Werkloos? Niet jouw schuld!

Interview

Werkloos? Niet jouw schuld!

Werkloos? Niet jouw schuld!
Werkloos? Niet jouw schuld!

Eveline De Reu

01 augustus 2015

MO* sprak met Gille Feyaerts, politoloog in het Brussels Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, over de wortels en mogelijke vertakkingen van de toenemende armoedeproblematiek. 'We moeten de structuren aanpakken.'

Link

Meer informatie over het jaarlijks armoederapport hier!

We spreken af met Feyaerts in het Observatorium in hartje Brussel. Hij focust zich voornamelijk op het jaarlijks armoederapport, het actieplan armoedebestrijding en beleidsevaluatie. Zijn collega Marion Englert, wetenschappelijk medewerkster in het observatorium, schuift mee aan tafel.

Wat zijn onze voornaamste misvattingen rond armoede?

Feyaerts: Een van de belangrijkste misvattingen is dat men tot op vandaag de oorzaken van armoede nog maar al te vaak situeert op het niveau van het individu. Armoede wordt dan gezien als iets wat een individu ‘overkomt’, als een persoonlijke ‘tegenslag’. Of, in een extremere variant, als het gevolg van een persoonlijk ‘tekort’. De maatschappelijke processen en structuren die aan de basis liggen van armoede, worden nog al te vaak buiten beschouwing gelaten.

Een klassiek voorbeeld is jongerenwerkloosheid. Men zoekt verklaringen bij de jongeren. Men heeft het over het lage opleidingsniveau, gebrek aan beroepservaring of over een gebrek aan motivatie en arbeidsattitude. Jongerenwerkloosheid wordt teruggebracht tot een probleem van inzetbaarheid van deze jongeren op de arbeidsmarkt. Men focust zich veel minder op het niveau van structurele werkloosheid en het gebrek aan beschikbare en toegankelijke jobs.

In het dominante discours is er wel al veel veranderd. Het is positief dat armoede daarin erkend wordt als een samenspel van individuele en structurele factoren. Maar in de praktijk en de beleidsmaatregelen is dat begrip niet terug te vinden. Er spelen individuele factoren mee om armoede volledig te kunnen begrijpen, maar de verklaring voor het bestaan en voortbestaan van armoede zoals we het vandaag in Brussel en België kennen, speelt zich af op het niveau van maatschappelijke processen en structuren.

Welk deel van de bevolking loopt momenteel het grootste risico?

Feyaerts: Je moet altijd opletten met het opstellen van lijstjes van zogenaamde ‘risicogroepen’. Als je armoede op die manier gaat categoriseren, focus je je uiteindelijk op het individuele niveau. Armoede is het gevolg van hoe de maatschappij en sommige structuren binnen die maatschappij – de arbeidsmarkt, de huisvestingmarkt, … – georganiseerd zijn. Sommige bevolkingsgroepen worden inderdaad wel harder getroffen, maar dat niet als gevolg van een individuele keuze. In Brussel zelf treft armoede in de eerste plaats kinderen en jongeren.

‘Als we zeggen dat armoede vooral mensen met niet-Europese nationaliteit treft, dan hebben we het over een enorm grote groep.’

Laat ons bijvoorbeeld opnieuw werkloosheid in Brussel bekijken. Er is al tientallen jaren sprake van een structurele massawerkloosheid en een gebrek aan toegankelijke jobs. Jongeren zijn hier een van de eerste slachtoffers van. Het structureel gebrek aan jobs zorgt er namelijk voor dat werkgevers erg selectief kunnen zijn en de minste karakteristiek die zou kunnen wijzen op een beperktere inzetbaarheid onmiddellijk afstraffen. Dat is het geval voor jongeren met weinig of geen beroepservaring.

Ook armoede bij vrouwen en vooral bij aanstaande moeders kan op een gelijkaardige manier verklaard worden. Het potentiële moederschap kan een reden zijn om vrouwen niet aan te nemen.

Englert: Ook mensen die hun opleiding niet afgewerkt hebben, alleenstaande ouders en niet-Europeanen zijn kwetsbare groepen.

Feyaerts: Een kanttekening daarbij is dat als we het over die bevolkingsgroepen hebben, we niet spreken over marginale groepen. Een derde van de Brusselaars heeft niet de Belgische nationaliteit. En als we gaan kijken naar de origine, constateren we dat twee derden van de Brusselaars niet van Belgische origine is. Als we zeggen dat armoede mensen met een niet-Belgische nationaliteit en vooral niet-Europese nationaliteit treft, dan hebben we het over een enorm grote groep.

Is er de laatste tijd sprake van een nieuwe soort armoede?

‘Armoede raakt vandaag veel meer mensen.’

Feyaerts: Structurele veranderingen op een jaar tijd zijn er nooit op vlak van armoede. Om te onderzoeken of armoede wezenlijk veranderd is, spreekt men van veranderingen over decennia. Armoede vandaag verschilt dus van de armoede in de jaren zeventig, maar de armoede vandaag is vergelijkbaar met die van vijf jaar geleden.

