‘Eerste loopgraaf tegen het imperialisme’, de Cubaanse kant van Guantánamo Bay

Reportage

‘Eerste loopgraaf tegen het imperialisme’, de Cubaanse kant van Guantánamo Bay

Pamela Kalkman

25 februari 2017

Bij Guantánamo Bay denken we allemaal aan de beruchte Amerikaanse gevangenis voor terreurverdachten. Maar voor Cubanen is het veel meer dan een detentiekamp: het is het laatste stukje Cuba dat illegaal bezet wordt door Amerika. Een kijkje achter de schermen in het dorp naast de baai.

Rodi Rodriguez (84) herinnert zich het nog goed, de dag dat de Amerikaanse mariniers alle Cubaanse arbeiders opriepen om naar Amerika te emigreren. De reden? Het guerrillaleger onder leiding van Fidel Castro zou zo goed als zeker generaal Batista verslaan. Op de Amerikaanse radio’s hoorden ze dat alles slechter zou worden. In de VS konden ze rekenen op werk, geld, en onderdak, voor hun hele familie. ‘De Amerikaanse generaal die mijn baas was riep mij bij zich en vroeg me wat ik wilde doen. Ik zei: generaal, ik heb mijn vrouw en mijn kind hier en bovendien steun ik de revolutie. Ik blijf.’ Rodi, toen een jongeman van nog geen 25 uit Guantánamo stad, zou de rest van zijn leven blijven werken op de marinebasis. De Amerikanen zijn nooit weggegaan.

Guantánamo Bay roept voor velen associaties op met terreurverdachten in oranje pakken, die op een obscure plek worden gemarteld in de context van de ‘war on terror’. De gevangenis wordt ook gezien als de grote schandvlek van de regering Obama, die de verkiezingsbelofte van sluiting niet wist na te komen. Maar voor de Cubanen staat deze plek symbool voor een heel ander soort vernedering. Zij zien de baai in de oostelijke provincie Guantánamo als het laatste stukje Cuba dat illegaal bezet wordt door hun historische vijand Amerika.

© Pamela Kalkman

Uitzicht vanaf het enige hotel in Caimanera. Achter het hek, dat dwars door het water loopt, ligt de Amerikaanse marinebasis.

© Pamela Kalkman​

De plek waar die vijandschap het meest tastbaar is, is Caimanera, het Cubaanse dorp dat het dichtst bij de Amerikaanse marinebasis aan de baai ligt. Het hek dat Cuba van Amerika scheidt loopt dwars door het water en langs het dorp. Als bewoners Caimanera in en uit moeten, om bijvoorbeeld naar de dichtstbijzijnde stad Guantánamo te gaan, moeten zij een speciaal pasje laten zien bij de drie checkpoints die het dorp omringen.

Dit alles is een militaire zone, niet zomaar toegankelijk voor journalisten. Dus ook niet voor mij en de collega met wie ik naar Cuba ben gekomen om onderzoek te doen voor een documentaire over de Cubaans-Amerikaanse grens. Na lang onderhandelen en verplichte bezoekjes aan historici in Havana hebben wij toestemming om onder begeleiding van een lokale gids, aan ons toegewezen door het Cubaanse regime, Caimanera te bezoeken.

De oude toegangspoort in het hek dat Cuba van Amerika scheidt leest ‘Dit gaat om vaderland of dood.’

Niet toevallig blijkt de jongeman ook politieagent te zijn. Met hem in de auto passeren we moeiteloos de checkpoints en het grote toegangsbord tot het dorp: ‘Eerste loopgraaf tegen het imperialisme’. We rijden langs Cuba’s grootste zoutmijnen, waarachter een van de grootse mijnenvelden in het westelijk halfrond ligt. De oude toegangspoort in het hek dat Cuba van Amerika scheidt leest ‘Dit gaat om vaderland of dood.’ Eenmaal bij het water aangekomen zien we in de verte, achter het deel van het hek dat dwars door het water loopt, een wachtpost versierd met de Amerikaanse vlag. Vlak daartegenover staat een Cubaanse wachtpost. Twee militairen met mitrailleurs om de hals turen door een verrekijker.

