De Vredeweefsters van Colombia: ‘De vrouw was tijdens het conflict de oorlogsprijs’

Interview

De Vredeweefsters van Colombia: ‘De vrouw was tijdens het conflict de oorlogsprijs’

De Vredeweefsters van Colombia: ‘De vrouw was tijdens het conflict de oorlogsprijs’
De Vredeweefsters van Colombia: ‘De vrouw was tijdens het conflict de oorlogsprijs’

Na decennia van intern conflict in Colombia is de tijd voor de vrede aangebroken, althans op papier. MO* ging in gesprek met drie vrouwen die het oorlogsgeweld aan den lijve ondervonden. Diana Vargas, Omaira Bastos Mora en Doris Carrascal noemen zichzelf de vredeweefsters en staan nu zelf slachtoffers bij.

Ik ontmoet Diana Karina Vargas in het winkelcentrum Si in Cúcuta, de hoofdstad van de Noordoostelijke provincie Norte de Santander. Winkelcentra doen doorheen het Latijns-Amerikaanse continent in broeiend warme steden dienst als pleintjes met airconditioning.

Ik ken Vargas niet, afgaand op haar indrukwekkende curriculum zoekt mijn blik een oudere vrouw. Diana komt lachend naar mij toe en blijkt maar drieëntwintig jaar oud te zijn. Ik weet meteen dat ik met een sterke vrouw te maken heb.

Deze jonge vrouw moest maar liefst drie keer haar thuis verlaten omwille van het geweld van het Colombiaanse gewapend conflict en was slachtoffer van seksueel geweld. Haar ernstige blik zet de toon van een ongelofelijk moeilijk verhaal. Haar lach is oprecht en getuigt ervan hoe ze de duivels van de gruwel overwon.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Vandaag werkt Vargas op twee noodzakelijke niveaus aan vrede: institutioneel met de overheid en lokaal met vrouwen voor wie oorlog geen abstract concept is. Zij dragen er de harde gevolgen van.

Vargas maakt deel uit van de Tafel van Slachtoffers, waarbinnen de slachtoffers van het gewapend conflict een stem krijgen. Ze vertegenwoordigt er het departement Norte de Santander op nationaal niveau.

Haar ernstige blik zet de toon van een ongelofelijk moeilijk verhaal. Haar lach is oprecht en getuigt ervan hoe ze de duivels van de gruwel overwon.

Daarnaast vond ze dat er nood was aan psychosociale ondersteuning voor vrouwelijke slachtoffers van het geweld. Ze richtte eerste Asoconpaz op, en daarna de vrouwengroep Tejedores de la Paz, Vredeweefsters, Diana Vargas, Omaira Bastos Mora en Doris Carrascal.

Ik spreek de drie vrouwen bij Vargas thuis in de buitenwijk Toledo Plata. De wijk ontstond in de jaren negentig na een massale interne verplaatsing van de bevolking van La Gavarra naar Cúcuta door paramilitairen.

Intussen is Toledo Plata gelegaliseerd en is er elektriciteit en water. In wat op het eerste zicht een gewone buurt lijkt, verschuilen zich de verhalen van het gewapende conflict.

Omwille van hun ligging op de drugsroutes en de grens met Venezuela bevonden de inwoners van het departement Norte de Santander, en meer bepaald van de subregio Catacumbo, zich tijdens het interne conflict tussen de uiteenlopende gewapende actoren in. De afwezigheid van de staat werd ingevuld door guerrillagroepen.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

De vrouwen komen samen, praten gezellig en drinken tinto, het Colombiaanse woord voor koffie. Achter hun glimlach schuilt verdriet, en achter hun verdriet, kracht. Mora en Vargas zijn het er over eens dat voor vrede de slachtoffers zich moeten voorbereiden op een debat en om de geweldplegers in de ogen te kijken.

‘We zijn er eigenlijk nog niet klaar voor’, zegt vertelt Mora. ‘Wat we nodig hebben is tijd en oprechte verzoening van de daders, zonder wrok van de slachtoffers.’ ‘Een ontwapening van het hart’, noemt Vargas het.

‘Niemand vroeg ons of we wilden deelnemen aan de oorlog’

Welke rol hadden vrouwen tijdens het conflict? En welke rol hebben ze vandaag, in de postconflict periode?

Vargas legt de vinger meteen op de oorlogswonde.