Er zijn wel een aantal tendensen die versterken of afzwakken. Zo zien we onder andere een stijgende structurele werkloosheid en veranderingen in het model van de welvaartsstaat. De welvaartsstaat is vandaag anders dan bij de opbouw ervan in de naoorlogse jaren. Het beschermend en herverdelend karakter van de verzorgingsstaat staat onder druk. Ook de flexibilisering van de arbeidsmarkt en een toename van precair werk zijn evoluties die al een aantal decennia aan de gang zijn en die armoede vandaag verklaren.

Englert: Wat we ook kunnen stellen in vergelijking met de jaren tachtig, is dat armoede vandaag veel meer mensen raakt. Het profiel van mensen in armoede dijt uit en wordt meer divers. We zien meer en meer armoede bij ongeschoolde mensen, maar ook geschoolde mensen worden er steeds vaker mee geconfronteerd.

Feyaerts: We zeggen niet dat opleiding niet belangrijk is want het is een belangrijke factor die een stuk van de werkloosheid in Brussel verklaart. Het opleidingsniveau van Brusselse jongeren is problematisch en moet verbeterd worden, maar er is geen evidente link tussen het verhogen van het opleidingsniveau en een inschakeling op de arbeidsmarkt.

Er zijn nog een heel aantal andere factoren die de werkloosheid verklaren. Het is essentieel om te blijven investeren in het opleidingsniveau, maar het moet aangevuld worden door bijkomende maatregelen.

Jongeren schipperen niet enkel van de ene opleiding naar de andere, ze studeren ook meer en langer.

‘Een groter aantal opleidingen leidt niet per se naar een job.’

Englert: We zien dat het diplomaniveau in België stijgt van generatie op generatie. Veel personen volgen meerdere opleidingen en vinden desondanks geen job. Een groter aantal opleidingen leidt dus niet per se naar een job. Zelfs het armoedepeil bij geschoolde mensen is meer gestegen in Brussel dan in andere regio’s en andere Europese steden. Het armoedeniveau ligt in Brussel hoger voor alle diploma’s. Dat wijst erop dat meer factoren meespelen dan enkel het opleidingsniveau.

Is het bestaansminimum momenteel voldoende om mensen in armoede op de been te houden?

Feyaerts: Om op die vraag te antwoorden leg ik even uit hoe we de armoedegrens berekenen. De meest gebruikte armoedegrens die op Europeese niveau is afgesproken, is zestig procent van het mediane inkomen. Alle inkomens worden op een rij geplaatst van laag naar hoog en dan wordt er het middelste inkomen genomen. Van dat bedrag nemen we zestig procent. Dat is een arbitraire, afgesproken manier om armoede te meten. Je gaat vervolgens kijken naar het aantal mensen dat een inkomen heeft dat lager is dan dat bedrag. Op basis van die definitie kunnen we al stellen dat het leefloon en een aantal werkloosheidsuitkeringen onder de armoedegrens liggen.

Een andere manier is een budgetstandaard. Daar gaan we niet uit van een arbitrair vastgelegde grens op basis van inkomensverdeling, maar kijken we naar wat de basisgoederen zijn die iemand nodig heeft in onze maatschappij vandaag. Aan de hand van de kostprijs van die goederen – voeding, kledij, … – komen we tot een bepaald bedrag dat nodig is om waardig te kunnen leven. We berekenen op die manier een aantal cijfers, afhankelijk van de gezinssituatie. Ook die berekening toont aan dat het niveau van de minimumbescherming in België niet hoog genoeg is.

Er is natuurlijk een onderscheid dat men moet maken afhankelijk van het type uitkering en de gezinssituatie. Voor samenwonenden en mensen met een gezinslast is de situatie nog lastiger. En hoe hoger de leeftijd van de kinderen, hoe erger. De pensioenen liggen bijvoorbeeld op het niveau van de armoedegrens, maar de minimum werkloosheidsuitkering en het leefloon liggen onder de armoedegrens. Van die bedragen is het duidelijk dat ze onvoldoende bescherming bieden tegen armoede.

© Eveline De Reu

‘Het niveau van het bestaansminimum is niet hoog genoeg.’

© Eveline De Reu

Armoede is geen losstaand gegeven. De sociaaleconomische situatie waarin een persoon zich bevindt, beïnvloedt in belangrijke mate zijn gezondheidssituatie, onderwijs, huisvesting. Kan een maatregel zoals het beperken van een werkloosheidsuitkering tot drie jaar armoede in de hand werken en op die manier, gezien de invloeden op andere domeinen, een averechts effect hebben?

Feyaerts: Deze maatregel is opnieuw een voorbeeld van de dominante visie op armoede en armoedebestrijding. Een beperking van werkloosheidsuitkering in de tijd vertrekt vanuit het idee dat er vandaag mensen zijn die zich in de hangmat van de sociale zekerheid nestelen. Men denkt dat door het feit dat de werkloosheidsuitkering niet beperkt is in de tijd, er geen stimulans is om actief naar werk te zoeken.