De stilte van het lome dorp Caimanera staat in schil contrast met deze militaire omgeving. Houten huisjes hebben plaatsgemaakt voor – inmiddels vervallen – Sovjet flats die eenzaam uitkijken over de baai van Guantánamo. Op het golvende water proberen vissers, met een hoedje beschermd tegen de brandende zon, hun gammele bootjes in balans te houden. Onverzorgde straathonden snuffelen in groepjes rond op de autovrije straten terwijl op het verlaten dorpsplein oude mannen ontspannen potjes domino spelen.

© Pamela Kalkman

Drie jonge Caimanerenses poseren ondeugend voor de camera.

© Pamela Kalkman​

Drie jonge meisjes in matchende jurkjes met glitteropdruk poseren ondeugend voor mijn camera. Ze zijn op weg naar hun families en buren, die rondom een drietal fruitkraampjes in de schaduw wachten op de vrachtwagen die eens per week aardappels komt uitdelen. Mogelijkheid tot werken is hier nauwelijks dus zijn de meeste inwoners afhankelijk van voedselbonnen en – leveringen.

De ‘Caimanerenses’, zoals de bewoners zichzelf noemen, leven geïsoleerd van vrienden en familie, van wie velen naar Amerika of het westen van Cuba vertrokken. Van de overgeblevenen lijkt iedereen elkaar te kennen. Hier valt niet veel te beleven, blijkt ook uit het feit dat in het enige café aan de baai vroeg in de middag de eerste mannen al zichtbaar dronken zijn van bier en goedkope rum.

‘Je moet een speciaal soort mens zijn om het hier te kunnen volhouden,’ aldus inwoner Luisa, een actief lid van de Communistische Partij en oud-lid van de vrijwillige grensbrigade, ‘een echte patriot.’

‘Iedereen hier in Caimanera heeft een verhaal’, vertelt een oudere man zittend aan de rand van het plein. Hijzelf komt uit het westen van Cuba, en is hier blijven hangen nadat hij tijdens zijn militaire dienst als grenswachter verliefd werd op zijn huidige vrouw.

Ik word doorverwezen naar Angel, een sombere man van rond de zestig die op een wit plastic stoeltje voor het geschiedenismuseum langs de baai zit. Zijn twee broers staken vele jaren geleden, toen zij nog maar 9 en 12 jaar oud waren, ‘s nachts het mijnenveld over naar de Amerikaanse marinebasis, op zoek naar een beter leven. Via een oud-collega van zijn vader, die vroeger als arbeider op de basis werkte, vernam zijn familie later dat ze veilig waren aangekomen in Amerika. De oudste is nog 1 keer op bezoek gekomen.

Een buurvrouw die naast hem staat benadrukt dat Angel lang niet de enige in Caimanera is die, dankzij de nabije grens met de vijand, zo’n tragische familiegeschiedenis heeft.

Rough Riders

© Pamela Kalkman

Op een kaart in Guantánamo staat de Amerikaanse marinebasis aangegeven: ‘illegaal bezet gebied door de Verenigde Staten van Amerika’

© Pamela Kalkman​

Al sinds eind 19e eeuw bezitten de Amerikanen grofweg de halve baai van Guantánamo en het grondgebied daaromheen. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Spaanse koloniale overheersers schoten Amerikaanse troepen in 1898 de Cubaanse rebellen te hulp, veelal aan land gekomen via de strategisch gelegen baai van Guantánamo. Theodore Roosevelt, die kort daarna president van Amerika zou worden, vocht zelfs mee als leidinggevende van de “Rough Riders”, een bijnaam voor het vrijwilligersbataljon dat volgens de Amerikanen een belangrijke rol speelde bij de genadeslag tegen het Spaanse leger.

Daarna werd het al snel duidelijk: ze waren gekomen om te blijven. Onder grote druk van Amerika ging de eerste president van Cuba in 1903 akkoord met het zogenaamde Platt Amendment, welke voorschreef dat Cuba de baai van Guantánamo aan de VS zou leasen voor een marinebasis. Ook schreef het voor dat Amerika het recht had om Cuba binnen te vallen als zij vond dat de ‘Cubaanse souvereiniteit’ geschonden werd. Cuba werd daarmee feitelijk een Amerikaans protectoraat.

