Deradicaliseringsbeleid moet radicaal anders

Nina Henkens, Ikrame Kastit & Pascal Debruyne

26 oktober 2015
Opinie

Deradicaliseringsbeleid moet radicaal anders

Deradicaliseringsbeleid moet radicaal anders
Deradicaliseringsbeleid moet radicaal anders

‘Het debat en het beleid over radicalisering blijken een groter probleem dan de reële radicalisering.’ UitDeMarge, het steunpunt voor jeugdwerk en jeugdbeleid met kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties, trekt aan de alarmbel.

Vlaanderen is in de ban van radicalisering. Toch van moslimradicalisering. Na de aanslagen in Frankrijk en in het Joods museum in Brussel staan alle knipperlichten op rood. Een ironische tweet van een moslimjongere op woensdag 30 oktober 2015 zorgde ervoor dat een grootschalig evenement ontruimd werd door de politie.

In een klimaat van angst en Islamofobie heerst al vlug blindheid voor nuance, voor de complexe verhouding tussen directe en indirecte oorzaken die tot radicalisering – of erger ‘gewelddadig extremisme’ – leiden… voor het grotere plaatje.

‘We pleiten om te blijven investeren in jeugdwerk, dit staat het dichtst bij maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren.’

De invalshoek van radicalisering in de projectoproep ‘Positieve identiteitsontwikkeling in het kader van antiradicalisering’, maar ook in andere beleidsdomeinen dreigt een boemerang-effect te veroorzaken: ze ondergraaft de vertrouwensrelatie van kinderen en jongeren ten aanzien van deze jeugdwerkingen en stigmatiseert in de praktijk jongeren.

Jongeren geven aan dat het huidige de-radicaliseringsbeleid veeleer negatieve dan positieve effecten heeft op hun identiteitsontwikkeling: ze ervaren op school en in hun vrije tijd dat ze op een negatieve manier worden ‘aangekeken’ en aangesproken op hun deelidentiteit als jonge moslim. En dit omwille van een kleine groep geradicaliseerde personen met wie ze niets te maken (willen) hebben.

Op 2 februari 2015 nodigde de Commissie gewelddadige radicalisering van het Vlaams Parlement ROJM en Uit De Marge uit voor een hoorzitting. We brachten er de praktijk van het jeugdwelzijnswerk naar voren met een focus op positieve identiteitsontwikkeling. We hebben er gepleit om het jeugdwerk te blijven ondersteunen, maar er ook voor te zorgen dat dit niet gebeurt met ‘de-radicaliseringsmiddelen’.

Bij het verschijnen van de projectoproep gaven we datzelfde advies door aan de Vlaamse overheid. De kern van onze boodschap werd helaas genegeerd. We pleiten er daarom opnieuw voor om te blijven investeren in jeugdwerk, omdat dit het dichtst bij maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren staat. En omwille van de manier waarop het jeugdwerk de vrije tijd invult in dialoog met deze kinderen en jongeren, en haar streven naar emancipatie in plaats van controle.

Antiradicaliseringsbeleid als radicale vertrouwensbreuk

Het beleid beantwoordt de angst voor radicalisering met een oproep ‘Positieve identiteitsontwikkeling in het kader van antiradicalisering’ van Minister Liesbeth Homans**.** Jeugdwerkingen kunnen dus subsidies krijgen als ze via positieve identiteitsontwikkeling mogelijke radicalisering bij jongeren tegengaan. Ook in andere beleidsdomeinen zoals Welzijn dringt ‘radicalisering’ als een van de perspectieven door.

‘Jeugdwerkingen kunnen subsidies krijgen als ze mogelijke radicalisering bij jongeren tegengaan.’

De voornaamste kans die de oproep van minister Homans biedt aan het jeugdwerk dat werkt met maatschappelijk kwetsbare jongeren, is een beetje financiële ademruimte. De projectoproep stelt lokale jeugdwerkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren namelijk voor volgend dilemma: in een tijd van besparingen – Vlaanderen bespaarde 10 procent op het lokaal jeugdbeleid wat lokale besturen vaak doorrekenen aan het lokaal jeugdwerk – biedt de oproep de mogelijkheid om subsidies te krijgen voor het werk dat ze al doen, kinderen en jongeren ondersteunen bij het ontwikkelen van een positieve identiteit.