Dus één van de manieren om dat probleem aan te pakken is een dreiging met het intrekken van een uitkering en effectief na een bepaalde periode de uitkering te laten stoppen. Zolang zulke maatregelen echter niet gepaard gaan met maatregelen die zorgen voor de creatie van kwaliteitsvolle en toegankelijke jobs, dreigt dit beleid uiteraard nefast uit te draaien, in de eerste plaats voor de meest kwetsbaren.

Een eerste alternatief zou kunnen zijn dat het minimumloon wordt verhoogd en men niet raakt aan de sociale uitkeringen die op zich al te laag zijn. Er moet niet gewerkt worden aan het beperken van de werkloosheidsuitkering in de tijd, maar aan het beperken van werkloosheid in de tijd.

‘Er moet niet gewerkt worden aan het beperken van de werkloosheidsuitkering in de tijd, maar aan het beperken van werkloosheid in de tijd.’

Anderzijds vloeit deze maatregel voort uit kortetermijndenken. Het gaat inderdaad over een shift van kosten van de sociale zekerheid naar de gezondheidszorg. Gezinnen die op de wachtlijst staan voor een sociale woning, leven ondertussen in te dure of onaangepaste huisvesting, bijvoorbeeld een huis met vochtproblemen. Dit heeft een impact op de gezondheid van die mensen. Zo is de kans op perinatale sterfte (het overlijden van de foetus vanaf 22 weken zwangerschap tot 7 dagen na de geboorte, n.v.d.r.) in een gezin zonder inkomen uit arbeid dubbel zo groot in vergelijking met een gezin met twee inkomens uit arbeid.

Maar het gaat ook heel specifiek over de mensen die nu uitgesloten worden van een werkloosheidsuitkering. Wie een uitkering verliest, vindt ofwel een precaire, halftijdse of onregelmatige job of stapt naar het OCMW. Er is binnen de sociale zekerheid sprake van een transfer van mensen.

Ook kunnen we in die context de zogenaamde ‘kwetsbaarheid van levensparcours’ aanhalen, een vaststelling die we gemaakt hebben in ons armoederapport over vrouwen. Voor heel veel mensen hebben levenssituaties (zoals geboorte, overlijden of ziekte) ervoor gezorgd dat ze in een context van structurele werkloosheid, afnemende sociale bescherming en uitsluiting van sociale zekerheid in de armoede terechtgekomen zijn. Het ontbreken van een sociaal vangnet kan ervoor zorgen dat een levensgebeurtenis je in de armoede duwt.

Daarenboven stijgt de kost van basisgoederen. De btw op elektriciteit gaat bijvoorbeeld van 6 naar 21 procent.

Feyaerts: Dat is opnieuw een maatregel die helemaal ingaat tegen het structureel bestrijden van armoede en sociale ongelijkheden. Een BTW-verhoging van 6 naar 21 procent geldt voor iedereen, maar treft de lage inkomensklasse natuurlijk verhoudingsgewijs harder. Het is een maatregel die de armste gezinnen, die het al moeilijk hebben om hun energiefactuur en huisvestingskosten te betalen, des te hard treft. Het is een vorm van degressieve belasting die het herverdelend effect tegengaat.

‘Het ontbreken van een sociaal vangnet kan ervoor zorgen dat een levensgebeurtenis je in de armoede duwt.’

In Brussel zijn de kosten van huisvesting sowieso al problematisch. De vraag is veel groter dan het betaalbare aanbod. 44.000 gezinnen staan op de wachtlijst voor een sociale woning. Als er voor die gezinnen een aanbod zou moeten gecreëerd worden, dan zouden we het bestaande sociale huisvestingspark in Brussel moeten verdubbelen.

Kan de armoedesituatie in Brussel doorgetrokken worden naar de rest van België?

Feyaerts: Armoede is in België vooral een stedelijk fenomeen. Brussel als verstedelijkt stadsgewest is dus heel moeilijk te vergelijken met Vlaanderen en Wallonië. Langs de andere kant zijn het wel drie gewesten met volwaardige bevoegdheden, dus dan heeft het wel zin om de arbeidsmarkt en de huisvestingsmarkt tegenover elkaar te plaatsen. Maar het is wel zo dat armoede in Brussel beter vergeleken kan worden en ook vergelijkbaar is met de andere grote steden in België: Gent, Antwerpen, Luik en Charleroi. Het hangt af van indicator tot indicator, maar die cijfers lopen vaak gelijk.

Welke rol kan de samenleving zelf spelen om armoede te bestrijden?

Feyaerts: Er is nood aan een beter inzicht in de armoedeproblematiek. De rol van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn is rapporten maken en presentaties geven. Die zijn niet enkel gericht op de welzijnswerkers en mensen die met sociaal beleid bezig zijn, maar ook op mensen uit andere sectoren (vb.de tewerkstellingsector, de huisvestingsector,…). Zo kunnen we inzicht verschaffen in de levenssituatie van Brusselaars en in de problematiek van Brusselse jongeren. Op die manier kunnen we mensen doen inzien dat de levensomstandigheden van jongeren ervoor zorgen dat de kansen op een job verkleinen en dat het dus geen kwestie is van motivatie.

Tags