Niet alleen was het Amerikaanse leger permanent gelegerd in het oosten, ook trok Amerika aan de touwtjes in het bedrijfsleven, de politiek, en de landbouw. Zo’n dertig jaar later werd het permanente karakter van de marinebasis nogmaals bevestigd in een nieuw Cubaans-Amerikaans verdrag dat stelde dat alleen bij opzegging door beide landen, of door vrijwillig vertrek van de Amerikanen, het grondgebied rondom de baai van Guantánamo weer terug in Cubaanse handen zou vallen. De huurprijs? Het equivalent van 4000 dollar in 1934, dat netjes jaarlijks werd (en wordt) overgemaakt.

Dat verdrag is nog steeds van kracht, al weigeren de gebroeders Castro sinds de revolutie de huurprijs te innen uit protest tegen de afspraak die zij als onwettig beschouwen.

Yanki No!

‘Ik denk niet dat de Amerikanen het ons snel terug zullen geven.’ Ofelia García Campusano, directrice van het geschiedenismuseum in Caimanera, wijst naar de marinebasis aan de overkant en haalt haar schouders op.

Wapperend met haar waaier leidt de kordate vrouw ons rond in het stikhete kleine gebouw dat pal aan het water ligt. In de linkervleugel van het museum hangt een grote foto van Fidel Castro, haar held zegt ze. Achter glas liggen allerlei cadeau’s die de (inmiddels overleden) leider kreeg tijdens vroegere staatsbezoeken, vooral porselein uit de voormalige Sovjet Unie. Pronkstuk is een grote vaas met een geschilderde striptekening van guerillastrijders en de tekst ‘Cuba Si! Yanki No!’ Rechts is een zaal over de geschiedenis van Caimanera.

In een vitrinekast ligt een verzameling wapens van het oude rebellenbataljon van Raul Castro, dat tijdens de oorlog tegen Batista vlakbij gelegerd was. Aan de wand hangen foto’s van Caimanera vóór de revolutie (overstroomde straten, houten huizen in brand, dronken mariniers met lachende vrouwen) en Caimanera na de revolutie (nieuw partijkantoor, kinderen in een klaslokaal, een nieuwe medische kliniek). De boodschap is duidelijk: de Amerikaanse mariniers, die voor de revolutie nog vrijuit de marinebasis in- en uitkonden, meestal om zich te bezatten en te vermaken met Cubaanse vrouwen, verpestten alles.

Wat het museum niet laat zien is dat lang niet alle Cubanen negatief stonden tegenover de ‘Yankees’.

Wat het museum niet laat zien is dat lang niet alle Cubanen negatief stonden tegenover de ‘Yankees’. De economie in Guantánamo en Caimanera vaarde wel bij de wekelijkse bezoeken van de mariniers. Bars en cafes droegen Engelse namen, en de feestjes georganiseerd door de lokale tak van de ‘United Service Organizations’ – opgericht door F.D.R. Roosevelt om goodwill te creëren bij de lokale bevolking rondom Amerikaanse marinebases - waren zeer populair bij de Guantanameras (vrouwen uit Guantánamo). Vele Cubaans-Amerikaanse huwelijken werden gesloten, en vandaag de dag is de naam Yusnaby - afgeleid van US Navy -  nog steeds een veel voorkomende naam in het oosten van Cuba.

‘Ze zorgden voor veel inkomsten in de bars en bordelen’ geeft Ofelia toe, ‘maar de gewone burgers hadden niks. Geen scholen en geen medische klinieken, de hele economie stond in dienst van de Amerikanen.’ Toen het guerrillaleger Amerika’s trouwe vriend Batista in 1959 versloeg verbood Fidel Castro de Amerikanen nog langer de marinebasis uit te komen. Amerikaanse clubs verdwenen uit het straatbeeld en de prostituees in Guantánamo en Caimanera werden gratis omgeschoold. Op de foto van de lachende Cubaanse vrouwen in witte jurkjes op schoot bij mariniers zijn hun ogen met zwarte balken bedekt. Waarom, vraag ik Ofelia. ‘Er wonen nog steeds familieleden van die vrouwen in Caimanera, het zou een schande zijn als ze herkend konden worden!’

