Mijnbouwprojecten, olie- en gaswinning, plantages voor energiegewassen en toeristische resorts rukken steeds verder op in ongerepte gebieden. Daar komen ze meer en meer in botsing met lokale gemeenschappen die steeds mondiger worden en inspraak willen. Wereldwijd leiden deze projecten in dienst van de vooruitgang tot conflicten en grove schendingen van mensenrechten. Die “collaterale damage” blijft echter grotendeels buiten beeld. De Atlas voor Milieuconflicten die EJOLT onlangs lanceerde, wil daar iets aan doen.
Het gaat hierbij niet om toevallige incidenten maar om gangbare praktijken van het huidige economische model. Over welke instrumenten beschikken lokale gemeenschappen om zich te verdedigen? Hoe kunnen bedrijven meer ter verantwoording geroepen worden? Of beter, hoe kan de druk op die grondstoffenrage worden afgeremd?
MO* had hierover een gesprek met Leah Temper, coördinator van het project voor de Atlas van EJOLT (wat staat voor Environmental Justice, Organisations and Trade).
Milieuconflicten zijn niet nieuw. Wat is de zorgwekkende trend van vandaag?
Leah Temper: Er komen telkens nieuwe drivers. Landroof bijvoorbeeld is geen nieuw fenomeen, maar het opkopen van grond voor speculatie zorgt wel voor een nieuwe problematiek.
Het gaat bij de milieuconflicten van vandaag ook niet om occasionele rampen of incidenten. Het gaat over de manier waarop onze economie functioneert. Door de druk op de schaarser wordende grondstoffen, verschuiven de exploitatiegrenzen zich naar voorheen ongerepte gebieden.
En daar komen de projecten in aanvaring met de bewoners.
Leah Temper: Men stelt vaak dat het gaat om “lege” gebieden maar dat klopt niet. Daar leven wel degelijk mensen voor wie die territoria een bron van overleven zijn. De ontginningsmethodes en de manier waarop bedrijven tewerk gaan hebben ook een bijzonder negatieve impact op het milieu en op de rechten van de mensen die daar wonen.
De weldaden van de ontginning worden ook ongelijk verdeeld. De vruchten worden geplukt aan de ene kant van de keten en de kostprijs wordt betaald aan de andere kant, door inheemsen, vrouwen en kinderen die geen macht hebben, wiens stem niet doorweegt.
Die mensen verzetten zich daartegen, ze botsen met het bedrijf, met de lokale machthebbers, met de overheid die de nodige vergunningen verleent aan die bedrijven maar hun protest wordt gecriminaliseerd. Die mensen protesteren, niet als milieuactivist maar omdat hun leefwijze en hun overleven op de helling worden gezet.
In naam van ontwikkeling en vooruitgang.
Leah Temper: Neem de strijd rond de Belo Monte-dam in Brazilië. De mensen die de meeste impact ondergaan door het bouwen van de dam, gaan niet delen in de voordelen van de elektriciteit. Die is voor de mensen in de stedelijke regio’s.
Robert Bullard, die hierover veel geschreven heeft, gebruikt het concept zones of sacrifice. Je hoort dat ook vaak in rechtszaken: ‘Opdat het land zich zou kunnen ontwikkelen, zijn er groepen die zich moeten opofferen.’ De atlas wil zichtbaar maken wie zich moet opofferen: dat zijn armen en inheemsen, mensen zonder politieke macht. Niemand verdedigt hun belangen want zij zijn geen deel van de groei-economie.
“Opdat het land zich zou kunnen ontwikkelen, zijn er groepen die zich moeten opofferen.” De atlas wil zichtbaar maken wie zich moet opofferen: dat zijn armen en inheemsen, mensen zonder politieke macht. Niemand verdedigt hun belangen want zij zijn geen deel van de groei-economie.
En mogelijks willen ze dat ook niet. Ze willen niet “ontwikkelen”. Zij willen hun manier van leven behouden. En ze zijn aangewezen op zichzelf om zich te verdedigen en de strijd aan te gaan.