Diana Vargas: Aan ons vrouwen vroeg niemand ooit of we wilden deelnemen aan de oorlog, maar we moesten wel.

‘Wij als vrouwen hebben het meest geleden tijdens de oorlog. We verloren kinderen, we verloren ouders, broers, familieleden, er verdwenen mensen, ze verjoegen ons van onze thuis, niet een keer, maar telkens opnieuw.

Het ergste dat wij als vrouwen moesten doorstaan, was seksueel geweld. De vrouw was tijdens het conflict een oorlogsprijs en zo werd ons onze waardigheid afgenomen.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

In de postconflict periode zullen ze op de vrouwen moeten rekenen. Er is nood aan vrouwen die mee de leiding nemen in dit proces, vrouwen die niet alleen aanwezig zijn om een zitje in te nemen, vrouwen met empowerment die duidelijke en concrete eisen op tafel leggen.

‘Iedere keer dat je dit litteken ziet zal je aan mij denken’

Vargas overloopt een lang lijstje van wat vrouwen tijdens de oorlog moesten verduren, en ze gaat in dezelfde adem over naar haar eigen verhaal.

Diana Vargas: Toen de paramilitairen zich in 2004 in de zone van Cúcuta installeerden, werd ik door drie paramilitairen misbruikt. Ik hing niet rond op straat. Dat was trouwens verboden door de paramilitairen.

Deze paramilitaire militie maakte misbruik van haar macht en perste de bevolking af. Ze volgden jonge meisjes die ze leuk vonden en boden hen geld aan in ruil voor seks.

Mijn dagelijkse routine was van huis naar school en van school naar huis. Een commandant volgde mij regelmatig en wachtte het juiste moment af om mij mee te sleuren naar een onbekende plaats.

‘De commandant riep zijn mannen bij zich, en een voor een verkrachtten ze mij. Omdat ik niet meewerkte, verbrandde hij mijn been’

De commandant zei: ‘We doen dit goed of we doen dit op de moeilijke manier.’ Ik antwoordde: ‘Op de moeilijke manier’.

Hij bond mij vast en ik verdedigde mij al stampend en bijtend. ‘Zo gaat dit niet verder,’ zei hij, ‘je had het goed kunnen hebben.’

De commandant riep zijn mannen bij zich, en een voor een verkrachtten ze mij. Omdat ik niet meewerkte, wreekte hij zich door mijn been te verbranden. ‘Iedere keer dat je dit litteken ziet zal je aan mij denken’, zei hij.

Er kwam een overste tussenbeide en haalde mij weg uit die vreselijke situatie. Hij zette mij af bij mijn familie en zei: ‘Zorg voor haar.’ Mijn familie bracht mij in veiligheid naar Bogota. Ik wou over mijn pijn praten en deed dat in de media.

Daarnaast zocht ik rust door de nabijheid van een echtgenoot. Het maakte mij niet uit wie of hoe deze man was. Zolang ik mij maar veilig voelde. Met een man aan mijn zijde zou mij niets meer overkomen. We kregen twee kinderen maar het huwelijk liep uit op een scheiding.

Beginnend leiderschap

Ik wilde niet terug in Cúcuta wonen en trok naar een dorp in Norte de Santander. In dat dorp had de guerrilla het voor het zeggen. Na een tijd was ik weer slachtoffer van geweld. Net als bij de paramilitairen, moest de lokale de guerrilla onvoorwaardelijk gehoorzamen.

‘Ik zette mijn dorpsgenoten aan voor zichzelf op te komen. Daardoor moest ik noodgedwongen vluchten naar Cúcuta’

Ik had al eerder een verwerkingsproces van pijn doorlopen en vroeg mij af: ‘Waarom dit alles lijdzaam verduren?’ Ik zette mijn dorpsgenoten aan voor zichzelf op te komen. Daardoor moest ik noodgedwongen vluchten naar Cúcuta.

Ik kwam aan in de buitenwijk La Conquista. Deze wijk waren ze recent beginnen opbouwen. Ik kwam aan en begon mijn leiderschap. Wat ik meemaakte met de paramilitairen en de guerrilla zette ik in iets positief om.

Ik begon in detail de rechten van slachtoffers, vrouwen en kwetsbare bevolking te onderzoeken. Ik gaf mij in 2014 als intern ontheemde op. Pas twee jaar na de feiten had ik de kracht en openheid om formeel aan te geven wat mij was overkomen.

