aangewezen en georiënteerd.
Dat betekent ook dat in die stadsregio’s net zo goed boeren als bankiers wonen. New York is niet alleen de stad, maar ook noordelijk New Jersey, zuidelijk Connecticut, Long Island en de Hudson vallei, waar honderden boerderijen zijn waarvan de producten tegenwoordig rechtstreeks op boerenmarkten aangeboden worden.
Dat geldt wel niet voor een land als India, waar 70 procent van de bevolking op het platteland woont en de afstanden tussen de 53 steden met meer dan een miljoen inwoners behoorlijk groot zijn.
Benjamin Barber: De tendens is duidelijk en geldt overal: de wereld verstedelijkt. Dus als de stad vandaag India nog niet overheerst, dan doet ze dat morgen of overmorgen wel. Idem met China. En in een land als Nigeria is al meer dan de helft van de inwoners ook stadsbewoner.
In steden kan de solidariteit niet gebaseerd zijn op gedeelde etniciteit, ras of religie, vanwege de inherente diversiteit die steden kenmerkt, maar op gedeeld werk, burgerschap, creativiteit en uitwisseling
U opent hoofdstuk 5 van uw boek (over Lokale zenuwcellen en mondiale synapsen) met een citaat van VUB-prof Eric Corijn: ‘Steden ondermijnen nationale vormen van solidariteit en begunstigen glokale groeistrategieën.’ Uit zijn context gelezen, zou dat kunnen klinken als een pleidooi om de steden en de stedelingen toe te laten zich aan de solidariteit met het achterland te onttrekken en zich alleen te concentreren op hun eigen groei en welzijn. Bovendien: als de stad de locus van beleid wordt, hoe ziet u herverdelende solidariteitsmechanismen dan functioneren?
Benjamin Barber: Het gaat mij zeker niet om het ondermijnen van solidariteit, maar om het installeren van een ander soort solidariteit. In steden kan de solidariteit niet gebaseerd zijn op gedeelde etniciteit, ras of religie, vanwege de inherente diversiteit die steden kenmerkt, maar op gedeeld werk, burgerschap, creativiteit en uitwisseling.
Trouwens, de solidariteit op het nationale niveau is veel zwakker dan men pretendeert –wat wellicht verklaart waarom men op dit moment zo verkrampt teruggrijpt naar taal, volk of natie om een schijn van de verloren of niet-bestaande solidariteit terug op te bouwen.
De nationale solidariteit van het nationalisme is geen deugd, maar een ramp waartegen we ons moeten wapenen. Tegenover het bonding capital van het nationalisme, waarin solidariteit meteen ook uitsluiting van de andere inhoudt, staat het bridging capital van de kosmopolitische, interstedelijke solidariteit, dat mensen verbindt over klaarblijkelijke verschillen of zelfs tegenstellingen heen.
Natiestaten zijn niet klaar om hun bevoegdheid op te geven om belastingen te heffen en dus in het beste geval het instrument van levensnoodzakelijke inkomensherverdeling te zijn. En steden lijken me ook niet klaar om die functie over te nemen.
Benjamin Barber: Natiestaten houden vast aan allerlei bevoegdheden, ook al slagen ze er in de meeste gevallen allang niet meer in die bevoegdheden uit te oefenen. Ze willen per se beslissen welke migranten er het land in mogen, maar de feiten tonen aan dat dat een illusoire bevoegdheid is.
Ze eisen het monopolie op nationale veiligheid, maar kunnen aanslagen op New York of Boston niet voorkomen. Ze willen de volksgezondheid organiseren, maar vermogen evenmin iets tegen Mexicaanse varkenspest, Chinese vogelgriep of het West-Nijlvirus.
Generaliseert u hiermee niet de situatie van de Amerikaanse overheid die altijd onder druk staat om te krimpen? Chinese of Europese staten zijn toch een stuk performanter op die gebieden?
Benjamin Barber: Het punt blijft dat de echte uitdagingen van de eenentwintigste eeuw grensoverschrijdend zijn. En onafhankelijke staten zijn ongeschikt om daarop afdoend te antwoorden.
Dat geldt trouwens ook voor onafhankelijke steden, daarom is het zo belangrijk om het te hebben over onderling afhankelijke steden in een verband van mondiaal bestuur. Steden hebben het bestrijden van de klimaatverandering veel effectiever opgenomen dan staten, die de voorbije jaren niets anders gedaan hebben dan een jaarlijkse vergadering georganiseerd.
Steden en stedennetwerken doen wat mogelijk en noodzakelijk is, want steden zijn verantwoordelijk voor 80 procent van de broeikasuitstoot. Bovendien liggen zo veel steden aan water, dat ze heel existentieel betrokken zijn bij de uitdagingen van stijgende zeespiegels, uitdrogende meren of andere effecten van de klimaatverandering.
Daarom is de politieke wil op het stedelijke niveau ook zo uitgesproken. Nu is het kwestie om steden ook de wettelijke mogelijkheden en vooral de financiële slagkracht en autonomie te geven om voluit voor oplossingen te gaan.
Stedelijke visa
Een voorbeeld dat Barber geeft van wettelijke innovatie, ligt opnieuw op het vlak van immigratie –een punt waarop hij de natiestaat duidelijk ziet falen, terwijl de stad de realiteit van voortdurende migratie in een ongelijke wereld niet kan ontkennen: ook mensen zonder papieren wonen in huizen, hebben kinderen die naar school gaan, worden ziek en zoeken werk. Barber is daarom wel gewonnen voor stadsvisa waarmee de aanwezigheid van migranten op het grondgebied van een grootstedelijke regio toch enigszins geregulaiseerd zou kunnen worden.
Al noteert hij zelf dat zulke stadsvisa zeker aan een aantal voorwaarden onderworpen zouden moeten zijn om ze zowel aanvaardbaar als functioneel te maken: geen inkomensafhankelijke betalingen van de federale overheid, geen misdrijven door de migrant, niet verdwijnen naar niet-deelnemende steden… Dat klinkt als het recept voor een zeer selectieve migratie, die nu ook al door veel nationale overheden nagestreefd wordt, maar niet als een manier om de bootvluchtelingen op de Middellandse Zee een formele plaats in de stad te geven.
Maar Barber laat zich niet tegenhouden door vraagtekens bij toevallige of concrete voorbeelden. Hij wil lokale besturen meer mondiale macht geven door hen samen te brengen in een wereldwijd “parlement van burgemeesters”. En hij wil dat lokale bestuur democratiseren door meer stem te geven aan burgers en sociale bewegingen, al moeten die laatste dan dringend beginnen met zelf meer democratische legitimiteit te verwerven, vindt hij.