‘Bij repatriëring is er veel te weinig aandacht voor het belang van het kind’

Interview

‘Bij repatriëring is er veel te weinig aandacht voor het belang van het kind’

‘Bij repatriëring is er veel te weinig aandacht voor het belang van het kind’
‘Bij repatriëring is er veel te weinig aandacht voor het belang van het kind’

Jonathan Hendrickx

18 november 2015

Bij de voorstelling van het jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat, is commissaris Bruno Vanobbergen gematigd positief. Maar er is ook kritiek: de behandeling van jonge vluchtelingen, het ingrijpend gewijzigd jeugdhulplandschap en het risico op een inkrimping van de budgetten voor jeugdbeleid.

In 1997 ontstond het Kinderrechtencommissariaat als waakhond voor het respecteren van rechten van kinderen in Vlaanderen. Het is een onafhankelijke instelling van het Vlaams Parlement., met een tweeledige functie.

Enerzijds is het een ombudsdienst voor kinderen, jongeren, hun ouders en professionals. Anderzijds gaat het Kinderrechtencommissariaat aan de slag met gemelde schendingen van kinderrechten, en heeft het een adviserende opdracht. Dat gebeurt vanuit de klachten en signalen dat het binnenkrijgt het Vlaams Parlement om de situatie voor kinderen en jongeren te verbeteren. ‘Als er in het Vlaams Parlement nieuwe regelgeving wordt besproken met directe impact op kinderen en jongeren, adviseren wij het parlement aan de hand van adviezen, studiedagen, dossiers, en zoveel meer’, aldus Vanobbergen.

Vorige week kwam het Kinderrechtencommissariaat in de media door het persbericht ‘Op kinderen schiet je niet’, naar aanleiding van het incident met het 14-jarig meisje in Antwerpen. Wat zegt u tegen mensen die de zaak minimaliseren ‘omdat het maar op een paintballkogeltje ging’?

Vanobbergen: Eerst en vooral: het was niet zomaar een paintballkogel, maar dat misverstand leeft daar inderdaad over. Het gaat om het gebruik van wapens – ja, de FN303 is ook een wapen, laat dat heel duidelijk zijn – en het gebruik daarvan binnen de context van jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Dat is onaanvaardbaar.

Natuurlijk ging het om een moeilijke situatie: de opvoeders schatten in dat ze het zelf niet meer aankonden, en dus contacteerden ze de politie. Dat op zich is niet uitzonderlijk, maar er zijn wel fouten gemaakt: er is geen overleg geweest tussen de opvoeders van de instelling en de politie, omdat het ging om een inval van een speciale interventie-eenheid (het Snelle Responsteam of SRT, de eenheid van de Antwerpse politie die in september dit jaar het levenslicht zag, n.v.d.r.). Er is na afloop van het incident met de jongere waarop het geweld werd uitgeoefend en de betrokken opvoeders ook géén feedbackgesprek gevoerd.

Dus als Antwerps burgemeester Bart De Wever stelt dat de politie correct gehandeld heeft, bent u het met hem oneens?

‘We moeten zeer sterk waken over het discours over vluchtelingen.’

Vanobbergen: Ja, want het ging niet zomaar om de politie, maar om die speciale eenheid. Die is het niet gewend op te treden binnen jeugdzorg, en kennen de cultuur en protocollen niet die er heersen. Experten geven ook aan dat het absoluut onwenselijk is dat een al getraumatiseerde jongere nog eens met dergelijke vormen van geweld te maken krijgt. Dat is een trauma op een trauma.

Een opiniestuk uit september gaf aan dat ‘de kinderrechtenbarometer stilaan op dreigend onweer kwam te staan’. Is het intussen al beginnen regenen?

Vanobbergen: Het is zo dat er sindsdien veel nieuwe gegevens zijn. Voor de nieuwe groep kinderen en jongeren die hier verblijven, stellen we vast dat er veel gebeurt. Er worden opvangplaatsen gecreëerd, evenals schoolplaatsen. Maar het is verontrustend hoe er soms over hen gesproken wordt. Omdat het veertienjarig meisje in de instelling Syrisch was, zou ze onmiddellijk ook ‘gevaarlijk’ zijn. Maar dat is helemaal niet zo, integendeel. Dat meisje heeft oorlogstrauma’s meegemaakt en heeft ook nog eens de pech uit een problematische opvoedingssituatie te komen. Dat meisje is niet gevaarlijk, maar in gevaar. En dat is echt iets helemaal anders. We moeten zeer sterk waken over het discours over vluchtelingen.

En wat met de repatriëring van minderjarigen, of ‘deportatie’, zoals het wordt omschreven in het jaarverslag?

Vanobbergen: Daar zit je met een heel andere groep kinderen en jongeren, want zij hebben een vluchtelingenverleden, maar wonen hier soms al wel ettelijke jaren. Vaak worden kinderen uit vluchtelingengezinnen hier ook geboren, en zijn ze nooit in hun vermeend land van herkomst geweest. Ik stel vast dat er veel te weinig aandacht is voor het belang van het kind, dat vaak hier schoolloopt en vrienden heeft.

