Het Rwandese wonder en de werkelijkheid

An Ansoms

16 maart 2012
Opinie

Het Rwandese wonder en de werkelijkheid

Het Rwandese wonder en de werkelijkheid
Het Rwandese wonder en de werkelijkheid

In de discussie over het beleid van Paul Kagame in Rwanda wordt de kritiek op de autoritaire kantjes van het regime meestal tegengesproken met indrukwekkende cijfers over economische groei en vooruitgang. Het probleem, zeg onderzoekster An Ansoms, dat die cijfers niet kloppen met haar onderzoek op het terrein.

Er komen euforische berichten uit Rwanda. Uit de nieuwste cijfers blijkt dat armoede in Rwanda gedaald is met 12 % de laatste vijf jaar. In 2000/1 leefde zo’n 59% van de bevolking onder de nationale armoedegrens leefde, en in 2005/6 nog steeds 57%. In 2010/11 is dit gedaald tot 45%. Deze cijfers wordt door de Rwandese overheid gepresenteerd als een buitengewoon succesverhaal. Volgens hen bewijst de positieve evolutie dat hun economisch groeimodel ook leidt tot verbeterde levensomstandigheden voor de Rwandese bevolking.

De cijfers verbazen mij, en niet in het minst omdat mijn eigen onderzoeksresultaten deze trend helemaal niet bevestigen. Ik doe sinds 2006 kwalitatief onderzoek naar de levensomstandigheden van boeren en de impact van beleid in zes dorpen in drie verschillende districten. Die zijn zeker niet representatief voor héél Rwanda. Maar tijdens mijn laatste bezoek aan deze dorpen in 2011 kwam ik heel wat problemen tegen die het leven voor vele kleine boeren moeilijker maken. Ik beperk mij hier tot 3 knelpunten

Knelpunt 1: landbouwpolitiek

Een eerste knelpunt wordt veroorzaakt door de huidige landbouwpolitiek die boeren verplicht om meer ‘marktgeoriënteerd’ te werken. Dit betekent dat zij maar een beperkt aantal gewassen mogen verbouwen. De bedoeling is om schaaleffecten te creëren. Een bepaalde streek specialiseert zich in één gewas, een andere streek in een ander gewas. En beide regios moeten dan met elkaar handelen. Deze politiek heeft voor kleinschalige boeren twee grote nadelen. 1) Kleine boeren verbouwden gemiddeld 8 gewassen om hun risico te beperken. Als er één gewas ziek werd of niet goed groeide omwille van teveel regen of té lange droogtes, hadden zij altijd de rest nog.

Minder gewassen verbouwen betekent meer risico nemen. En dit terwijl er geen vangnet is wanneer er iets misgaat. 2) Kleine boeren hebben bovendien weinig onderhandelingsmacht op de markten. Het zijn meestal de tussenpersonen die de winsten wegkapen in de handel tussen verschillende streken. In feite maakt de verplichting voor kleine boeren om ‘marktgericht’ te produceren, deze tussenpersonen nog machtiger. De groepering van kleine boeren in cooperatives zou dit probleem moeten tegengaan. Maar dit is in veel gevallen een illusie. Er is weinig transparantie in de manier waarop cooperatives bestuurd worden, en kleine boeren hebben er weinig te zeggen.

Knelpunt 2: huisvestingsbeleid

Een tweede belangrijk knelpunt is de politiek om huizen te centraliseren in dorpskernen. Traditioneel leven Rwandese huishoudens verspreid over de heuvels, dicht bij hun velden. Volgens de traditie vragen jonge mannen hun vader een deel van het familie land om een eigen huis te bouwen. Dit laat hen toe om te trouwen en als ‘volwassene’ beschouwd te worden. De nieuwe overheidspolitiek verbiedt echter om huizen te bouwen in de heuvels, dit moet nu gebeuren in de dorpskern. De kost van land in deze kernen is vaak erg hoog.

Bovendien moeten die huizen volgens bepaalde standaarden gebouwd worden (met een aparte keuken, stal en toilet). Ook dit kost veel. Het gevolg is dat vele jonge mannen niet voldoende middelen hebben om een eigen huis te bouwen. Daardoor kunnen zij niet trouwen, en worden ze niet als ‘volwassene’ beschouwd. En ook voor de jonge vrouwen heeft dit gevolgen. Meisjes worden zwanger zonder dat hun vriendje hen kan onderhouden. Velen van hen zijn verplicht om thuis te blijven wonen met een onerkend kind. Jonge mensen, vooral van minder gegoede ouders, zit gevangen in het statuut van ‘jeugd’ omdat zij de middelen niet hebben om aan het ‘volwassen’ gezinsleven te beginnen.

