Olivier De Schutter beëindigde zijn tweede mandaat als Speciale Rapporteur voor het Recht op Voedsel bij de VN. in zijn eindrapport roept De Schutter op tot diepgaande, structurele hervormingen in het wereldwijde voedselsysteem. Aanpassingen volstaan niet, de logica moet omgegooid worden, vindt De Schutter. Daarvoor is meer democratie nodig, “voedseldemocratie” met participatie van alle betrokkenen. MO* sprak met De Schutter over de agenda voor de toekomst.
De jongste jaren is het besef doorgedrongen dat er wat schort aan de manier waarop we onze voedselvoorziening organiseren. Waar ligt volgens u het knelpunt?
We hebben voedselsystemen geërfd die vorm gekregen hebben vanuit de bezorgdheden en noden van de jaren 60 en die werken vandaag niet meer. De belangrijkste bezorgdheden toen waren genoeg voedsel produceren voor een snel groeiende bevolking. Op wereldvlak lag de bevolkingsgroei ongeveer twee keer zo hoog als nu: 2,3 tot 2,4 procent per jaar in 1964-1965, tegenover 1,4 procent vandaag.
De productiviteitsgroei van de voedselproductie lag de afgelopen 50 jaar gemiddeld rond 2,1 procent per jaar. We produceren dus meer dan genoeg voedsel. We zijn in staat om meer dan 4800 calorieën per persoon per dag te produceren. Toch lijdt nog steeds een groot aantal mensen honger. Dat heeft echter te maken met inefficiëntie in het distributiesysteem en met ongelijkheden in het voedselsysteem. Het opdrijven van de productie kan niet het enige antwoord zijn op het hongerprobleem.
Het zijn vooral boeren die honger lijden.
De voedselsystemen die we hebben opgezet, hebben rurale armoede gecreëerd door de opbrengsten ongelijk te verdelen. Men heeft systematisch prioriteit gegeven aan grootschalige productie en eenzijdig gekeken naar efficiëntie, ten koste van kleinschalige landbouw. De productie is toegenomen zonder dat het inkomen van de boerengezinnen op het platteland is gestegen. De voorbije decennia is er een grote massa armen van het platteland naar de stad gemigreerd omdat het onmogelijk werd om van het platteland te leven.
2014 is door de VN uitgeroepen tot het jaar van de familiale landbouw. Is dat de weg van de toekomst?
We zijn er ons van bewust geworden dat het een vergissing was om familiale landbouwgezinnen te verwaarlozen. Familiale landbouw heeft een sterk vermenigvuldigingseffect op de lokale economie. Wanneer je het inkomen verhoogt van 60 tot 70 procent van de bevolking door te investeren in hun kleinschalige productiemethodes, dan creëer je ook een vraag voor afgewerkte producten en voor de lokale diensteneconomie. Dat effect heb je niet wanneer alleen de grote landeigenaars van een exportgericht landbouwmodel de winsten opstrijken.
U pleit voor agro-ecologie als alternatief?
De voedselsystemen van de voorbije vijftig jaar zijn de oorzaak van massale milieuproblemen. De druk die het voedselsysteem legt op de natuurlijke hulpmiddelen, op de watervoorraden, de biodiversiteit, al die problemen eisen een omschakeling naar een andere manier van produceren. Het zoeken naar meer duurzame productiemethodes heeft me gebracht tot de agro-ecologie.
We hebben nieuwe manieren nodig om land duurzaam te ontwikkelen en opnieuw een interactie te stimuleren tussen bomen, planten en dieren
Ik denk dat in tijden van piekolie, waterstress en klimaatverandering, dit een prioriteit moet worden over heel de wereld. We moeten productiemethodes ontwikkelen voor de landbouw die ecologische aspecten mee opnemen, zoals bodembeheer, duurzaam omgaan met de ecosystemen en de biodiversiteit, bomen planten voor koolstofopslag, voor schaduwbeheer. Dat is agro-ecologie. Het is een manier om land duurzaam te ontwikkelen en opnieuw een interactie te stimuleren tussen bomen, planten en dieren. In de twintigste eeuw hebben we al die elementen opgedeeld maar dat is een grote vergissing geweest.
