“‘De één procent heeft gelijk’
Luchthavens zijn nooit mijn favoriete pleisterplaats geweest, ook al heb ik er in mijn professionele leven honderden bezocht en verlaten. Een recente reis (*) naar het begin van elke dag, bracht me in negen luchthavens: Zaventem (BRU), Newark (EWR), New York (JFK), San Fransisco (SFO), Los Angeles (LAX), Nadi (NAN), Suva (SUV), Labasa (LBS) en Londen (LHE). En het ging van de hemel naar de hel en terug. Een reisverslag.
De beste ervaring was zeker de luchthaven van Labasa, een stadje van minder dan 15.000 inwoners op Vanua Levu, het tweede grootste eiland van Fiji.
De binnenkomende vlucht – met een propellertoestel – krijgt achteraan een trap naar het tarmac en de passagiers wandelen naar het luchthavengebouwtje waar vrienden en familie je buiten opwachten.
De kar met koffers wordt buiten uitgeladen op een speelgoedversie van wat een mens uit andere luchthavens herkent als een carrousel. Je staat rond die zes meter ellipsvormige transportband, je neemt je koffer en wandelt de straat op.
Eerste vaststelling: hoe kleiner, hoe fijner.
Bij vertrek wacht je op een signaal in het halfopen café dat zelfs aanvaardbare koffie schenkt –tegen de achtergrond van een zeebries met een caramelgeur, want op een steenworp van de landingsbaan worden suikerrietvelden afgebrand. De kinderen krijgen eten, de geliefden nemen afscheid. Het is de diep in elke mens gewortelde zucht naar eenvoud en menselijke warmte die hier aangesproken wordt. En de herinnering dat reizen niet noodzakelijk uit gecombineerde overdoses stress, onderwerping en consumeren moet bestaan. Het leven zoals het leven bedoeld is, maar ook zoals het bijna uitgeroeid is.
Tweede vaststelling: de grootste is de ergste.
Vertrekkende en aangekomen reizigers lopen elkaar voor de voeten en moeten in tegengestelde richtingen door die veel te weinig deuren.
Een vlucht in een overvolle Boeing van Los Angeles naar Londen is geen plezierreis –ik wik mijn woorden, want ik wil niet zeuren, uiteindelijk vind ik reizen wél prettig omdat de tijd op de bestemming altijd opweegt tegen de tijd onderweg. Maar nergens op aarde wordt de reiziger slechter behandeld dan op London Heathrow. Om te beginnen is het monster veel te groot. Dat betekent veel te veel vliegtuigen met te veel reizigers die door te smalle deuren naar te veel verschillende terminals geloodst moeten worden. Tot daar, eigenlijk geen echt probleem. Een beetje ongemak, opbotsten, terugkeren, teruggestuurd worden, onduidelijkheid, onoverzichtelijke schermen: dat kunnen wij allemaal aan. Zoniet met de glimlach, dan met de gelatenheid van een doorwinterd zen-reiziger.
Maar het monster is ook chaotischer dan wat ik in recente tijden gezien heb. Vertrekkende en aangekomen reizigers lopen elkaar voor de voeten en moeten in tegengestelde richtingen door die veel te weinig deuren. Aan de andere kant voeden onvermoede trappen en gangen de stroom wachtenden halverwege de nooit eindigende wachtrijen, waaruit wanhopige reizigers proberen ontsnappen in de richting van de express-behandeling, in de hoop dan toch nog hun vlucht over een uur te kunnen halen.
Sommigen worden door bazige beambten streng teruggestuurd naar het einde van de rij die ze juist ontglipten, anderen worden doorgelaten. En een grote groep wordt nooit aangesproken of gecontroleerd. Met als gevolg dat al wie écht met hoogdringendheid door de controle moet, eraan is voor de moeite. En dat heeft dan weer als resultaat dat de wachtrijen voor de loketten van de luchtvaartbedrijven even onoverzichtelijk lang worden, met mensen die hun vlucht moeten herboeken wegens gemiste aansluiting.
En dat is nog maar het begin. Eenmaal de vernederende tocht naar en door de veiligheidscontroles achter de gebroken rug, beland je in London Heathrow (Terminal 5, in mijn geval) in een dreinende en flitsende supermarkt.
Derde vaststelling: de reiziger is een consument.
De dure winkels bezetten het terrein, je wordt gedwongen tussen hun opgeprijsde waren te wandelen en wie wil zitten moet eten, drinken, consumeren.