Knelpunt 3: draconische regulering

Een laatste knelpunt zijn de vele verplichtingen waaraan Rwandese boeren moeten voldoen. Mensen moeten hun huizen bouwen volgens een bepaalde standaard. Ze moeten hun koeien in een stal houden, en mogen ze niet laten grazen. Die stal, samen met de andere delen van het huis mag géén dak van bananenbladeren hebben, maar moet mooi met pannen afgedekt zijn. In een dorp dichtbij Kigali heeft het dorpshoofd beslist dat alle huizen die niet uit baksteen bestaan, moeten verdwijnen uit de dorpskern. Bovendien moeten alle huizen daar geschilderd worden, en ramen en deuren van hout hebben. Mensen moeten schoenen dragen, en fatsoenlijke kleren wanneer ze niet op het veld werken. Ze moeten hun land registreren, wat niet gratis is. Ze moeten hun ziekteverzekering betalen. De kost hiervoor was doorgaans 1000 Rwandese frank per gezinslid (ongeveer 1,5 keer een dagloon), maar dit is opgetrokken tot 3000 Rwandese frank per persoon (ook voor kinderen) sinds juni 2011.

Dit werd tijdens onze interviews in mei 2011 vaak aangehaald als een onoverkomelijk probleem. In verschillende gevallen moesten mensen immense sommen geld ophoesten om hun lidmaatschap in een cooperative te betalen. Zo niet verloren zij hun toegang tot het vruchtbare moerasland dat zij altijd bebouwd hadden. Mensen worden verplicht om hun oogst van dat moerasland aan de cooperative te overhandigen (ze worden zelfs gefouilleerd rond oogsttijd).

In één dorp kregen de mensen minder terug van de opbrengst van hun oogst dan de kosten die zij in het begin van het seizoen hadden moeten betalen. Alle winst werd opgesoupeerd door de leiders van de cooperative. Enkele jaren geleden trouwde de leider van de cooperative, en moesten alle leden verplicht 5000 Rwandese frank bijdragen als cadeau. In een ander dorp moeten de mensen hun koffie verplicht verkopen aan de nabijgelegen koffiefabriek, voor een prijs ver onder de marktprijs. Deze koffiefabriek wordt uitgebaat door het ministerie van defensie.

In datzelfde dorp is het ook verboden om koffiebomen uit te trekken. En rond oogsttijd worden er huiszoekingen georganiseerd om te kijken of mensen geen koffie mee naar huis gesmokkeld hebben. In twee van de zes dorpen werden vroeger bakstenen en pannen geproduceerd in artisanale oventjes. Nu moet men voor deze activiteit een vergunning hebben, en een moderne oven bouwen. Dit is té duur voor lokale investeerders. Mensen moeten een vergunning hebben (en tax betalen) om op de markt hun goederen te verkopen in detailhandel. Dit is maar een greep uit de vele verplichtingen op het meest lokale niveau.

Knelpunt 3 bis: lokale overheden onder druk

Maar verplichtingen gelden ook voor de lokale autoriteiten. Via een systeem van ‘performance contracts’ moeten autoriteiten op het niveau van het dorp, van de sector, en van het district zich engageren om bepaalde doelstellingen te behalen. Zo niet, kan de verantwoordelijke gestraft worden, en ontslagen. De doelstellingen kunnen zeer uiteenlopend zijn: bepaalde productiedoelstellingen voor specifieke gewassen behalen, ervoor zorgen dat 90% van de bevolking zijn ziekteverzekering betaalt, verzekeren dat iedereen zijn huis volgens de juiste standaarden bouwt, etc. Op zich lijkt het een goede evolutie dat doelstellingen worden voorop gesteld. Maar in de praktijk streven de autoriteiten deze doelen blind na uit schrik voor sancties, ongeacht de mogelijk negatieve gevolgen voor de lokale bevolking.

Het meest opvallende tijdens mijn onderzoek in 2011, is het feit dat de frustratie van mensen erg is toegenomen. In 2007 stelden mensen zich erg terughoudend op tijdens onze interviews, vooral in hun kritiek op de overheidspolitiek. Maar dit was veel minder het geval in 2011. Integendeel. We kregen gedetailleerde informatie over de moeilijkheden van boeren om te overleven, en de perverse impact van overheidsmaatregelen op hun leven. Hoe dit verhaal en de daaruit voortkomende frustratie te rijmen valt met de optimistische evolutie in de armoedecijfers? Het blijft een raadsel.

An Ansoms is verbonden aan de Université Catholique de Louvain