“‘Ik ben een racist! And I say it loud!’
Ik ben een racist. Voilà, het is eruit. Voortaan zal ik nooit meer een zin beginnen met: ‘Ik ben geen racist, maar…’ Vanaf nu is het: ‘Ik ben een racist, maar.’
Het was niet makkelijk om het toe te geven. Beschamend zelfs.
Being a critical observer of the world around us, ain’t easy. But observing critically the world within us, is far more difficult. Dat postte ik onlangs op mijn facebook-wall. Een verdekte sorry aan mijn niet-blanke vrienden.
Zie, ik doe het weer. Alsof ‘blank’ het ijkpunt is om de ‘andere’ te benoemen.
Ik heb mezelf altijd als ruimdenkend beschouwd, verheven boven het onverholen racisme van veel Belgen. Tot mijn scha en schande moet ik bekennen dat ik almaar minder voldoe aan dat hooggestemde zelfbeeld.
Het zit in de kleine dingen, zo merk ik. Zoals mijn misplaatste vraag aan een zwarte serveuse in een Brussels café of zij misschien geen dancing kent waar ze hip-hop draaien. Alsof haar huidskleur betekent dat zij kennis heeft van het uit Afro-Amerika overgewaaide muziekgenre.
Natuurlijk zal u mij een lans horen breken voor gelijkberechtiging. Ik ben toch Afrika-journalist! Bij MO* dan nog! Wijd ik me niet professioneel aan een zo divers continent?
Mijn racisme zit echter veel dieper, het is onbestemder, ligt onderhuids. Schuilt in een oogopslag, in een zoveelste bij-nader-inzicht-totaal-ongepaste-opmerking of die flirterige glimlach omwille van een exotische haartooi die ik mooi vind. Waarom permitteer ik mij die bij een afro en niet bij een blonde coupe?
Er is een woord voor: raciale micro-agressie.
Voor mijn part verandert Hand in Hand zijn anti-racismecampagne ikbengeenracist.be beter in #ikbeneenracistmaar.
Dat ik het zelfs doorgeef, gaat mij dagen wanneer een expat – mind the word – met boosheid verneemt dat onze kinderen, op wandel door bos en hei, ‘Zeg ken je de historie van een oude Chinees? Hij heette Hinkie-Pinkie, da’s net zo goed als Kees’, nazingen. ‘Waarom is het altijd Hinkie-Pinkie of Ching-Chang-Chong? En waarom is die Chinees uit het liedje een illegale straatventer, die uitgerekend pinda’s en augurken verkoopt ‘in een stalletje aan de Chinese Muur’?!’
Ach, je overdrijft, sust een vriend. Vooroordelen hebben we allemaal. Ze zijn nodig, om houvast te vinden, om pak te krijgen op de wereld.
Klopt, maar ik wil er liever zo min mogelijk naar handelen. Die ingewortelde reflexen bedwingen. Mijn tong drie keer omdraaien, vooraleer ik er iets uitflap. Dat vergt heel wat alertheid, maar het gaat almaar vlotter, zo merk ik.
Voor mijn part verandert Hand in Hand zijn anti-racismecampagne ikbengeenracist.be beter in #ikbeneenracistmaar.
Want racisme neemt pas af als we niet langer ontkennen dat het er is, overal en bij iedereen. Als wij allemaal de rode pil en niet de blauwe nemen.
Ik denk niet dat een echt gesprek over de colour bar heen mogelijk is als people of colour continu te horen krijgen - en zich ten langen leste zelf gaan wijsmaken - dat er met ‘ons’, dear white people, niets aan de hand is, dat wij alvast niet discrimineren en ‘zij’ zich maar wat inbeelden. Dat ze overgevoelig zijn. Of zich wentelen in hun ‘slachtofferrol’.
Over hoe moeilijk zo’n eerlijk gesprek wel is en hoeveel liefde en overmoed daarvoor nodig zijn, gaat Al onze namen, het nieuwe boek dat ik u warm aanbeveel in ons zaterdaginterview morgen op MO.be.
De auteur Dinaw Mengestu stond ons in Parijs een uur lang te woord. En hij kan het een pak beter uitleggen dan ik zonet.