Deborah Casalin
“‘In het Heilige Land is de UNESCO meer dan een cultuurclubje’
Op dinsdag 25 oktober start de Algemene Conferentie van de VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco). Tijdens deze conferentie zal er gestemd worden over de vraag van Palestina om lid te worden van de Unesco. Dit lijkt misschien een bijkomend gevolg van Palestina’s recente aanvraag om toe te treden tot de VN, maar toch is dit meer dan alleen een diplomatieke zet.
Tijdens de eerste stemronde namen de EU-lidstaten binnen het uitvoerend comité van de Unesco geen gezamenlijk standpunt in. Nochtans zou gezamenlijke EU-bijval voor deze aanvraag in de plenaire zitting duidelijk aangeven dat de Europese landen de tweestatenoplossing steunen. De EU moet zich achter het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht scharen, dat ze al meer dan 30 jaren geleden erkende.
Werelderfgoed
Mocht de Unesco als eerste algemeen VN-orgaan Palestina aanvaarden als volwaardig lid, dan kan dit een eerste stap zijn naar een onafhankelijke, gelijkwaardige Palestijnse deelname aan het VN-systeem. Een volledige toetreding tot de internationale organen zou op het terrein slechts een beperkt effect hebben, maar kan de Palestijnen wel meer mogelijkheden bieden om hun rechten en belangen op internationaal niveau te beschermen. Concreet zou het Unesco-lidmaatschap Palestina toelaten om een aantal verdragen te ondertekenen ter bescherming van cultureel erfgoed. Geen onbelangrijke zaak gezien de waarde van de culturele sites die het land rijk is.
In de bezette Palestijnse gebieden liggen verschillende plaatsen die mogelijk in aanmerking komen als Unesco-Werelderfgoed. Denk maar aan de 10.000 jaar oude stadskern van Jericho of de Geboortekerk in Bethlehem op de plaats waar Jezus geboren werd. Eerdere pogingen van de Palestijnen om deze plaatsen officieel als erfgoed te laten erkennen, faalden omdat Unesco Palestina niet als een staat beschouwde. Deze stemming kan daar verandering in brengen.
Unesco-bescherming heeft geen invloed op de territoriale aanspraken of de toegang van de gelovigen. Toch waren de Abrahamitische sites voor Israël een argument voor de facto annexatie en nederzettingen in de bezette gebieden, hoewel dit in strijd met het internationaal recht en ten koste van de Palestijnse bevolking gebeurde. De Muur die op Palestijns grondgebied gebouwd werd om de Israëlische toegang tot het Graf van Rachel te verzekeren is daar een sprekend voorbeeld van. Net als het harde beleid om de nederzettingen te beschermen in de buurt van het Graf van de Patriarchen in Hebron.
Toerisme
Erkenning als Werelderfgoed zou niet alleen toegang verschaffen tot het beschermingsfonds, maar kan ook een broodnodige boost geven aan het slabakkende toerisme in Palestina. De toeristische sector zou een waardevolle bron van inkomsten moeten zijn voor Palestijnse ontwikkeling, maar wordt beknot door de bezettingsmaatregelen. Bovendien komt de ontwikkeling en controle van veel toeristische sites in de bezette gebieden ten goede aan de Israëlische economie en wordt het toerisme in de illegale nederzettingen op de Westoever steeds meer gepromoot, met de steun van Israëlische staatsinvesteringen. Het hoeft daarom niet te verwonderen dat 97% van de winst uit toerisme op de Westoever naar de Israëlische economie vloeit, aldus de Palestiinse Alternative Tourism Group.
Israël baat toeristische sites in Palestina uit terwijl het als bezettende macht enkel in mag staan voor het beheer en de bescherming van de staatseigendommen van het bezette gebied. Bovendien behouden de Palestijnen nog altijd het recht om hun natuurlijke rijkdommen in hun eigen voordeel te benutten. Deze ontwikkeling in de bezette gebieden heeft ook meer directe gevolgen voor de Palestijnen. 22 huizen in Oost-Jeruzalem werden met afbraak bedreigd om plaats te maken voor een archeologisch park beheerd door Israëlische kolonisten. Dit is in strijd met de Conventies van Genève.
Bij de belegering van de Geboortekerk in Betlehem in 2002 werd nog maar eens duidelijk hoe belangrijk de fysieke bescherming van cultureel erfgoed kan zijn in een conflict. Mocht Palestina, als lid van de Unesco, de Haagse Conventie inzake de bescherming van culturele goederen kunnen ondertekenen, dan zou deze kwestie een duidelijk kader krijgen binnen het internationaal humanitair recht, dat in het Israëlisch-Palestijns conflict al te vaak aan de kant geschoven wordt. Israëls verantwoordelijkheid om als bezettende macht cultureel erfgoed te vrijwaren, zou duidelijker worden, net als de plicht van alle partijen om cultureel erfgoed te beschermen tijdens gevechten.
Verantwoordelijkheden aflijnen
Kortom, mocht Palestina toetreden tot de Unesco dan zou dit de bescherming van het cultureel erfgoed in de regio ten goede komen doordat de verantwoordelijkheden van alle partijen duidelijk afgelijnd worden, en dan zouden de Palestijnen verwante kwesties op gelijke voet kunnen aanpakken. Hoewel de waarde van oude sites natuurlijk in het niets valt in vergelijking met een mensenleven of mensenrechten, mogen we niet vergeten dat cultureel erfgoed op een dag het verschil kan maken om de hulpafhankelijkheid te doorbreken en de Palestijnen hun kans op een waardig leven terug te geven door de geschiedenis van hun gebied te delen met de wereld.
Gezien het Amerikaanse verzet tegen het Palestijnse VN-lidmaatschap en de magere slaagkansen voor vredesgesprekken op korte termijn, is het ook belangrijk dat initiatieven als deze het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht onder de aandacht houden en Europese landen de kans geven om concreet te tonen dat ze de tweestatenoplossing steunen.
Deborah Casalin is politiek medewerkster van Broederlijk Delen en van de CIDSE-werkgroep Israël/Palestina