© Benny Jansen

In een van de weinige bars in Caimanera, aan de rand van de baai, zijn de eerste mannen al vroeg dronken.

© Benny Jansen​

© Benny Jansen

Kinderen spelen op straat in de voormalige hoerenwijk ‘Ballu’ in Guantánamo, voorheen drukbezocht door Amerikaanse mariniers.

© Benny Jansen​

Cubaanse Arbeiders

De enige mensen die nog heen en weer over de grens naar de Amerikaanse marinebasis mochten gaan waren de Cubaanse arbeiders die daar voor de revolutie al werkten. Een van hen was Rodi Rodriguez, die als tiener in 1950 begon te werken op de basis en na de revolutie in 1959 besloot aan te blijven. Eind jaren ’80 ging hij met pensioen, maar nog geregeld wordt hij in zijn huiskamer in Guantánamo stad bezocht door journalisten die zijn verhalen willen horen. Zittend op zijn houten schommelstoel laat de inmiddels 84-jarige man trots tientallen visitekaartjes uit heel de wereld zien. Vooral tijdens het bezoek van president Obama aan Cuba in maart vorig jaar had hij het druk met de ontvangst van buitenlandcorrespondenten.

Ook al zijn de betrekkingen tussen Cuba en de VS sinds eind 2014 aanzienlijk verbeterd, de teruggave van het Amerikaanse deel van Guantánamo Bay aan Cuba blijft voor Raul Castro een absolute voorwaarde voor een daadwerkelijke vriendschap met de overburen. Zo een vaart zal dit niet lopen volgens Rodi, die de situatie nu ook wel prima vindt. De relatie tussen de Cubaanse en Amerikaanse militairen aan de grens bij de baai is volgens hem zeer goed. Eens per maand spreken zij af, om beurten aan elke kant van het hek, om praktische zaken te bespreken, zoals grensbewaking en brandveiligheid. Dat gaat allemaal zeer diplomatiek en vriendschappelijk.

© Pamela Kalkman

Rodi Rodriguez (84) voor zijn huis in Guantánamo stad.

© Pamela Kalkman​

Rodi kent de militairen goed: elke maand reist hij, steevast op een dinsdag, nog naar de grens om zijn pensioen en dat van een handvol bejaarde ex-collega’s op te halen. In een huisje dat tussen het Amerikaanse en Cubaanse grenshek in staat krijgt hij de enveloppen overhandigd van een Amerikaanse militair.

Cactusgordijn

Toch was de relatie lang niet altijd zo goed. Na de revolutie kwam de koude oorlog voor de Amerikanen wel erg dichtbij, nu communistisch georiënteerde guerrillastrijders de dienst uitmaakten op het eiland dat nog geen 200 km van de kust van Florida lag. De CIA smeedden meteen plannen om Castro te verdrijven, en te vermoorden. Anti-Castro eenheden, gesteund door Amerika, werden opgezet in Cuba’s binnenlanden. De Varkensbaai missie werd voorbereid, en een paar jaar later ontkwam de wereld met de Cubacrisis ternauwernood aan een nucleaire oorlog.

Al die tijd stonden de vijanden bij de baai van Guantánamo pal tegenover elkaar, slechts gescheiden door het water, een hek, en een gigantisch mijnenveld. In eerste instantie in 1961 aangelegd door de Amerikanen, uit angst voor een Cubaanse inval, en later uitgebreid door het Cubaanse leger, uit angst voor een Amerikaanse inval. Tussendoor plantten de Cubanen ook nog een brede loopgraaf van ondoordringbare Maya cactussen, wat al snel de bijnaam ‘het Cactusgordijn’ kreeg.

‘Vaak dachten mijn buren in Guantánamo dat ik een spion was van de Amerikanen en mijn Amerikaanse collega’s dat ik een agent was van Castro.’

Na de machtsovername van de guerillas begonnen ook de provocaties vanaf de Amerikaanse kant van het hek. Daar bevonden zich volgens Rodi veel onruststokers, waarschijnlijk ingehuurd door de Amerikaanse geheime dienst, die een aanval van de Cubaanse grenswachten wilden uitlokken zodat ze een excuus hadden om Cuba binnen te vallen. Dat ging van het laten zien van hun achterwerk tot het doen van schietoefeningen, waar zij meer dan eens Cubaanse soldaten of vissers mee raakten, soms met dodelijke gevolgen.