Wat houdt u en andere vrouwen tegen officieel een aanklacht in te dienen?

Diana Vargas: Deels angst, maar ook onwetendheid. Vrouwen durven niet te spreken omdat ze geen kennis hebben. Er zijn tot op vandaag mensen in de organisatie die niet kunnen vertellen wat hen overkwam. Deze mensen hebben psychosociale steun nodig om de gebeurtenissen te helpen verwerken.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Ik had ondertussen een lange weg afgelegd en begreep de rechten die je als slachtoffer hebt. Dit besef en de uitoefening ervan, creëert meer mogelijkheden.

Wanneer je bijvoorbeeld als slachtoffer voor een job solliciteert, dan heb je voorrang. Dat is echter weinig geweten, noch door de slachtoffers, noch door de bedrijven.

Een bedrijf dat een vrouw in dienst neemt die slachtoffer was van seksueel geweld tijdens het conflict, kan daar fiscaal voordeel uit trekken. Als de vrij recente wetgeving beter gekend zijn bij de bedrijven, dan zouden heel wat slachtoffers gemakkelijker een job vinden.

Ondertussen had ik in Cúcuta de organisatie Asoconpaz, Asociación Conquistadores de Paz (Overwinnaars van de Vrede), opgericht. Ik moest voor mezelf een leiderschapsproces doorlopen.

Ik leidde mannen en vrouwen op in mensenrechten, internationale humanitaire rechten, de wetten hieromtrent, de weg naar hun rechten. Het gaat om een zeer complexe materie. Over het algemeen weten de meeste mensen zo goed als niets over hun rechten, zelfs de basis is niet gekend, zoals het recht op gezondheidszorg.

Aangifte doen: een gewelddadig proces

Om in aanmerking te komen voor erkenning in het Registro Único de Víctimas (Register van Slachtoffers), moeten slachtoffers aangifte doen van wat hen aangedaan is aan de functionarissen van de Ombudsdienst Defensoría del Pueblo.

Ik vond het belangrijk dat deze functionarissen zelf naar de mensen toekwamen. De slachtoffers zijn bang, en in hun privé omgeving kunnen ze gemakkelijker praten.

De Wet 1448 van 2011 creëerde de Tafels van Participatie. Er is vertegenwoordiging van alle groepen van de bevolking: ouderen, LGTBs, jongeren, slachtoffers van seksueel geweld, familie van vermisten, ontheemden, slachtoffers van landroof, noem maar op.

‘We willen vrede in de gemeenschap, we leren slachtoffers dat ze rechten hebben, dat hun verhaal een plaats heeft in het grotere conflict van Colombia’

De tafels moeten de diverse etnische groepen vertegenwoordigen, onder anderen de Afro-Colombianen, zigeuners, de inheemse bevolking. Men verwacht dat iedereen de thema’s kent.

Nadat ik Asoconpaz opstartte en leidde, begon iemand van de adviesraad een politiek spel om de organisatie in handen te krijgen. Hij was heel politiek van aard. Zo ben ik niet. Ik doe aan politiek gebaseerd op rechten.

Vorig jaar verhuisde ik terug naar de periferie van Cúcuta en richtte een nieuwe organisatie op, de Tejedores de Paz (de Vredeweefsters). Het is een vrouwenorganisatie samengesteld uit 65 familiekernen.

Men vraagt mij waarom ik altijd de term vrede gebruik. Wel, dat is de inzet. We willen vrede in de gemeenschap. We bieden vorming en begeleiden de slachtoffers. We leren hen dat ze rechten hebben, hoe het geweld dat zij beleefden een plaats heeft in het grotere conflict van Colombia.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Ik koos ervoor datgene wat mij aangedaan is, om te keren in iets positiefs door processen op gang te zetten, vrouwen te helpen, slachtoffers te oriënteren. We helpen mensen een rouwproces op te starten.

De overheid zoekt naar de vermiste personen, maar de zoektocht kan leiden tot de bevestiging dat de vermisten dood zijn.

Is de psychologische en juridische begeleiding van slachtoffers door de overheid verbeterd met het vredesproces?

Diana Vargas: Nee, de slachtofferhulp door de staat is niet verbeterd. Het is goed dat de staat nu de geldstroom van de oorlog naar het vredesproces doorschuift en overeenkomsten sluit met andere landen voor steun. Die middelen gaan echter vooral uit naar de gedemobiliseerde ex-guerrillero’s.