Tegelijkertijd dreigt het gevoerde beleid de kern van de eigenlijke jeugdwerkopdracht te verengen tot het voorkomen van radicalisering. Dit komt uiteindelijk neer op een besparing in op het basiswerk. In het belang van de kinderen en jongeren met wie we werken, wijzen we op een aantal bekommernissen.

In de oproep staat, ondanks het discours over ‘positieve identiteitsontwikkeling’ dat we onderschrijven – dit deel van ons advies werd overgenomen – de invalshoek van radicalisering centraal. Bovendien richt deze oproep zich tot één groep, terwijl we empirisch vaststellen dat er diverse soorten radicalisering zijn in een maatschappij die verhardt. De eenzijdige focus op één groep praktiserende moslimjongeren , dreigt alle andere vormen van radicalisering te deproblematiseren.

Dit verhaal van twee maten en gewichten in het antiradicaliseringsverhaal slaat bressen in de vertrouwensrelatie tussen jongeren en jeugdwerkers. Vertrouwen en confidentialiteit zijn twee van de basisprincipes waarop het jeugdwerk steunt in de omgang met kinderen en jongeren. Als we die basis schenden, dan wordt de werkrelatie zelf opgeheven. Kunnen jongeren jeugdwerkingen vertrouwen die worden gefinancierd, omdat de overheid de bereikte doelgroep beschouwt als mogelijks radicaliserende jongeren? In de projectaanvraag van minister Homans wordt informatie opgevraagd over ‘radicalisering’ in de wijk. Indieners moeten aantonen dat er lokaal een reële nood is.

Het spreekt voor zich dat de overheid gemeenschapsmiddelen effectief en efficiënt besteedt. Maar jeugdwerkers hebben discretieplicht ten aanzien van de kinderen en jongeren met wie ze werken, wat in deze oproep zo goed als geschonden wordt. Bovendien mag de vraag gesteld worden of jeugdwerkers wel zo’n inschattingen kunnen maken: hun métier is jeugdwerk, niet de analyse van veiligheidsrisico’s. Tot welk soort jeugdwerk worden we aangezet vanuit anti-radicalisering?

Zo komt de empowerende jeugdwerkpraktijk onder druk die jongeren handvaten probeert te geven. Jeugdwerkers werken met jongeren vanuit hun sterktes en talenten in de sfeer van de vrije tijd. Op die momenten ontstaat vaak een vertrouwensband. Die band stelt jeugdwerkers in staat om jongeren ook op andere levensdomeinen te ondersteunen: armoede, schooluitval, jongerenwerkloosheid, omgaan met superdiversiteit,… De vertrouwensrelatie die de basis vormt van sterk jeugdwerk, vereist dat de focus terug op positieve identiteitsontwikkeling komt, zodat we kunnen verder bouwen aan een emancipatorisch traject in een maatschappelijk verhaal van behoren.

Het grote verhaal

Is er dan geen probleem? Die zijn er voldoende voor de kinderen en jongeren die de lokale jeugdwerkingen bereiken. Jeugdwerkers geven aan dat terroristische aanslagen, de verscherping van racisme en islamofobie hun werk moeilijker maken. Het debat en het beleid over radicalisering blijken daarbij een groter probleem te zijn dan de reële radicalisering.

‘Het debat en het beleid over radicalisering blijken een groter probleem dan de reële radicalisering.’

Jongeren stellen moeilijke vragen. Jeugdwerkers, maar ook leerkrachten en hulpverleners, worden soms over-geresponsabiliseerd door lokale besturen, scholen en andere voorzieningen. Aan de andere kant weten ze vaak geen antwoord meer op verhalen over racisme en discriminatie van jongeren met wie ze werken, waar overheden en gezagsdragers onvoldoende tegen optreden. Veel jeugdwerkers van andere herkomst worden zelf geconfronteerd met racisme en discriminatie. De herkenbare verhalen over racisme en discriminatie zorgen bij sommigen voor frustratie, bij anderen voor pessimisme en gelatenheid.

Veel jongeren geven aan dat racisme voor hen een groot probleem is. Ze verwachten van leerkrachten, hulpverleners en jeugdwerkers – in een land dat mensen- en kinderrechtenverdragen heeft geratificeerd – een antiracistische ingesteldheid en houding. Een voorbeeld: al hebben leerkrachten niet de intentie, toch krijgen jongeren met een migratieachtergrond sneller een C-attest dan andere leerlingen die dezelfde resultaten behaalden, stelt Onderwijskundige Els Consuegra (Vrije Universiteit Brussel) vast in haar doctoraat.