De productiemethode is één kant van het verhaal. Wat moet er volgens u veranderen op vlak van consumptie?
We kunnen geen duurzame antwoorden vinden op het probleem van de honger als we onze eigen consumptiepatronen niet in vraag stellen. Of het nu gaat over vlees, vis of het vullen van onze wagens met biobrandstoffen. Het thema moet terug op de internationale agenda. Begin de jaren zeventig was er een consensus over het feit dat de mondiale ecologische voetafdruk bepaald werd door drie componenten: de bevolkingsgroei, de inkomensgroei en bijgevolg de consumptie, en de technologie die je gebruikt: hoe groener hoe properder.
Arme landen weerden het thema van bevolkingsgroei want ze voelden zich geviseerd, voor de rijke landen was consumptie taboe. Het enige wat overbleef was groene technologie. Daarom is het thema van green growth zo populair geworden, omdat het ons toeliet de beide andere vervelende discussies niet aan te gaan. Ik ben blij dat het thema duurzame consumptie opnieuw opgenomen is in het eindrapport van Rio+20 The Future we Want, en ook onderdeel zal worden van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen die in september dit jaar zullen aangenomen worden.
Er is een wereldwijde verwevenheid in ons voedselsysteem. Tal van arme landen zijn in de loop van de jaren afhankelijk geworden van voedselimport, terwijl ze exportgewassen uitvoeren. Dat is de mondiale verdeling van de voedselmarkt, onder het motto van “efficiëntie” in de productie.
Het is een probleem dat moet aangepakt worden door een gecoördineerde inspanning in het Noorden en het Zuiden. De veranderingen moeten zich zowel hier als ginder voltrekken. De voorbije dertig jaar en langer zijn ontwikkelingslanden aangemoedigd om te investeren in exportlandbouw: koffie, cacao, tabak, katoen… Deze landen hadden vreemde valuta nodig om hun buitenlandse schuld te kunnen betalen en om technologie te importeren om te industrialiseren. Ze hebben, mede gestimuleerd door bevolkingsgroei, een model van afhankelijkheid van voedselimporten gecreëerd. Er is niet geïnvesteerd in voedselproductie voor de eigen noden.
Arme landen werden aangemoedigd om niet in landbouw te investeren
Het gevolg daarvan is dat de meeste Minst Ontwikkelde Landen (MOLs) vandaag 30-35 procent van hun voedselconsumptie importeren voor een groot deel om de groeiende stedelijke bevolking van goedkoop voedsel te voorzien. Deze afhankelijkheid werd ook gevoed door ons exportgericht landbouwmodel, dat dankzij subsidies goedkope producten van de OESO landen ging dumpen op de markten in de ontwikkelingslanden. Deze landen hebben een verslaving aan goedkoop voedsel ontwikkeld, terwijl ze aangemoedigd werden om niet te investeren in lokale voedselproductie. Dit is een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. Maar dat kan niet van de ene dag op de andere.
Moeten we voedselproductie terug meer lokaal gaan verankeren, ook hier bij ons?
De OESO landen moeten hun exportgerichte landbouw reduceren en ook het Zuiden moet opnieuw investeren in lokale voedselproductie en overheden moeten die productie ondersteunen. Die verschuiving vraagt jaren, maar in tijden van klimaatverandering en van volatiele internationale markten hebben we een deconcentratie van de voedselmarkten nodig opdat de ontwikkelingslanden zoveel mogelijk in hun eigen noden zouden kunnen voorzien.
Er is een – mislukte- poging geweest van de Europese Commissie om de criteria voor biobrandstoffen aan te passen om geen bedreiging voor de voedselzekerheid te vormen. In die discussie is duidelijk geworden wat de macht is van de agro-industrie.
