Andreas Tirez
“‘Tegen cultuursubsidies’
De voorbije week lag Vlaams minister Schauvliege weerom onder vuur, deze keer wegens de manier waarop de pot geld voor cultuur verdeeld zal worden. De minister heeft de adviezen van de expertencommissie openbaar gemaakt, wat de transparantie ongetwijfeld verhoogt, maar ook de controverse.
Zo heeft Ivan Van de Cloot, econoom, al opgemerkt dat er 2 miljoen euro aan extra verhogingen door de expertencommisie geadviseerd is voor 25 organisaties die zelf een commissielid in hun rangen tellen. Hij stelt dat de toewijzing van cultuursubsidies mee bepaald zou moeten worden door de gebruikers van cultuur. Tegenstanders verwijten hem hiermee cultuur te willen commercialiseren.
Het publieke debat draait dus vooral om de verdeling van de middelen, niet zozeer over het feit dát er door een centrale overheid middelen worden besteed aan cultuur. Dat zou nochtans niet zo voor de hand liggend mogen zijn, aangezien subsidies worden gefinancierd via belastingen waardoor je als burger geen keuze hebt dan cultuur mee te financieren.
Kosten en baten
Overheidssteun voor een cultuurproject kan volgens mij pas verantwoord worden als minstens de volgende twee voorwaarden vervuld zijn: (1) het project kan niet uitgevoerd worden zonder overheidssteun, omdat de inkomsten de kosten niet dekken en (2) het project heeft maatschappelijke baten die, samen met de inkomsten, de kosten dekken van het project.
De eerste voorwaarde is duidelijk: als een cultuur-initiatief even goed zonder subsidies kan plaatsvinden, dan moet het geen subsidies krijgen. Maar wat als dat niet het geval is? Een voorbeeld: stel dat een culturele activiteit 35 euro toegang zou moeten vragen om alle kosten te kunnen dekken, maar de potentiële bezoeker wil er maar 20 euro aan geven. De activiteit is dus verlieslatend en is enkel mogelijk als de overheid via subsidies 15 euro per bezoeker bijpast. Het feit dat de bezoeker slechts 20 euro wil betalen impliceert wel dat hij het nut van de culturele activiteit niet hoger acht dan 20 euro. Om de overheidssubsidie dan te kunnen verantwoorden, moet men kunnen aantonen dat de maatschappelijke baten 15 euro opleveren per bezoeker.
Die maatschappelijke baten, of in economisch jargon ‘positieve externaliteiten’, zijn baten die niet de bezoeker ervaart, maar de niet-bezoekers. Er zijn heel wat mogelijke positieve externaliteiten te bedenken, zoals bijvoorbeeld de extra consumptie door de bezoeker bij de lokale middenstand, of het feit dat de bezoeker zichzelf verrijkt en dat doorgeeft aan niet-bezoekers, of gewoon ook het feit dat de bezoeker gelukkiger wordt van de culturele activiteit en dat afstraalt op zijn omgeving die niet deelneemt aan cultuur. Het bestaan en de grootte van deze maatschappelijke baten kan wetenschappelijk onderzocht worden.
Wetenschappelijke basis ontbreekt
Echter, en daar zit het fout, er is geen wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat er maatschappelijke baten zijn van cultuur die subsidies kunnen verantwoorden, toch niet voor zover mij bekend. En het geldt zeker niet als toekenningscriterium.
Er zijn wel studies die de lokale, economische baten aantonen die gegenereerd worden via extra uitgaven van bezoekers aan de lokale economie, maar dat betekent dan wel dat de subsidies door de lokale overheid moeten gefinancierd worden, en niet door een centrale overheid. Dat wetenschappelijk bewijs is er wel en overvloedig voor andere domeinen, zoals onderwijs, infrastructuur, publieke gezondheid en innovatie.
