Zijn fair trade labels wel eerlijk tegen de consument?

Nieuws

Zijn fair trade labels wel eerlijk tegen de consument?

Zijn fair trade labels wel eerlijk tegen de consument?
Zijn fair trade labels wel eerlijk tegen de consument?

Fairtrade International lanceert een textielstandaard die fair trade over de hele keten wil garanderen, van katoenzaadje tot confectie. Volgens de Schone Klerencampagne biedt de standaard echter geen garanties. ‘Bovendien is certifiëring niet de juiste manier om aan te tonen wat fair is: labels kunnen consumenten op het verkeerde been zetten.’

Net geen drie jaar na Rana Plaza, de fabrieksramp die op 24 april 2013 aan 1138 textielarbeiders het leven kostte, introduceert Fairtrade International (FTI, bekend als het vroegere Max Havelaar) een textielstandaard om het leven van alle arbeiders in de keten te verbeteren. Daarmee willen ze niet enkel de rechten van katoenboeren verdedigen, waar de organisatie reeds in 2005 een katoenstandaard voor ontwikkelde, maar ook andere stappen in de complexe textielketen belichten. Katoen is immers geen eindproduct: het komt op de markt als kledij.

Eerste stap

‘De textielstandaard is ambitieus’, zegt Martin Hill van FTI vanuit Bonn. ‘Met de katoenstandaard konden wij de boeren een goede prijs voor het oogsten en ontpitten van katoenplanten garanderen. Bovenop zo’n leefbaar loon kregen zij ook een premie om te investeren in hun gemeenschap. De textielstandaard gaat een stap verder omdat het diezelfde kansen wil voor iederéén binnen de keten.’ Daarmee doelt hij op de confectiefase, maar ook op alle stappen daartussen: arbeiders die betrokken zijn bij het spinnen, garen, verven, weven of breien worden ook betrokken bij het proces, dat in juni in de praktijk wordt omgezet.

‘Empowerment van de arbeiders is de eerste stap voor een toekomstig fairtrade textielprogramma dat de keten echt verandert’

Controleorgaan Flo-Cert zal er vanaf dan op toezien dat alle arbeiders binnen de keten in eerlijke omstandigheden een leefbaar loon uitbetaald worden. Merken die zich engageren voor de textielstandaard, hebben maximum zes jaar de tijd om die eis te vervullen. ‘Daarvoor voeren we audits uit, zowel aangekondigd als spontaan, en we moedigen ook arbeiders aan om zelf intern te controleren om onze externe auditors te ondersteunen’, zegt Rüdiger Meyer van Flo-Cert, dat de merken certifieert. ‘Empowerment van de arbeiders is de eerste stap voor een toekomstig fairtrade textielprogramma dat de keten en de manier waarop er in die keten handel gedreven wordt, echt verandert’, vult Hill aan.

‘Arbeiders werken zich te pletter in soms heel ongezonde werkomstandigheden, maar hebben geen besef van hun rechten’, legt Francesca Ballarin van FTI uit wanneer ze in februari Gent bezocht. Volgens haar houden de huidige ecocertificaten te weinig rekening met de lonen. De organisatie voelde dus de nood aan een standaard die het sociale met het ecologische weet te combineren. ‘De textielstandaard hecht meer dan vroeger belang aan milieu. Tijdens het verven komen er bijvoorbeeld vaak gevaarlijke stoffen vrij. Arbeiders mogen zo’n riscio’s niet lopen’, zegt ook Clare Lissaman van het Ethical Fashion Forum, consulente voor FTI.

Te veel labels

Dat neemt Rob Renaerts van Coduco, die al 10 jaar onderzoek voert naar duurzaamheidslabels (onder meer voor Labelinfo.be), met een korrel zout. Zowel de ethische als de ecologische component zijn uiterst belangrijk binnen de keten, weet hij, en die laten zich niet makkelijk combineren in een label. ‘Eigenlijk is het dus logisch dat er zo veel verschillende labels zijn’, vindt Renaerts.

‘Het klopt dat geen enkel label 100 procent garantie biedt.’