De slachtoffers, die de zweep van de oorlog gevoeld hebben, staan in de kou. Niemand vraagt ons of wij klaar zijn om de ex-guerrillero’s te ontvangen in het burgerlijk leven. De slachtoffers zijn centraal in het vredesproces, maar ze laten ons niet deelnemen aan de processen van de paramilitairen of de FARC.

Twee weken geleden was er een vertegenwoordiger van de FARC van het departement Norte de Santander, die samen met ons rond de tafel kwam zitten.

Hij stelde ons voor naar Cano Indio te reizen, dit is een concentratiezone van de FARC in het Norte de Santander in Tibú. De man wil met ons samenwerken. Daarom is er een agenda opgesteld, maar een vredesforum waar slachtoffers samenzitten met daders, daar heeft de overheid nog niet voor gezorgd.

Hoe zit het met de verzoening? Dat is toch een uiterst belangrijk aspect?

Diana Vargas: Vrede is niet mogelijk zonder rechtvaardigheid. Wij, de slachtoffers, vergeven maar vergeten niet. Dat is de sleutel. De gebeurtenissen zijn zoals een boek dat nog openligt.

‘Niemand vraagt ons of wij klaar zijn om de ex-guerrillero’s te ontvangen in het burgerlijk leven’

Een echte vrede is niet mogelijk zolang de misdaden niet gekend zijn: van de FARC, het Nationale Bevrijdingsleger de ELN, de paramilitairen, de Urabeños [een van de machtigste paramilitaire groepen van het land verbonden met de drugshandel_,_ nvdj], de Bacrim [Neo-paramilitaire groepen -gekend als ‘Bandas Criminales’, Criminele Bendes_,_ nvdj] en de restanten van de paramilitaire Autodefensas Unidas de Colombia (AUC).

De situatie van Norte de Santander is anders dan elders in het land, want in deze provincie zijn alle mogelijke gewapende groepen aanwezig geweest. Gezien dit departement een grenszone is met Venezuela was het nog gemakkelijker voor deze gewapende groepen om hier hun imperium te vestigen.

Kan de Vredesjustitie, die instaat voor het onderzoek naar de gepleegde misdaden, de rechtvaardigheid en verzoening garanderen?

Diana Vargas: De justitie voor de vrede kan op een bepaald ogenblijk een oplossing bieden, maar de mensen zijn ongedurig. Het proces vraagt natuurlijk tijd, maar we kunnen niet van een post-conflict spreken als er zich nog groepen buiten de wet plaatsen.

Met het EPL [een rebellengroep die zich bezighoud met drugstrafiek_,_ nvdj] met een imposante aanwezigheid in Catacumbo is nog geen dialoog opgestart, met de ELN godzijdank wel. En er zijn de vele paramilitaire groepen.

‘De staat moet een balans vinden tussen opkomen voor de gedemobiliseerde guerrillaleden en de slachtoffers.’

Het is een immense verantwoordelijkheid en opdracht voor de overheid. Maar de staat moet een balans vinden tussen opkomen voor de gedemobiliseerde guerrillaleden en de slachtoffers.

Onlangs praatte ik met een gerechtsambtenaar die mij ongebreideld vertelde dat slachtoffers het hier goed hebben en dat ze alle voordelen krijgen.

Hier kon ik alleen maar op antwoorden dat de slachtoffers weinig tot niets hebben. Alleen al een studentenbeurs aanvragen is een oorlog op zich. Het duurt maanden om dat soort zaken op orde te krijgen. Hetzelfde doet zich voor bij aanvragen voor gezondheidshulp. Het is bedroevend hoe de instituties werken.

Het nieuwe gevecht zijn de rechten van de slachtoffers?

Diana Vargas: Iedereen in Colombia heeft geleden onder de oorlog, direct of indirect, maar er is een groot verschil tussen slachtoffers die het oorlogsgeweld aan den lijve ondervonden hebben en de anderen.

Als ik naar een shoppingcenter ga en een jasje koop, kan het zijn dat de persoon in de winkel die mij helpt een gedemobiliseerde ex-guerrillero is. De rol van de overheid is heel belangrijk in het begeleiden van dit proces, maar het gebeurt onvoldoende.

We merken dit ook bij de wetten die de slachtoffers beschermen. De wetten zijn uitgevaardigd geweest, maar nooit helemaal uitgevoerd.

