Prettige feestdagen uit Duinkerke

Sarah Verhofstadt

30 december 2015
Opinie

Prettige feestdagen uit Duinkerke

Prettige feestdagen uit Duinkerke
Prettige feestdagen uit Duinkerke

Na de 'jungle' in Calais, klitten mensen op de vlucht samen in Duinkerke. Sarah Verhofstadt ging helpen, geven, maar vooral praten. 'Bij de vrijwilligers heerst schaamte voor ons Europa. De vluchtelingen op hun beurt zijn beschaamd omdat ze afhankelijk zijn van onze acties.'

Mijn vader heeft een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog. Hij vindt herinneringseducatie erg belangrijk en dus werd het mij met de paplepel ingegeven. Ik las over Primo Levi, Anne Frank, Regine Beer en Sophie Scholl. Hoe moet je je verzetten tegen dictators die alle mensenrechten met de voeten treden?

‘Waar is de persoon in mij die als puber beloofde medemensen in nood te helpen?’

Die vraag is vandaag opnieuw aan de orde. Miljoenen mensen slaan op de vlucht voor oorlog in Syrië en Irak. Ze zoeken een veilig onderkomen in Europa, maar dat stuit op heel veel scepsis. Blijkbaar is de Conventie van Genève niet zo belangrijk voor veel Europeanen. Ze zijn de vluchtelingen liever kwijt dan rijk.

Wat moeten we doen? Wat zou ik doen met mijn twee kleine kindjes als ik in hun situatie zat? Door sociale media kunnen we niet langer zeggen ‘Wir Haben es nicht Gewusst’.

Avond na avond groeit mijn gevoel van onmacht. Waar is de Sophie Scholl in mij? De persoon die als puber ooit beloofde om medemensen in nood te helpen?

Elke avond, wanneer ik in mijn lekker veilig bedje kruip, denk ik aan de mensen die op zee in kleine bootjes zitten, op vlucht voor de gruwel, in de hoop op een beter leven. Eén ding weet ik zeker: Zo’n oversteek zou ik met mijn kindjes ook maken.

Gelukkig ontdek ik online dat er nog meer mensen zijn die er zo over denken en die willen helpen. Onder hen één van de zaakvoerders van het bedrijf waar ik werk, Fisheye (dat normaal tv-studio’s, decors en bedrijfsfilms maakt).

‘Mensen doneren maar wat graag kinderkledij, maar het zijn niet de kinderen die naar deze wagens komen.’
© Kris Goubert

24 bestelwagens

Wij sluiten ons aan bij een groep op Facebook. Maandag beslissen we om naar Duinkerke te gaan, om hulp te bieden. Fisheye maakt prompt plaats voor leveringen, verspreidt een oproep op Facebook en wat startte met tien lege palletten loopt snel uit de hand.

‘We negeren het bord dat de campinggangers welkom heet op dit ‘schitterende’ domein.’

De telefoon staat plots roodgloeiend. Hele camionetten, tot de nok gevuld, worden bij ons geleverd. De ochtend van het vertrek, zes dagen na de oproep, vullen we vierentwintig (!) van die bestelwagens met materiaal. Netjes gesorteerd: één met vrouwenkledij, twee met mannenkledij, twee met voeding, twee met kinderkledij, twee met dekens en tenten, …

Een karavaan vol gemotiveerde mensen die elkaar niet kenden, allemaal met hetzelfde doel. We sluiten ons aan bij een groep van Bredene. In totaal een goeie honderdvijftig mensen en zeker vijftig bestelwagens gevuld met hulpgoederen.

Aangezien we met zoveel tegelijk zijn, wordt beslist om eerst het “kamp” eens goed op te kuisen.

Alle honderdvijftig vrijwilligers, gewapend met vuilniszakken, plastic handschoenen en stevige laarzen of stapschoenen trekken de modderpoel in.. We negeren allemaal wijselijk het bord dat de campinggangers welkom heet op dit ‘schitterende’ domein.