Vorig schooljaar ontving het Kinderrechtencommissariaat 1028 meldingen, de jongste kwam van een kind van acht jaar oud. Hoe speelt u concreet in om die kwetsbare groep zover te krijgen melding te doen?

Vanobbergen: Dat doen we door zo goed mogelijk zichtbaar te zijn in de leefwereld van hen, en dat is niet zo evident als het misschien lijkt. We tonen ons op Karrewiet en in de Jommekeskrant, maar er is nog werk. Het laatste JOP (Jeugdonderzoeksplatform, n.v.d.r.) toonde aan dat 50% van de oudste jongeren het Kinderrechtencommissariaat kende.

Dus 50% kende het ook niet.

Vanobbergen: Inderdaad, maar ik ben vooral blij dat de helft ons wél kent. We proberen zo goed mogelijk zichtbaar te zijn voor kinderen en jongeren, maar hechten er ook veel belang aan dat de professionals ons weten te vinden. Vorig jaar zijn we gestart met lokale werkingen in Gent en Antwerpen, en zijn we met heel veel lokale organisaties gaan praten om ons voor te stellen. Een op vijf van die 1028 meldingen vorig schooljaar kwam van professionals. Onze aanpak lijkt dus te werken.

Vorige maand zei u op Radio 1 dat u vreest voor inkrimping van de budgetten voor jeugdbeleid nu de steden en gemeenten daar niet meer verantwoordelijk voor zijn, maar er één Vlaamse pot is waar alles uit moet komen. Wat doet u om te voorkomen dat Vlaamse gemeenten al te veel willen beknibbelen op jeugdbeleid?

‘Wij kunnen alleen maar onze bezorgdheid uiten en pleiten voor meer monitoring.’

Vanobbergen: Zelf kan ik daar niet veel aan doen (lacht). Wij kunnen alleen maar onze bezorgdheid uiten, en pleiten samen met organisaties als de Vlaamse Jeugdraad en de Ambrassade voor meer monitoring. Ik geloof ook in de beweging rond de Kindvriendelijke Gemeenten in Vlaanderen, dat brengt een bepaald elan met zich mee. Het label is niet eeuwig, dus de gemeenten moeten blijven bewijzen dat ze het verdienen, en er gaat een heel participatieproces aan vooraf.

Van de 307 Vlaamse gemeenten zijn er slechts zeven met het label ‘Kindvriendelijke Gemeente.’ Is dat dan niet wat weinig?

Vanobbergen: Ja, er moet extra op ingezet worden. Er zijn momenteel een twintigtal steden en gemeenten die zich voorbereiden om eventueel volgend jaar het label te krijgen. Maar opnieuw: monitoring kan daarbij helpen. Tijdens een hoorzitting in het Vlaams Parlement van de Vereniging van Steden en Gemeenten (VVGS, n.v.d.r.) werd aangegeven dat zij ook vragende partij zijn om de stadsmonitors, die er nu zijn in de dertien Vlaamse centrumsteden, ook in te zetten in andere gemeenten om zo ook het jeugdbeleid nauwkeuriger te monitoren.

Vorig jaar ging het decreet Integrale Jeugdhulp in, dat het jeugdhulplandschap grondig hervormde. Maar volgens het jaarverslag ziet niemand nog door de bomen het bos. Hoe wil u meer helderheid scheppen?

Vanobbergen: Tijdens onze adviezen aan de minister (Jo Vandeurzen, n.v.d.r.) zeiden wij van in het begin dat het zeer belangrijk is om trajectbegeleiders in te schakelen. Kinderen en jongeren lopen momenteel inderdaad verloren en raken gefrustreerd omdat ze geregeld hetzelfde verhaal moeten vertellen, door een gebrek aan continuïteit in de jeugdzorg. Een trajectbegeleider zou hen tijdens het proces kunnen bewaken, en wij blijven geloven dat dat het euvel op zou lossen.

Maar wie gaat dat betalen?

Vanobbergen: (licht geïrriteerd) Ja… Op het moment dat je vaststelt dat het echt een probleem begint te vormen, moet je dat ook echt blijven overwegen. Wij hopen dus op nauwlettendheid van de minister.

U bent nu halfweg uw tijd als commissaris, bent u tevreden tot hiertoe?

Vanobbergen: De voorbije zes jaar hebben we met het Kinderrechtencommissariaat een heel grote rol kunnen spelen, vooral bij individuele dossiers. Ik denk aan kinderen en jongeren in detentie, de integrale jeugdzorg en sanctiebeleid. Als ik zie hoe die dossiers opgepikt werden en worden, weet ik dat er ook iets gedaan wordt met onze adviezen. Ik merk ook bereidwilligheid van zowel het beleidsvlak als het middenveld om meer en meer te werken vanuit het kinderrechtenperspectief. Deze week alleen al heb ik gesproken voor huisartsen, jeugdadvocaten in opleiding, mensen uit het onderwijs, de jeugdwelzijnssector, ouders, … Als Kinderrechtencommissariaat proberen wij inspirerend te zijn. En dat lukt, echt waar.

©  2015 – C.H.I.P.S. StampMedia – Jonathan Hendrickx