Op sociaal vlak heb je om te beginnen de arbeidsomstandigheden waarin katoenboeren hun producten telen, maar ook het loon dat ze daarvoor krijgen. Voor beide aspecten zette FTI zich in in hun katoenstandaard en nu willen ze dat ook in de volgende stappen van de keten doen. ‘Terwijl andere labels enkel gaan kijken naar de omstandigheden, niet naar het loon zelf’, klinkt het. ‘Zij kijken dan weer meer naar de milieunormen, ook geen sinecure. Bij de productie van katoen of andere vezels worden ofwel veel pesticiden gebruikt voor het groeien van de vezels, ofwel is er heel erg veel energie nodig. Daarop concentreert onder meer de Global Organic Textile Standard (GOTS) zich. FTI heeft meer oog voor het sociale. Het hanteert een beperkt aantal milieucriteria, waaronder een verbod op ggo’s en op bepaalde pesticiden, maar de milieulabels gaan daar veel verder in. Eigenlijk heb je beide dus nodig. Je hebt tot op vandaag geen enkel label dat alles perfect garandeert.’

Wat FTI probeert te verwezenlijken met zijn textielstandaard, is daarom geen betekenisloze evolutie. ‘We zien dat er meer nood is aan controle over heel de keten’, aldus Renaerts. ‘In de textielsector gebeuren zo veel misbruiken, dat labels het niet kunnen maken om goede lonen in de katoenteelt uit te betalen zonder in te staan voor de mensen die daarvan een broek zullen maken.’

Wat is het verschil tussen een label en een standaard?

‘Een label is eigenlijk het communicatiemiddel, hetgeen je op het product terugvindt. De standaard is dan weer de hele technische beschrijving van de betekenis achter het label. Dat label krijg je dus pas eens je de voorwaarden van een standaard vervuld hebt. Een standaard werkt dus naar certifiëring’, leggen Kerstin Lindgren van GOTS, Verónica Rubio van BSCI en Rob Renaerts van Coduco uit.

Daar is Kerstin Lindgren van GOTS het mee eens. ‘Wij juichen toe dat FTI de complexe keten in zijn totaliteit probeert aan te pakken, door onder meer arbeiders en vakbonden een stem te geven en leefbare lonen af te dwingen’, zegt Lindgren. ‘Maar over het algemeen vinden wij dat er te veel labels op de markt zijn, waarvan de standaarden vaak niet eens nageleefd worden. Verwarrend voor de consument. Want het klopt dat geen enkel label 100 procent garantie biedt.’

Ook volgens de Internationale Schone Kleren Campagne (SKC) zijn er te veel labels zijn, terwijl certifiëring niet eens de juiste weg is naar fair trade handel, vinden zij. ‘We zijn geen voorstander van labels. Er zijn er heel wat en ze hanteren allemaal verschillende criteria. Ook de controle op die criteria verschilt. Labels kunnen consumenten dus ten onrechte het idee geven dat ze kleding kopen die 100 procent fair of ecologisch is. Labels zeggen immers niets over het gehele beleid van een merk, maar slechts over een deel van hun producten waarvoor ze een label aanvragen en waardoor ze voor zichzelf een positief imago creëren. En dat terwijl pioniers die uit zichzelf serieuze inspanningen doen om duurzaam te produceren, door toedoen van die merken toch gebruik moeten maken van labels om consumenten hiervan te overtuigen’, klinkt hun kritiek.

Hoewel FTI verandering belooft doorheen de keten, kan de textielstandaard volgens SKC niet garanderen dat alle arbeiders een leefbaar loon worden uitbetaald. Bovendien zou de manier van controleren, met sociale audits, niet werken. ‘In het verleden hebben audits rampen zoals Rana Plaza niet kunnen voorkomen. De industrie is in feite te complex om gewoon na te gaan of fabrieken “fair” zijn. Daarvoor moeten merken meer betrokken worden, maar zij worden uit de wind gezet. Zij krijgen zes jaar de tijd om een leefbaar loon te voorzien, maar in de tussentijd wordt hun imago opgekrikt. Een kledingstuk als “fair” bestempelen voor dat leefbaar loon er komt, is onaanvaardbaar.’ SKC heeft er daarom weinig hoop in dat textielstandaard meer resultaat zal opleveren dan reeds bestaande labels en standaarden.

Controleorgaan Flo-Cert zal er op toezien dat alle arbeiders binnen de keten in eerlijke omstandigheden een leefbaar loon uitbetaald worden.