‘Het klinkt vreemd, maar de tentjes staan ordelijk in de chaos.’
© Kris Goubert

Twee containers

Onderweg loopt voor mij een vrouw met een doos die duidelijk te zwaar is voor haar. Ze sukkelt met haar schoenen in de modder. Een andere vrijwilligster en ik schieten haar te hulp. De dame bedankt ons en vraagt mij waar ik vandaan kom. We praten met gebaren en enkele woorden. Uit wat ze mij vertelt, blijkt dat ze uit Irak afkomstig is en haar vier kinderen verloor in de oorlog. De dag moet nog beginnen, maar ik heb nu al woorden te kort.

Voor de opkuis delen we zoveel mogelijk vuilniszakken uit, ook aan de vluchtelingen zelf. Ze zijn heel enthousiast om mee te helpen opruimen. Onze actie zet velen aan mee te doen. In anderhalf uur verzamelen we twee grote containers afval in slechts een kwart van het kamp. Beschimmelde etensresten, dode ratten, kapotte tenten, … Het gaat allemaal naast de overvolle container. We kunnen enkel hopen dat de overheid het verzamelde afval meeneemt.

‘Ik wil terug. Met kaarten en een slof sigaretten voor de mannen die zich vervelen in hun tent.’
© Kris Goubert

Boodschappenlijstjes

Deel twee van de dag: We gaan in groepjes van twee tot drie personen langs tenten. We maken een soort boodschappenlijstje aan van wat de mensen nodig hebben. Gas, gas, iedereen vraagt gas. Zelfs kleine ukjes, amper zes jaar oud, klampen ons aan met de vraag of we gas hebben. Het gas is gegeerd omdat mensen hun tenten hiermee verwarmen. Gevaarlijk als je beseft dat zo’n klein busje gas maximaal twee uur mag branden, waarna de kans op ontploffingsgevaar stijgt. En dat is exact wat een weekend eerder gebeurde.

‘Terwijl je mensen moed inspreekt, twijfel je aan je eigen woorden.’

Terug naar de boodschappenlijstjes. Ik bedeel samen met Christophe in sectie 15. Het klinkt vreemd, maar de tentjes staan ordelijk in de chaos, in zones die de vrijwilligers hebben opgedeeld.

Sectie 15 bestaat vooral uit mannen uit Irak. Een jongeman van een jaar of vierentwintig vraagt ons een broek. Hij heeft geluk, we focusten ons vooral op stevige mannenbroeken en kousen. Daardoor kunnen we samen drie tenten van acht mannen bedelen. We kruipen in de tenten om niet in de modder te zitten en laten hen de broeken passen.

Ik leer dat je de maat van je broek kan nemen met behulp van je onderarm. De enige die een beetje Engels spreekt, is een student Engels. Hij verliet Irak onder een truck. Over de rit wil hij niet praten. Waar hij heen wil? Engeland, daar begrijpt hij de mensen. Voordien zat hij vier maanden en zevenentwintig dagen in Calais. Tranen schieten in zijn ogen. Nu zit hij tien dagen in Duinkerke en hij verloor alle hoop. Een jongeman, vierentwintig jaar, liet alles achter en heeft nu geen hoop meer. Wat zeg je tegen zo iemand? Veel succes? Keep warm, stay safe. Don’t give up. En terwijl je dat zegt, twijfel je aan je eigen woorden.

© Kris Goubert

‘Ik ben een dierenarts’

Een beetje verder kom ik een gezin met vier kinderen tegen. Ze zitten samengepakt in een erg klein tentje. Ik weet dat ik ergens nog wat kinderkledij heb zitten dus ik stop en vraag of ze iets nodig hebben. Ik heb enkele verse pompelmoezen en geef ze aan de mama. Ze schenkt me een warme maar verlegen glimlach. Haar man begint te praten. ‘Ik ben een dierenarts.’ Hij heeft duidelijk geoefend op de zin. Ik word afgeleid door enkele kinderen die nog pompelmoezen en appelsienen willen en schenk geen aandacht meer aan de man. Hoe vreselijk voel ik mij daar ’s avonds over. Kon ik niet even langer blijven staan? Had ik haast?