Ik ben geen romanticus. Rieten reiskoffers, koffie in delicaat porselein, voorkomende medereizigers: dat alles behoort tot het domein van de nostalgische film, niet tot de realiteit van het actuele reizen. Zoveel te moderner een luchthaven is, zoveel te duidelijker wordt dat. De luchthaven van de 21ste eeuw is een gigantische shopping mall, ook wel winkelparadijs genoemd maar persoonlijk verkies ik de term commerciële hel.
Het wordt steeds moeilijker om een plek te vinden waar je rustig een boek kan lezen, ongeacht of je het op papier of kindle verkiest. De dure winkels bezetten het terrein, je wordt gedwongen tussen hun opgeprijsde waren te wandelen en wie wil zitten moet eten, drinken, consumeren. Intussen flitsen de beeldschermen (op stadiongrootte, in LHE) vanuit elk ooghoek om te verhinderen dat de reiziger zich zou overgeven aan oudmodische zaken zoals mijmeren, dagdromen of nadenken.
London Heathrow mag dan al de zevende cirkel van de reishel zijn, JFK, LAX, SFO, BRU en EWR zijn gewoon minder doorgedreven varianten van hetzelfde idee. De reizigers vormen een gevangen publiek, vluchten kan hier niet meer. Ik weet bij god niet wie al die flessen Courvoisier, blauwe Johnny Walker, Bulgary of Dior koopt, maar iemand moet het doen –tenzij al die glimmende commercie écht een door de overheid gesubsidieerde samenzwering tegen de menselijkheid is.
Vierde vaststelling: de één procent koopt zich vrij.
De luxe die reizen draaglijk, en zelfs aangenaam maakt, bestaat. Ze is alleen te duur gemaakt voor ons allen.
Vluchten kan wél, leerde ik op deze hink-stap-sprong naar het vermeende paradijs. Een goede fee had gezorgd voor toegang tot de Admirals Club, de lounge van American Airlines waar gouden en platinum leden van de vliegtuigmaatschappij, eerste en businessklasse reizigers beschutting zoeken tegen het commerciële geweld in de grote hallen.
Het kapitalisme draait op consumptie, maar de echte kapitalisten weten zich daaraan stijlvol te onttrekken. Het volk moet de machine doen draaien, de bazen zetten zich intussen in speciaal voor hen gecreëerde stille ruimtes, waar ze gratis Chardonnay en cheddar cheese krijgen, waar ze zich in echt lederen fauteuils laten zakken om lange telefoons met advocaten te doen, of korte met de honey aan de andere kant van het land.
Er zijn gratis computers met snelle internetverbindingen, werktafels met stopcontacten, goed geschoolde onthaalbedienden die meteen het antwoord weten op al je vragen. Er is licht, er is rust, er is recpect voor elkaar.
De luxe die reizen draaglijk, en zelfs aangenaam maakt, bestaat. Ze is alleen te duur gemaakt voor ons allen.
De één procent bestaat niet uit lompe lullen, maar uit intelligente mannen en vrouwen. Ze weten maar al te goed dat een wereld waar De Meest Exclusieve Aanbieding (taxfree!) altijd en overal aanwezig is, de hel is. Zij waarderen stijl, rust, beschaving. Daarom kopen zich vrij uit de commerciële ketenen. Zoals ze zich ook vrijkopen van de ellendige en vaak chaotische wachtrijen.
Nergens wordt ongelijkheid zo onverkort geëtaleerd en aangeprezen dan in de reisbusiness. Terwijl het volk, dat opgedeeld wordt in stammen naargelang het u toegekende zetelnummer, opgedragen wordt zich rustig te houden en te blijven zitten, worden de platinumelites vriendelijk uitgenodigd in te stappen ‘zoals het hen belieft’.
Wie een belachelijk fortuin betaalt voor een vlucht over de oceaan mag van mij gerust een dikke zetel mét beenruimte en een glas champagne krijgen. Ik kan kan leven met de schurende dijen van zetel A, zelfs met de bruusk omlaagvallende rugleuning van zetel C voor mij. Wat me stoort is de behoefte om de ongelijkheid zo uitgebreid te etaleren, de cultus van het privilege, en de onbeschoftheid tegenover de burger die via zijn belastingen al die privileges voor de rijken financiert. Want laat ons wel wezen: het overgrote deel van die business seats wordt ingebracht als bedrijfsonkosten.
* Ter geruststelling van eenieder: deze reis werd niet betaald door MO*. Er kwam dus geen Belgisch belastinggeld bij te pas.