ILO in Asia and the Pacific (CC BY-NC-ND 2.0)

Dubbel werk

FTI deed nochtans beroep op die bestaande standaarden om hun standaard te perfectioneren. ‘In maart vorig jaar stuurden we hen onze eerste versie van de standaard toe, voor feedback – en ja, we hebben veel kritiek moeten slikken’, lacht Ballarin. ‘Maar op een bepaald moment moet je de knoop doorhakken en er gewoon aan beginnen. Perfect zal zo’n standaard toch nooit zijn.’

‘We proberen dubbele certifiëring te vermijden, maar kunnen niet tegenhouden dat dit soms het geval zal zijn.’

‘De samenwerking met andere standaarden is net een van de unieke componenten van de textielstandaard’, vindt Meyer. ‘Natuurlijk zijn er wel overlappingen met die andere stakeholders. We proberen dubbele certifiëring te vermijden, maar kunnen niet tegenhouden dat dit soms het geval zal zijn.’

Fair Wear Foundation (FWF), dat jaarlijks hun leden – waaronder Belgische merken JBC en Bel & Bo – controleert, zegt het inderdaad niet de bedoeling is om dubbel werk te verrichten. ‘Net daarom wordt er meer samengewerkt. Het valt af te wachten hoe de standaard geïmplementeerd wordt, maar we houden contact om te zien hoe we onze krachten kunnen bundelen’, zegt Vera Köppen van FWF, wiens directeur, Erika Van Doorn, mee advies gaf over de eerste versie van de textielstandaard. ‘Zelf certifiëren we niet, omdat wij weten dat de perfecte fabriek op dit moment niet bestaat’, gaat Köppen verder. ‘Maar labels geven wel een positieve indicatie voor merken, omdat zij onafhankelijk het merk kunnen legitimeren. Het merk kan op zich al heel wat goede dingen doen, maar als ze dat over zichzelf zeggen, klinkt dat helemaal niet objectief meer. Daarom is zo’n standaard nodig: om te verifiëren of die merken effectief goed bezig zijn.’

‘In theorie is het niet de bedoeling dat er overlappingen zijn. In de praktijk is dat natuurlijk iets anders’, zegt Verónica Rubio van Business Social Compliance Initiative (BSCI), dat evenmin certifieert maar stapsgewijs, via een gedragscode de arbeidsomstandigheden wil verbeteren. ‘Zelf proberen we dat te vermijden: als er al een geloofwaardige audit gebeurd is, laten we het daarbij. Andere initiatieven willen hun eigen audit uitvoeren en dan gebeurt het wel eens dat een producer meer dan één auditor over de vloer krijgt. Dubbel werk, dus, maar certifiëring toont de producenten dat ze goed bezig zijn. Het geeft hen een soort van empowerment. En dat kan alleen maar toegejuicht worden.’

Ook Ethical Trading Initiative (ETI) vindt de textielstandaard een positieve evolutie voor de sector. ‘Net als onze gedragscode is de textielstandaard gebaseerd op de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie. We hanteren dus allebei dezelfde clausules rond arbeidsrechten en dat is net goed’, zegt woordvoerder Martin Buttle. Ook Rubio verwijst naar de VN-organisatie om aan te tonen dat organisaties dit momentum niet uit hun vingers mogen laten glippen. ‘Rana Plaza heeft ons zeker wakker geschud, maar ook de positieve ontwikkelingen in de sector, zoals de implementatie van de UN Guiding Principles en de vooruitgang na de COP21, tonen aan dat het nu het juiste moment is om te blijven inzetten op eerlijk textiel’, aldus Rubio.

Evolutie, geen revolutie

Volgens Renaerts is de samenwerking tussen de verschillende standaarden een van de positieve evoluties van de afgelopen jaren. ‘Evolutie, geen revolutie. Revoluties in duurzame producten zijn zeer zeldzaam. Textiel is daarvoor zeker een te complexe keten, die bovendien grotendeels buiten Europa geproduceerd wordt. Voor politici is dit letterlijk een ver-van-hun-bedshow en daarom moeten labels voortrekkersrol op zich nemen. Zij gaan altijd de meest duurzame producten promoten en na verloop van tijd worden hun criteria gemeengoed.’