In mijn rugzak zitten nog babykleren en goede kinderschoenen. Ik ga op zoek naar een gezin met kinderen die kleiner zijn terwijl ik onderweg iedereen vraag of iemand maat 37 heeft. Ik heb namelijk heel degelijke regenlaarzen bij.

Plots zie ik een meisje staan op gympen. Het is een prachtig kind. Heel erg bleke ogen, donkere lange haren, een jaar of negen moet ze zijn. Ze heeft een lolly gekregen en kijkt recht in mijn ogen. Ik vraag naar haar schoenmaat. Tot mijn verbazing spreekt ze perfect Engels. En ze heeft schoenmaat 37! Ze neemt dankbaar de laarzen aan en vraagt of ik kousen heb. Ik heb nog veel in mijn overvolle rugzak. De rest van het gezin komt erbij: twee zussen, een broertje van een jaar of drie en de vader.

‘Bij de vrijwilligers heerst er schaamte voor onze overheid, ons Europa. De vluchtelingen zijn beschaamd omdat ze afhankelijk zijn van onze acties.’

Mijn kompaan kijkt of hij voor de vader nog een broek heeft, maar ze blijken allemaal te groot. Een veel terugkerend probleem. Plots ziet de vader dat ik een klein rood schoentje vast heb. Ik zie lichtjes in zijn ogen opgaan, hij blijft er maar naar wijzen. Ik zoek dieper in de zak en ben heel dankbaar dat ik de tweede schoen ook kan vinden. Kleine broer heeft schoenen nodig, zijn botjes blijken al een hele tijd enkele maten te klein. De vader gaat zowat op de knieën en prevelt ‘god bless you’.

De rest wijst hij beleefd af en hij stuurt ons twee tenten verder naar een gezin met een baby. Mensen nemen hier enkel aan wat ze nodig hebben en laten de rest voor andere mensen. Wat ons verbaast eigenlijk, als je weet dat al deze mensen elkaar ook niet kennen. Ze zijn op zichzelf aangewezen, tussen vreemden die nu gedwongen buren zijn, of zelfs tentgenoten.

Wanneer je beelden op televisie ziet, lijkt het anders. Dan lijkt het alsof dit één grote groep mensen is. Maar wij switchen voortdurend tussen Koerden, Irakezen, Syriërs, … Ze hebben al moeite om met elkaar te praten, laat staan met ons. De paar tolken die mee zijn gereisd hebben hun handen vol. Mijn kompaan en ik doen het met gebaren.

We moeten niet lang zoeken naar het gezin, we horen plots de baby huilen. Wanneer we aan de tent komen doet een mooie dame voor ons open. We hebben nog mutsjes en sjaals en vochtige doekjes die ze allemaal heel dankbaar in ontvangst neemt. Met weinig woorden, want ze is bedeesd en begrijpt geen van onze Engelse of Franse woorden. Ze is ook beschaamd, zoveel is duidelijk. De schaamte die we op ieders gezicht zien in dit kamp. Bij de vrijwilligers heerst er schaamte voor onze overheid, ons Europa. De vluchtelingen zijn beschaamd omdat ze afhankelijk zijn van onze acties.

Het wordt donker. We moeten terug want er is nog veel werk. Enkele kinderen, met prachtig geschminkte tijgergezichtjes (elke zondag komen hier mensen de kindjes bezighouden) vragen ons toys. Maar die hebben we niet. Een muts wordt uit mijn zakken gegrist en ik kan er enkel om lachen.

© Kris Goubert

Plunderen

We kijken in onze zakken. Het laatste wat we vinden, zijn wat kinderkleren voor een- à tweejarigen. We kijken elkaar aan en beslissen nog iemand te zoeken voor wie dit kan dienen. Daardoor komen we dicht bij de uitgang terecht in een modderpoel die mij ervoor nog niet eens was opgevallen.