Waar situeren zich de hotspots van milieuconflicten vandaag?
Leah Temper: De atlas is nog niet volledig en sommige regio’s zijn nog volledig ongedocumenteerd. In Centraal-Azië bijvoorbeeld is er heel veel mijnbouw aan de gang, in China zijn er ontelbare conflicten die te maken hebben met vervuiling, maar we hebben daar nog geen of onvoldoende gedocumenteerde cases van.
Toch tekenen zich enkele duidelijke trends af, met name de expansie van mijnbouw in Latijns-Amerika. De voorbije jaren is die geëxplodeerd. De voorbije twintig jaar is er ook veel export geweest van biomassa voor voedsel, biobrandstoffen of vezels.
In Zuidoost-Azië en Indonesië zagen we heel veel ontbossing voor export van biomassa. Afrika is een hotspot voor landroof, maar zonder massale export van biomassa. Landroof is voor Afrika een vrij nieuw aandachtspunt omdat dit gegeven nieuwe conflicten zal meebrengen.
Gezien de machtsverschillen, zou je denken dat dit een strijd is die op voorhand verloren is.
Leah Temper: Tot nog toe hebben we in de Atlas een duizendtal conflicten gedocumenteerd en in 17 procent van de gevallen omschrijven de bewegingen die zich verzet hebben, hun strijd als “positief”.
Dat betekent niet noodzakelijk dat ze het project konden tegenhouden. Wel dat ze kleine of grotere successen konden boeken, dat er afspraken konden gemaakt worden met het bedrijf of de overheid, dat ze hun organisatie konden versterken.
Over welke instrumenten beschikken gemeenschappen om de strijd aan te gaan met zo’n multinational?
Leah Temper: In essentie zijn er twee formele instrumenten. Er is de Conventie 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie. Die stelt dat inheemse gemeenschappen het recht op voorafgaande informatie en inspraak hebben. Daarnaast is er de VN Verklaring over de Rechten van de Inheemsen.
Heeft zo’n conventie echt effect?
Leah Temper: In landen die de conventie ondertekend hebben, werkt het soms echt wel. In sommige gevallen van landroof die ik onderzocht, hebben de inheemsen dat instrument echt kunnen gebruiken om projecten tegen te houden.
Maar bijvoorbeeld in de Sarayacu-gemeenschap in het Ecuadoraanse Amazonewoud bij een conflict over olie-ontginning, gaf de regering aan de gemeenschap wel het recht op voorafgaande informatie, maar niet op inspraak. Bij verschillende conflicten waar inheemsen bij betrokken zijn, zien we deze specifieke legale instrumenten toch bijdragen tot succes.
Omgekeerd is er soms een negatieve impact wanneer er natuurbehoudsgroepen betrokken zijn bij conflicten in regio’s die heel waardevol zijn voor natuurbehoud. Soms botsen gemeenschappen met de natuurbehoudsgroepen, die liever een “ontvolkt” reservaat hebben, zoals we in Afrika gezien hebben. De natuurbehoudsgroepen willen de gemeenschappen eruit om de natuur te bewaren. Wanneer er een alliantie is tussen natuurbehoudsorganisaties en milieu-rechtvaardigheidsorganisaties, is er een sterke kans op succes.
Wat is er nodig om de kwetsbaarheid van de lokale groepen te versterken?
Leah Temper: Toegang tot rechtspraak is heel belangrijk, en burgerlijke aansprakelijkheid waarbij bedrijven verantwoording moeten afleggen. In onze visie gaat het bij zulke overtredingen om “criminele activiteiten”. In sommige landen bestaat de mogelijkheid om de CEO van een bedrijf aan te klagen maar het is heel moeilijk om aan te tonen dat het ging om “criminele intenties”.
Bovendien werken bedrijven met onderaannemingen en gaat het vaak om een intransparante keten. Het is dan nog moeilijk om aan te wijzen wie verantwoordelijk is. Men creëert een sluier zodat het heel moeilijk is om te stellen wat nu juist van welk bedrijf is. Dit alles met de bedoeling om de winsten te maximaliseren en de verantwoordelijkheden zoveel mogelijk te reduceren.