Veerkrachtige, vindingrijke vrouwen

Tijdens het conflict was er veel geweld tegen vrouwen. Gendergeweld is er overal. Heeft het Colombiaanse conflict het geweld tegen vrouwen in Colombia aangewakkerd? En hoe staan vrouwen vandaag in de Colombiaanse maatschappij?

Diana Vargas: In Colombia aanzien mensen gendergeweld helaas als gebruikelijk. Het is een stil geweld. Er doen zich feminicides voor, gewoon thuis. De LGTB-gemeenschap gaat gebukt onder gendergeweld alleen al omdat ze een andere seksuele voorkeur hebben.

Tijdens een verhoor over gendergeweld kan het zijn dat een functionaris zegt: ‘mevrouw, u hebt het zelf gezocht.’

Vrouwen ondergaan psychisch, verbaal en fysiek geweld. In het algemeen is er in Colombia weinig besef over, of de vrouwen vertellen het niet.

Tijdens een verhoor over gendergeweld kan het zijn dat een functionaris zegt: ‘mevrouw, u hebt het zelf gezocht.’

Dus het proces op zichzelf is al een vorm van gendergeweld. Gendergeweld komt in alle lagen van de maatschappij voor en vrouwen weten vaak niet dat ze het recht hebben om te beslissen wat ze wel of niet willen.

Er is echter een andere grote uitdaging voor Colombia vandaag, de cultuur van het machismo. Het postconflict is een goede bodem om dit aan te pakken.

Tijdens de oorlog toonden vrouwen hoe ingenieus ze zijn. Alleenstaande vrouwen losten moeilijke situaties op met gezond verstand. Ze brachten hun kinderen groot met weinig middelen en gaven hen de kans te studeren.

In onze organisatie zijn er zo’n vrouwen. Dat zijn levensverhalen die we moeten delen zodat deze levensechte verhalen functioneren als stimulans voor volledige sociale inclusie. Paz es inclusión social (Vrede is sociale inclusie). Zo ver zijn we nog niet.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Waar put u kracht uit?

Diana Vargas: Mijn kracht haal ik uit hoop op verandering voor de nieuwe generatie, mijn kinderen, mijn familie. Mijn man, mijn kinderen en mijn familie geven mij kracht. Zonder de steun van mijn man zou ik geen leidinggevende rol kunnen opnemen. We hebben mannen nodig om het machismo te veranderen.

De overheid zou ons moeten beschermen, maar kijkt toe, als iemand in nood is, komt de politie nooit opdagen.

Na vier bedreigingen, vind ik het intussen normaal. De overheid zou ons moeten beschermen, maar kijkt toe. Ze geven sociale leiders die bedreigd worden een paniekknop, maar als iemand in nood is, komt de politie nooit opdagen.

Een vriendin van mij is vermoord, volgens de politie zou het om een passionele moord gaan. Twee jaar geleden is er een leider van Catacumbo verdwenen en de autoriteiten hebben tot op vandaag geen actie ondernomen.

Henry Pérez, een leider van La Gabarra is ook verdwenen. Om bescherming te krijgen in Colombia moet je al een hele meneer zijn.

Bij mijn tweede bedreiging vorig jaar trokken we met de kinderen weg uit Cúcuta. Mijn man moest zijn job opgeven. Mijn man is mijn veiligheid en hij gaat overal heen met mij.

Leiders die slachtoffers begeleiden hebben recht op bescherming, maar de bescherming is pover. Die bestaat uit het gezin naar Bogata sturen voor drie maand waar je bent overgeleverd aan Gods wil, werk kan je al helemaal vergeten. Cúcuta leeft vandaag in totale armoede, ook in politiek opzicht.

Een Colombiaanse vluchtelinge die terugkeerde uit Venezuela

Omaira Bastos Mora vluchtte tijdens het gewapend conflict met haar man en drie jonge kinderen van noordoost-Colombia naar west-Colombia, en dan naar Venezuela. Er waren geen garanties op veiligheid. Haar schoonbroer werd vermoord en haar vader ontvoerd.

Toen de situatie in Venezuela verergerde, keerde ze terug naar Colombia. Vandaag woont Omaira met haar familie in de illegale buitenwijk La Conquista. Ze had de moed om tot twee keer toe opnieuw te beginnen. **‘**En dat was het moeilijkste’, zegt ze, ‘iedere keer opnieuw een thuis opbouwen.’