Het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor maatschappelijke baten van cultuuursubsidies komt misschien omdat deze moeilijk meetbaar zijn. Maar dat kan geen reden zijn om wél subsidies te geven.
Het ontbreken van wetenschappelijk bewijs komt misschien omdat de maatschappelijk baten moeilijk meetbaar zijn. Maar dat kan geen reden zijn om wél subsidies te geven. Iedereen kan dan immers beweren dat zijn project maatschappelijke baten heeft, maar helaas moeilijk meetbaar. Dan kan men even goed verre, exotische reizen subsidiëren, waarvan vervolgens beweerd wordt dat de reiziger zichzelf hiermee verrijkt en dat doorgeeft aan niet-reizigers of dat de reiziger gewoon gelukkiger wordt van de reis en dat afstraalt op zijn omgeving die niet mee op reis was.
Het stopzetten van cultuursubsidies waar de maatschappelijk baten niet van aangetoond zijn, zal cultuur niet doen verdwijnen, omdat er zonder twijfel culturele activiteiten zijn die ook zonder subsidies kostendekkend zijn (of zullen worden door meer efficiëntie of hogere toegangsprijzen), maar er zullen ook heel wat culturele activiteiten wel verdwijnen. En dat is zeker een verlies, want het is niet ondenkbaar dat veel projecten op zijn minst wel enig maatschappelijk nut hebben, maar ze zullen verdwijnen als deze baten niet in verhouding staan met de subsidiekost.
Schaarse middelen
Het verdwijnen van die culturele activiteiten (en de beperkte maatschappelijke baten) is de kost die direct zichtbaar is. Wat men echter niet ziet, is dat hierdoor geld vrijkomt om andere zaken te doen, zoals het verlagen van de arbeidslasten. Of de vrijgekomen gelden afleiden naar andere projecten waar de maatschappelijke baten duidelijk zijn aangetoond, zoals het investeren in kansarme kinderen.
Kortom, een subsidiebeleid dat meer gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek zal veel efficiënter met de schaarse middelen omspringen. En dat de middelen schaars zijn, moet in deze aanslepende economische crisis nu wel duidelijk zijn. Bovendien zal het gelobby en de ons-kent-ons-mentaliteit veel minder spelen.
Een domein waar cultuursubsidies wel gemakkelijker te rechtvaardigen is, betreft de jongeren. Om als individu je talenten ten volle te kunnen ontplooien, moet je als kind en jong-volwassene weten wat er allemaal mogelijk is. Je moet dus van zoveel mogelijk dingen kunnen proeven, en dus ook van cultuur. Cultuursubsidies die op dit aspect gericht zijn, zijn dan ook gemakkelijker te verantwoorden, maar ressorteren dan niet zozeer onder cultuurbeleid, als wel onder het domein onderwijs.
Reis naar New York
Ik besef dat dit voor velen een controversiële, neoliberale of zelfs kille analyse lijkt. Maar deze redenering is niet zozeer tegen cultuursubsidies (en al helemaal niet tegen cultuur op zich), als wel voor een beleid dat zich zo objectief mogelijk verantwoordt voor het geven van subsidies. Het is een pleidooi voor een evidence-based policy, dat volgens mij inderdaad zal leiden tot veel minder cultuursubsidies, maar óók tot bijvoorbeeld meer ondersteuning van kansarme kinderen.
Het betekent ook dat ik wél voorstander zou zijn van cultuursubsidies als kan aangetoond worden dat de maatschappelijke baten bestaan en relatief groot genoeg zijn om de subsidie te verantwoorden. Maar zonder dat bewijs deelt de politieke wereld blind subsidies uit en dan kan ik even goed vragen dat men mijn reisje naar New York subsidieert. Ik kan u immers verzekeren dat ik van een reisje naar New York gelukkiger word en dat dat afstraalt op mijn omgeving.
Andreas Tirez is voorzitter van de onafhankelijke, liberale denktank Liberales. Hij schrijft deze tekst in eigen naam.