Een ander punt waar wij voor ijveren is dat bedrijven in hun thuisland verantwoordelijk zouden gesteld worden voor hun activiteiten in het buitenland.
En dat Canadese bedrijven bijvoorbeeld zich in Latijns-Amerika moeten houden aan dezelfde criteria als in Canada?
Leah Temper: Dat zou ideaal zijn maar dat gaat nog niet gebeuren. Maar wanneer een Canadees bedrijf een veiligheidsdienst inhuurt die dan een activist doodt in Peru, is het heel moeilijk voor de betrokkenen om die case voor een Canadese rechtbank te brengen. Soms lukt het: Shell is in Nederland voor een rechtbank gekomen voor de misdaden in Nigeria. Maar ook daar heeft de rechtbank niet toegegeven dat het om hetzelfde bedrijf ging.
Wij zouden graag een begrip als ecocide geïntroduceerd zien in de rechtspraak. Waarom zou dat niet mogelijk zijn? We zien vandaag dat in de vrijhandelsakkoorden bedrijven beroep kunnen aantekenen voor “gederfde inkomsten”, wanneer een project bijvoorbeeld door protesten niet doorging of wanneer de milieuwetgeving verstrengd werd. Bedrijven kunnen dus wel regeringen ter verantwoording roepen, maar regeringen kunnen bedrijven niet ter verantwoording te roepen. Dat is de omgekeerde wereld.
Hoe dit omkeren?
Leah Temper: Het probleem is dat regeringen meer geïnteresseerd zijn in het beschermen van hun investeringen en hun commerciële activiteiten dan in het beschermen van die kwetsbare groepen. Er is een gebrek aan politieke wil om dat te doen omdat men voordeel haalt uit het huidige wereldsysteem. Maar meer en meer stellen basisbewegingen in Noord en Zuid dit systeem in vraag. Het businessmodel klopt niet meer.
En je kan impact hebben. Je kan een bedrijf misschien niet veranderen, maar je kan een impact hebben op de investeerders, zoals we zien gebeuren met olie- en gasmaatschappijen onder invloed van klimaatverandering. Sommige grote investeringsfondsen en pensioenfondsen beginnen na te denken of het wel een goed idee is om hier hun geld in te steken.
Ook wat wij groene oplossingen noemen, leidt tot milieuconflicten.
Leah Temper: Inderdaad, ook de zogenaamde oplossingen voor “hernieuwbare” energie zijn vaak problematisch. Een stuwdam, windmolenparken. Over heel Europa is fracken voor schaliegas een prangend thema. Elke vorm van energie heeft een milieukost en ook het vergroenen van onze economie heeft een impact.
Wat is dan echte duurzaamheid, gezien vanuit ecologisch en rechtvaardigheidsperspectief?
Leah Temper: Het gaat uiteindelijk over de vraag voor hoeveel consumptie er plaats is op deze eindige planeet, en over de verdeling van deze consumptie.
Het gaat uiteindelijk over de vraag voor hoeveel consumptie er plaats is op deze eindige planeet, en over de verdeling van deze consumptie.
Het gaat over het omvormen van de productiemodellen. Het zou niet langer moeten mogelijk zijn om een laptop te kopen die twee jaar later niet meer functioneert. Voor elke gram kostbaar metaal die daarin zitten, zijn er tonnen aarde en afval overhoop gehaald. Het moet mogelijk zijn om een laptop te hebben, waar je om de twee jaar mee naar de winkel gaat voor een chip die je laptop opwaardeert. En na verloop van tijd, als die laptop echt versleten is, moet het bedrijf verplicht zijn om die terug te nemen voor recyclage.
Er wordt vaak gezegd: consumenten moeten hun gedrag veranderen. Maar dat is niet genoeg. We hebben een striktere regelgeving nodig die veranderingen afdwingt van bedrijven.