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Omaira Bastos Mora: Wij zijn eerst intern ontheemd van Norte de Santander naar Tuluá in Valle del Cauca. Eens ter plaatse aangekomen, hadden we geen geld meer. Toen we terugkeerden, was de paramilitaire militie van de Autodefensas heer en meester. Ze stelden de mensen in de straten terecht.

We beslisten, gezien onze drie kleine kinderen, naar Venezuela te trekken op zoek naar meer veiligheid en een rustig leven. Venezuela was ook niet volledig veilig, maar er dreigde toch minder gevaar. Ons gezin vestigde zich in San Cristobal.

Na de dood van Chávez in 2013, toen de sociale onrusten ontstonden, konden we niet meer naar het werk. Barricades en inname van straten verhinderden dat.

‘Toen we terugkeerden, was de paramilitaire militie van de Autodefensas heer en meester, ze stelden de mensen in de straten terecht’

De supermarkten waren gesloten, de kinderen konden niet naar school. De focus van de opstand was vooral in Caracas en de grensstreken.

Het was een manier om de Venezolaanse overheid onder druk te zetten. De vrachtwagens met voedsel reden niet meer uit omwille van de onveilige toestand. We hadden geen andere keuze dan terug te trekken naar Colombia.

Terwijl veel Colombianen terug uit Venezuela wegtrokken, waren er landgenoten die toch bleven. Ze waren bang hun huis of boerderij te verliezen waarvoor ze geen eigendomspapieren hadden.

We verbleven met ons gezin zes jaar in Venezuela. Waren er niet de sociale onlusten geweest, dan was dit nog onze thuis. In onze buurt woonden veel regeringsgezinde Venezolanen en de oppositie had deze buurt als doelwit om barricades op te richten.

In 2015 ging de grens tussen Venezuela en Colombia dicht. Vele intern ontheemden of slachtoffers van het conflict hadden een vluchtelingenstatuut aangevraagd, maar als je dat statuut kreeg, kon je niet zo maar terug naar Colombia. Colombianen die gevlucht waren voor de Autodefensas, een militie die nog niet ontwapend was, moesten verder trekken naar landen zoals Brazilië, Ecuador en Chili.

Al kan er nog niet van volledige vrede gesproken worden, brengt het Vredesakkoord u niettemin hoop?

Omaira Bastos Mora: Er ligt een schaduw over de hoop van het vredesakkoord. Dat heeft te maken met de schadevergoedingen voor de slachtoffers van het conflict. De voorbije 35 jaar zijn ze de slachtoffers niet tegemoet gekomen. De overheid beweert aan de ontheemden hun land terug te geven. Ik zie het nog niet zo snel gebeuren.

Er komen volgens de wet 1448 compensaties voor de slachtoffers. De staat heeft het geld niet om alle slachtoffers te compenseren. De overheid slaagde er zelfs niet in de slachtoffers van de AUC paramilitairen te vergoeden.

Er is hoop voor tegemoetkomingen aan slachtoffers, als het geld van de FARC vrijkomt. Hoeveel jaren zal het nog duren voor de slachtoffers vergoed worden? Ze laten ons rondjes draaien en zijn vaag over de beschikbare budgetten.

Hoe is u leven vandaag en hoe ziet u uw toekomst?

Omaira Bastos Mora: Er zijn verschillende instanties om interne ontheming aan te geven. Ik gaf bij de Ombudsdienst onze familie op als intern ontheemden, want wij vertrouwen de Ombudsman. Veel mensen durven dit niet uit angst voor politieke represailles.

In de politiek zitten altijd mensen die voorheen lid waren van gewapende groepen, soms op belangrijke posten. Binnen drie maanden moet ik terug naar een verhoring. En dat is heel moeilijk. Eerst moet je met een staatsfunctionaris de aanklacht doen en wanneer ze de dader te pakken hebben, vragen ze hem wat hij heeft gedaan.

‘Mijn droom is een verhaal van wat evident zou moeten zijn voor een familie: mijn kinderen vooruit helpen en laten studeren.’

Mijn schoonzus en schoonmoeder willen het proces niet voortzetten. Ze zijn al twee keer geweest, want het vredesproces met de paramilitairen loopt al meer dan tien jaar [ex-president Uribe startte in 2005 een demobilisatieproces met de paramilitaire AUC_,_ nvdj].