‘Veel merken beweren dat ze fairtrade zijn, communiceren hun holle woorden naar de buitenwereld toe en laten steken vallen achter de schermen.’

Het ideale scenario is volgens Renaerts dat daar na verloop van tijd effectief een wetgevend kader aan gekoppeld wordt. ‘Stel je voor dat bepaalde producten België of de EU niet meer binnenmogen wanneer ze niet voldoen aan bepaalde standaarden’, droomt hij hardop. ‘Dat vergt vrij veel tijd, daar zijn we nog lichtjaren van af.’

Ook op vlak van reclame moet de wetgeving volgens Renaerts dringend bijbenen. ‘De reclamewetten dateren nog uit de jaren 70 en zijn absoluut niet aangepast aan de moderne marketingtechnieken. Als een merk zegt dat zijn kleding eerlijk gemaakt wordt en die laat dat drukken op zijn product, is dat geen valse reclame – terwijl we in 99 procent van de gevallen dat absoluut geen waar is. Bedrijven maken gebruik van die lakse wetgeving.’

‘Pure greenwashing’, vindt Evelien Bossuyt van fairfashion.be dat. ‘Veel merken beweren dat ze fairtrade zijn, communiceren hun holle woorden naar de buitenwereld toe en laten steken vallen achter de schermen.’ Volgens Renaerts heb je daarom effectief labels nodig. ‘Pas dan weet je zeker dat de kledij gecontroleerd is.’

‘Maar ook als je een label hebt, wek je de indruk dat alles oké is’, aldus Bossuyt. ‘Bij veel labels weten consumenten nauwelijks wat het betekent. FWF legt merken bijvoorbeeld bepaalde voorwaarden op, maar plaatst hun engagement al op hun website vooraleer zij voldoen aan die voorwaarden – die bovendien enkel de laatste stap van de keten belichten en helemaal niets zeggen over de arbeidsomstandigheden van de katoenboeren. Zo wordt de indruk gewekt dat het nu al in orde is, zeker aangezien het woord “fair” letterlijk in hun naam staat. Een nieuw label maakt dit nog des te verwarrend.’

‘Veel merken beweren dat ze fairtrade zijn, communiceren hun holle woorden naar de buitenwereld toe en laten steken vallen achter de schermen.’

Public Domain

Pragmatisch

Toch moeten consumenten volgens Bossuyt eerder labels kopen dan geen labels. ‘Een T-shirt met het GOTS-label zal sowieso beter zijn dan een stuk uit de Primark. Als een merk na een aantal checks een goede score krijgt van FWF, betekent dat ook iets. Als consument is het belangrijk om weten dat de keten – of tenminste een deel ervan – gecontroleerd wordt, want bij andere merken loopt het gewoon helemaal fout. Als de textielstandaard elke stap in de keten weet te controleren – en dan hopelijk voor de volle 100 procent van het kledingstuk – zou hun label in principe voldoende moeten zijn.’

‘Als we collectief voor labels kiezen en er zo voor zorgen dat de allerslechtste producten alvast van de markt verdwijnen, is dat al een hele grote stap.’

Merken kunnen nog meer geloofwaardig overkomen door sociale en ecologische labels te combineren. ‘Maar eigenlijk vind je bijna geen merken die dat doen, vooral omdat het heel duur is om labels te halen’, weet Bossuyt. ‘Je betaalt voor je lidmaatschap én voor de controles – een gigantische investering, vooral omdat het lang duurt eer je effectief het label bemachtigt en kleine merken tegen die tijd al bijna failliet kunnen zijn. Grote merken kunnen dat wel betalen, maar ook voor hen is het niet weinig: ze zullen er dus serieus over nagedacht hebben. Als consument moeten we daarom gewoon pragmatisch zijn in het kiezen van merken: één of twee labels is beter dan geen.’

‘De consument wil altijd het beste product’, weet ook Renaerts. ‘Geen enkel label is perfect, dus consumenten vinden het niet goed. Zij willen het product dat aan al hun criteria voldoet. Maar dat is heel duur en  heel moeilijk om op de markt te brengen. Consumenten zouden beter het probleem omgekeerd moeten leren bekijken: als we collectief voor labels kiezen en we er zo voor zorgen dat de allerslechtste producten alvast van de markt verdwijnen, is dat al een hele grote stap.’