De biobrandstoffen zijn een typisch voorbeeld van beleidsmaatregelen die genomen worden zonder degelijk geïnformeerd te zijn. Ik denk dat vandaag iedereen het erover eens is dat biobrandstoffen een probleem vormen maar het is heel moeilijk de trend om te buigen omwille van de investeringen die gebeurd zijn.
Dit raakt de kern van de kwestie hoe moedig politici moeten zijn. Politici moeten kunnen toegeven dat er in het verleden verkeerde keuzes gemaakt zijn en dat er moet ingegrepen worden.
Kunnen politici op tegen een systeem met historische wortels en groeiende machtsconcentratie van bedrijven?
Ik zie vier “lock-in”situaties waarin het systeem gevangen zit en die verandering bemoeilijken. Er is de sociaal-technische infrastructuur van logistieke ondersteuning. Die heeft grootschaligheid en monocultuur gefaciliteerd en lokale voedselverwerkingssystemen afgeremd.
Het systeem is ook eenzijdig gericht geweest op efficiëntie, wat geleid heeft tot fusies van voedingsbedrijven. Die beschikken vandaag over grote netwerken en zijn uitgegroeid tot machtige spelers waar kleine boeren niet tegenop kunnen. De groten hebben een voordeel bij het systeem zoals het nu is en consolideren steeds meer hun macht.
Ook als consument zijn we gewend geraakt aan verwerkt voedsel van de voedingsindustrie, aan “makkelijke” smaken en voeding die snel klaar is, en verwerkt voedsel met een lange bewaartijd in de rekken. Dat is een voedingspatroon dat veel energie vraagt, voor verwerking en transport.
Die voedingsindustrie vraagt ook bepaalde commodities (bulkproducten voor de voeding) en dus wordt er meer geïnvesteerd in soja, maïs en granen en minder in groente en fruit. Het is dus een patroon dat ook zijn gevolgen heeft voor de gezondheid van de mensen.
De grote spelers die het voedselsysteem beheersen, hebben een de facto vetomacht in het voedselsysteem. Het is extreem moeilijk om het tegen hen op te nemen en tegen hen in te gaan. Deze vaststelling heeft me gebracht bij het concept van “voedseldemocratie” als een cruciaal concept om onze inspanningen voor transformatie van het voedselsysteem te leiden.
Wat houdt voedseldemocratie dan precies in?
Veel landen hebben wel een landbouwsysteem maar geen voedselsysteem met het oog op hun eigen noden, hun gezondheid, de ecologische impact, een systeem dat rekening houdt met aspecten van rechtvaardigheid in het voedselsysteem.
Democratie is een sleutelelement om duurzame voedselsystemen te bereiken en burgers, producenten, retailers en overheidsinstanties moeten daaraan samenwerken
Om de overgang te kunnen maken van een “landbouwbeleid” naar “voedselbeleid” moeten we de mogelijkheid creëren voor grotere transparantie en grotere verantwoording in hoe beslissingen over ons voedsel worden genomen. Meer democratie door burgers, producenten, retailers en overheidsinstanties met elkaar te laten samenwerken om na te gaan hoe er op een meer duurzame manier kan geproduceerd worden. Democratie, op het niveau van de basis, is ook een sleutelelement om duurzame voedselsystemen te bereiken.
Tot mijn vreugde zie ik dat er in tal van gemeenten een “raad voor voedselbeleid” wordt opgezet. Ook in België is er een wetsvoorstel in de maak, voorgesteld door parlementsleden van Groen-Ecolo om zo’n federale voedselraad te creëren.
We hebben een brede dialoog nodig, waarin alle dimensies in rekening gebracht worden en waar alle stakeholders bij betrokken worden om het systeem te veranderen.
Het finale rapport van de VN-Speciale Rapporteur kan u hier lezen.