Het is moeilijk telkens opnieuw het gezicht te zien van Jorge Ivan Laverde, beter gekend als El Iguano [een paramilitaire leider van het Catacumbo-blok van de UAC die meer dan achtduizend moorden op hun naam hebben_,_ nvdj].

Ze zijn al verschillende keren geweest. Dus ben ik de vertegenwoordiger van de familie, maar wat we willen is de cyclus sluiten.

In onze buurt wonen veel Venezolanen die enkel met een zak kleren aankwamen. Deze mensen werken nu vooral in de bouw. De Venezolanen ontvingen ons goed toen we in nood waren en gaven ons veel kansen. Wij behandelen deze Venezolaanse vluchtelingen ook goed.

Mijn droom is dat mijn zaak groeit zodat ik mijn kinderen vooruit kan helpen en hen kan laten studeren. Mijn droom is een verhaal van wat evident zou moeten zijn voor een familie.

Een moeder die haar zoon verloor, en daarmee alles

Het hartbrekende verhaal van Doris Carrascal benadrukt de noodzaak van het vredesproces in Colombia. Voor haar heb ik geen vragen, alleen de stille hoop dat dankzij het vredesproces minder moeders en vaders dit onherstelbaar leed zullen moeten lijden.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​

Zonder inleiding begint Doris Carrascal haar verhaal. ‘Mijn zoon verdween.’

Doris Carrascal: Mijn zoon verdween in 2000. Hij vertrok om gaan te werken op landgoed met een oom. Hij reisde naar Tarra en het dorp La Gabarra, in de gemeente Tibú. Hij werkte er ongeveer zes maanden. Mijn zoon belde mij iedere zondag om te zeggen dat hij het goed maakte.

Hij was een harde werker, een gezonde jongen met een sterk gevoel voor verantwoordelijkheid. Nooit zat hij stil, ook niet op zondagen. Hij poetste schoenen, verkocht sigaretten, hij zat niet stil. Mijn zoon was onschuldig.

Ik had nooit gedacht slecht nieuws van hem te horen. Op 24 december liet hij mij weten dat hij niet terug kon komen, omdat ze hem niet betaald hadden. Hij belde mij terug op 31 december en dat was het laatste telefoontje dat ik van hem kreeg.

Op 17 januari was ik verheugd want de terugkomst van mijn zoon was gepland voor de dag erop. Mijn zus ontving rond 5 uur ’s avonds het telefoontje met het bericht dat haar neefje was vermoord.

Ze kwam huilend bij mij aan en ik vroeg haar bang of alles in orde was met haar man. Mijn zus wist zich geen raad hoe mij het slechte nieuws te vertellen. Ze pakte mijn hoofd vast en snikte. Toen vernam ik dat haar man had gebeld met het bericht dat Moncho was vermoord.

‘Er waren zes lichamen, helemaal ontbonden. Ik kon mijn zoon niet herkennen. Zijn gezicht was helemaal gehavend’

Ik wist niet meer waar ik was. Ik schreeuwde het uit en werd gek. Ik liep naar mijn man die aan het werk was in de busterminal. Als een zoon slecht is, verwacht men eender welk nieuws. Maar ik niet.

Ik verwachtte geen slecht nieuws, op geen enkel moment. Ik had een heel goede zoon. Hij werkte hard. Iedereen hier kende hem. De mensen vragen nog steeds naar mijn zoon.

De dagen gingen voorbij en ik wachtte, ik wachtte, en niets. Uiteindelijk trok ik naar Tibú, waar mijjn zoon vermoord was. Het leger liet me niet door. Ik keerde terug naar Tibu, gek.

Geen lichaam, geen rust

Ik dacht dat het een leugen was. Het kon zo niet zijn. Ook in Tibú vertelde men mij dat hij zo een goede jongen was. Het Rode Kruis was in Tibú. Er waren zes lichamen, helemaal ontbonden. Ik kon mijn zoon niet herkennen. Zijn gezicht was helemaal gehavend.

Tot op de dag van vandaag verwacht ik nog altijd telefoon van mijn zoon. Maar nee, hij is al zeventien jaar verdwenen. Ik wacht alle dagen van mijn leven op hem, en nee, niets. Hij belde mij altijd, elke zondag.

Tot op de dag van vandaag verwacht ik nog altijd een telefoontje van mijn zoon. Maar nee, hij is al zeventien jaar verdwenen.