Jongeren leggen het verband tussen (impliciet en expliciet) racisme en radicalisering. Behalve meer jeugdwerk en betere scholen, vragen jongeren ook meer werk, een stevigere aanpak van discriminatie en racisme. Wanneer we weten uit onderzoek dat ‘indirecte oorzaken’ zoals percepties van onrechtvaardigheid en discriminatie, naast gebrekkige sociale integratie in maatschappelijke netwerken, een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van radicalisering en geweld, is er dan vooral niet veel werk aan de winkel om deze situaties te keren?

Zelfs op het vlak van het buitenlands beleid kunnen we vragen stellen: blijven we handelspartner van landen die het niet nauw nemen met mensenrechten en kinderrechten? Want het grote plaatje van ‘het radicaliseringsdebat’ heeft eveneens een politiek luik. Het debat en het beleid over radicalisering vereist – met andere woorden – een integrale benadering die onvoldoende aanwezig is in het huidige beleid.

Zelfverklaarde experten

De financiële middelen voor ‘antiradicalisering bij jongeren’ brengen een zorgwekkende dynamiek op gang. Omwille van de beschikbaarheid van vers geld steken nieuwe experten en projecten als paddenstoelen de kop op. Naar analogie met de ‘markt van welzijn en geluk’ van Hans Achterhuis, opent zich ‘markt van radicalisering en jeugdwerk’ waarbij niet de vraag het aanbod lijkt te bepalen, maar andersom. Er is een grote kans dat zelfverklaarde experten, projecten indienen die minder vraag-gestuurd zijn en minder empowerend dan waar jongeren om vragen. Te vaak wordt nu al de klemtoon gelegd op de individuele weerbaarheid van kinderen en jongeren.

Anderzijds wordt de geclaimde expertise beperkt tot religie of religieuze invalshoeken. Wanneer jongeren zich afkeren van een samenleving, dan worden ze niet alleen ‘gestuurd’ door religieuze tendensen. Ook hun sociaaleconomische positie, toekomstperspectief en ervaringen van racisme en discriminatie spelen een rol. De problematiek van radicalisering is zowel religieus, maatschappelijk als politiek. Antwoorden moeten daaraan tegemoet komen willen we een ernstig beleid voeren. Een gebrek aan expertise, integrale kijk en dito aanpak zal uiteindelijk een negatieve weerslag hebben op de kinderen en jongeren zelf.

Jeugdwerk als pedagogische hefboom

Financier jeugdwerkers om jongeren in hun identiteitsontwikkeling ‘pedagogisch’ te blijven begeleiden, niet omwille van (de-)radicalisering. Het huidige discours over radicalisering heeft een negatieve invloed op jeugdwerkers.

‘Het huidige discours over radicalisering heeft een negatieve invloed op jeugdwerkers.’

Enerzijds zorgt de over-responsabilisering soms voor handelingsonzekerheid of -dwang. Anderzijds stelt de huidige angstcultuur sommige zelforganisaties voor een grote uitdaging om de opgebouwde vertrouwensrelaties met jongeren en hun ouders in stand te houden. Vrijwilligers vertellen dat een dagje paintballen in de Ardennen, een creatieve schrijfcursus of een levensbeschouwelijke lezing, jammer genoeg risicoactiviteiten zijn geworden voor jonge moslims. Veel ouders reageren door hun kinderen thuis te houden. Dit kan toch niet de bedoeling zijn?

We blijven ervan overtuigd dat sterk jeugdwerk gaat over ‘identiteitsontwikkeling’, over een traject afleggen met jonge mensen om hun biografische, sociale en politieke competenties te versterken. Zo krijgen ze vat op hun verhaal en op de maatschappij rondom hen, ontdekken ze hefbomen om die maatschappij als medeburgers vorm te geven. Dat kan alleen maar vanuit het behoud van vertrouwen, niet door hen te stigmatiseren vanuit ‘antiradicalisering’ of door inpassing in een verhaal van overheidscontrole.

Nina Henkens (stafmedewerker UitDeMarge VZW), Ikrame Kastit (Stafmedewerker UitDeMarge VZW), Pascal Debruyne (Voorzitter UitDeMarge VZW, Onderzoeker UGent).