Een andere hulpverlener begrijpt dat we op zoek zijn naar een kindje en loodst ons naar de achterkant van deze zone. Ik weet al lang niet meer in welke sectie van het kamp we ons bevinden. In het donker, in een open tent, staat een papa te koken. Op een stoeltje zit zijn dochtertje breed te glimlachen. We geven hem de rest van onze spullen en hebben meteen spijt dat we hier niet eerder kwamen. De man heeft namelijk geen schoenen. Enkel iets modderachtig rond zijn tenen, de blote hielen steken eruit. Maat 43 kunnen we niet meer gaan halen.

We moeten terug naar de wagens. Licht is een probleem, in het donker kan je niemand meer helpen. Dan is er nog het probleem dat we gewoon te veel spullen meehebben. We krijgen het niet verdeeld op een dag. Op weg naar de auto zien we het stort achtergebleven op de parking. Aangezien sommige mensen, goedbedoeld, met volle wagens naar de parking rijden en zich laten ‘plunderen’, blijft veel achter. Mensen doneren maar wat graag kinderkledij, maar het zijn niet de kinderen die naar deze wagens komen. Het zijn de sterke mannen. Gevolg: de hele parking ligt vol met resten kledij. En die worden niet opgeruimd door wie kwam doneren. Helaas.

‘Wat startte met tien lege palletten loopt snel uit de hand.’
© Kris Goubert

Onze volle wagens willen we naar het depot in Calais brengen, maar we krijgen telefoon. Het depot kan de toestroom hulpgoederen niet meer aan. Er wordt een nieuw lokaal voorzien in Bredene. We rijden naar daar. In het donker en met een dertigtal mensen die nog overblijven, laden we nog zeker tien volle bestelwagens uit.

Zo goed als we kunnen sorteren we opnieuw. Gelukkig is de ruimte groot genoeg om dit te kunnen doen. Mijn hart gloeit als ik zie hoe iedereen hier samenwerkt en blijft werken tot het einde. Ik weet dat iedereen moe is en vuil, maar toch blijven we zware dozen uitladen en laat niemand elkaar in de steek.

‘Enkele kinderen vragen ons toys. Maar die hebben we niet.’
© Kris Goubert

Praten

Het is ondertussen zeven uur. Ik ben op weg naar huis in een lege bestelwagen en zet even de radio op. Het is De Warmste Week op Studio Brussel. Mijn maag keert een beetje. Ja, iedereen is met goedbedoelde acties bezig die ik ten volle steun. Maar het doet pijn te weten dat de mensen in feite nog steeds aan hun lot worden overgelaten. Dat de mensenrechten bij ons zo hard geschonden worden en dit niemand lijkt te raken. Ik zet de radio terug uit.

Thuis wacht een vissoep op me, vers door de mama gemaakt. Mijn ouders, familie, hebben gewacht om te eten. Ik kom thuis in een warm huis, trek mijn vuile kleren uit. Mijn lief en ik schuiven aan tafel. Je zou stilte verwachten, maar we voelen behoefte om te praten, om het allemaal van ons af te praten. Ik ben zo dankbaar. Dat mijn twee kinderen het goed hebben. Dat ik een warm huis heb. Dat we geen angst kennen.

Die nacht slaap ik goed, maar de nacht erna vraag ik me af wat volgt. Ik wil terug. Met schoenen in maat 43 voor de papa die geen schoenen had. Met een Engelse roman voor de student zonder hoop. Met een warme thee voor de dierenarts die ik negeerde. Met kaarten en een slof sigaretten voor de mannen die zich vervelen in hun tent. Ik zou praten, tijd nemen, mensen leren kennen.

De hulpgoederen zijn fantastisch. Er moet gesorteerd en bedeeld worden. Maar we moeten ook praten.

Mijn kerstweek ga ik anders in dan de voorbije jaren. Ik zal met mijn hoofd een beetje in Duinkerke zijn. Ik zal hopen op een warme kerst zonder sneeuw en zonder vriestemperaturen. En als ik terugkeer, hoop ik met veel mensen te gaan, om nog meer afval weg te ruimen. En om meer bruggen te slaan tussen wij en zij.

Ik ga terug. Wie komt mee?