Negen jaar na de feiten legde ik een klacht neer. De mensen zeiden: ‘Mevrouw leg klacht neer, want hij duikt niet op.’ Op de rechtbank vroegen ze mij waarom ik zo lang gewacht had om klacht neer te leggen, maar als zoiets je overkomt ben je jarenlang in shock.

Tot op vandaag zijn mijn gedachten nog altijd elders. Een zoon verliezen is heel traumatisch. Mijn dochter ging mee naar de rechtbank. Ze zei: ‘Kom mama, ik vergezel jou.’ Ik was alleen maar aan het huilen, aan het huilen. Ik zei: ‘Nee. Ik wil geen geld. Ik wil mijn zoon.’

Als ik een auto hoor aankomen, ga ik naar buiten om te kijken of ik hem zie. Ook ‘s nachts, telkens als er aan de deur geklopt wordt, denk ik dat hij het is. Dit komt niemand te boven. Dit komt niemand ooit in zijn leven te boven.

Bloemen neerleggen op een graf

Na tien, elf jaar belde een man die met mijn zoon had gewerkt. Hij kwam naar mij toe en vertelde mij wat er was gebeurd. Mijn zoon was aan het werk op een boerderij waarvan de eigenaar was vermoord omdat hij schulden had.

Als iemand op een boerderij aankomt om te werken, weet die niet wat de baas aan anderen verschuldigd is. Mijn zoon was onschuldig, hij was gewoon op de boerderij om te werken.

De man vertelde mij dat hij verantwoordelijk was voor mijn zoon, maar toen de moord plaatsvond, was hij ergens anders aan het werk. Mijn zoon moest hem zijn lunch brengen. Het werd 14 uur, het werd 15 uur en nog steeds was mijn zoon er niet met zijn lunch.

Ongerustheid overviel hem. Toen hij op de verbrande boerderij aankwam vond hij enkel as. Mijn zoon vond hij niet, want ze hadden hem daar weggehaald.

‘Als ik wist waar mijn zoon was, dan zou ik bloemen kunnen leggen op zijn graf, hem bezoeken’

De man vertelde dat mij dat ze iedereen op de boerderij vermoord hadden. Hij vernam dat Moncho toen aanwezig was op de boerderij en in Tibú begraven was in een massagraf.

De overheid heeft mij niet geholpen zijn lichaam terug te vinden. Ik bleef maar naar de rechtbank gaan. Op de rechtbank zeiden ze maar steeds opnieuw dat ze een rechtzaak zouden opstarten.

Al die jaren ben ik hier op mijn zoon aan het wachten, en hij duikt niet op. Ze zeggen mij dat ik me erover moet zetten, maar als ik wist waar mijn zoon was, dan zou ik bloemen kunnen leggen op zijn graf, hem bezoeken.

Ze hebben me mijn zoon nooit teruggegeven. Ik denk niet dat ik dit te boven kom.

De man zei mij dat mijn zoon zo blij was dat hij mij zou zien. Hij had de koffers al klaar om naar huis te komen, maar die dag schoten ze op de boerderij iedereen neer.

Hetzelfde overkwam mijn broer, hij ging ook werken in de Gavarra en hij verdween, dertien jaar geleden. Ze gaan werken en ze verdwijnen. Nu dat deze mensen de wapens neerleggen, hoop ik dat er vrede kan komen. De pijn is zo erg dat ik die aan niemand toewens. Iedereen kende mijn zoon, altijd altijd aan het werk. Hij was twintig jaar.

Tijd voor vrede

We praten nog even na over haar kleinkind. ‘Mijn kleinkind kent mijn zoon van de foto’s. Een van mijn dochters kreeg recent een zoon en hij lijkt erg op mijn zoon. Hij had grote wenkbrauwen, hij had een donkere huid.’

Het is de eerste keer tijdens heel mijn reis dat het vredesakkoord niet op mijn lippen ligt. Een van de andere vrouwen vertelt me diezelfde namiddag dat sommige vrouwen, als je hen vraagt of ze hoop voelen bij het vredesakkoord, ja zeggen. Niet omdat ze erin geloven, maar omdat het van hen verwacht wordt. Ze geloven eigenlijk helemaal niet in een akkoord dat hogerop overeengekomen is.

Ik ga er niet dieper op in. Ik hoop alleen dat er, ondanks alle kanttekeningen die er bij het akkoord te maken zijn, minder verhalen van verlies opgetekend zullen worden.

  © Lisa Couderé​​

© Lisa Couderé​​​