‘Het was niet altijd makkelijk,’ verzucht Rodi. ‘Vaak dachten mijn buren in Guantánamo dat ik een spion was van de Amerikanen en mijn Amerikaanse collega’s dat ik een agent was van Castro.’ Hij kwam ermee weg, vertelt hij, omdat een goede kennis van hem voor het rebellenleger in Guantánamo werkte en wist dat Rodi aan de goede kant stond.

Al werkend op de marinebasis maakte Rodi niet alleen de politieke spanningen mee, maar zag hij ook hoe vele Cubanen via de marinebasis naar Amerika vluchtten. Vooral net na de overwinning van Castro was de toevlucht tot Guantánamo enorm.

Maar de grootste vluchtelingenstroom kwam in de jaren ’90 – dankzij vluchtelingen uit Haiti (na de coup in 1991) en de tienduizenden Cubanen die zich door de val van Cuba’s grootste sponsor, de Sovjet Unie, en de daarmee gepaard gaande armoede genoodzaakt voelden te vluchten naar de vijand.

Tot voor kort (afgeschaft in januari 2017) had Amerika een speciaal beleid, de zogeheten Wet Foot, Dry Foot policy, wat het voor Cubanen makkelijk maakte een permanente verblijfsvergunning te krijgen - als zij met ‘droge voeten’ Amerikaans grondgebied wisten te behalen. Op het hoogtepunt van de exodus, in de zomer 1994, waren er zo’n 17,000 Haitiaanse en 22,000 Cubaanse vluchtelingen op de basis in Guantánamo, naast elkaar wonend in tentenkampen op een verlaten vluchtstrook.

© Benny Jansen

Een stel passeert de allerlaatste checkpoint voor de ingang van Caimanera.

© Benny Jansen​

© Pamela Kalkman

Een straatbord op de weg van Guantánamo naar Caimanera waarschuwt voor de eerstvolgende checkpoint.

© Pamela Kalkman​

Mensensmokkel

Ook de zoon van Agustín Pérez, oud-Guantánamo correspondent bij de staatskrant, vluchtte in de jaren negentig.

Tijdens de lunch vertelt Agustín, een charismatische oude man gezegend met gigantische handen en een enorme bierbuik ons, zichtbaar geëmotioneerd, hoe dit ging.

‘Toen mijn zoon een jaar of 18 was was hij opeens drie nachten lang verdwenen. Mijn vrouw en dochter waren heel erg ongerust.’ Tevergeefs reed Agustin langs alle ziekenhuizen en politiebureau’s om zijn zoon te zoeken. Hij ging ook langs bij de toenmalige vriendin van zijn zoon en vroeg haar of ze dacht dat hij voorgoed was vertrokken? Ja, zei ze. ‘Daar was ik al bang voor. Hij had het al een keer eerder geprobeerd, toen hij nog maar een puber was. Die poging mislukte en hij belandde een jaar in de gevangenis omdat de chauffeur hem toen verklikte. Overigens kreeg de chauffeur zelf ook twee jaar celstraf wegens mensensmokkel.’

Deze keer voelde het anders. Met een foto van zijn zoon op zak reed Agustin naar het grenshek en vroeg een bevriende arts die op de basis werkte of hij eens rond wilde kijken. ‘Uiteindelijk vond hij mijn zoon, zittend op de oude landingsbaan tussen de andere migranten,’ vertelt Agustin terwijl hij met een serviette zijn ogen dept. ‘Ik was blij dat hij terecht was, maar ook ontzettend boos. Hij had makkelijk dood kunnen gaan in het mijnenveld.’

In het smalle huis van Agustín hangen overal foto’s van zijn zoon met vrouw en kind in Amerika, waar hij gelukkig goed terecht is gekomen. Hij heeft een huis, een auto, en een baan, allemaal dingen die hij in Cuba niet verwachtte te kunnen krijgen. Een paar jaar na zijn vlucht haalde hij ook zijn jongere zus over om naar Amerika te komen. Tijdens een medisch evenement in de Dominicaanse Republiek is ze met een paar andere artsen met een bootje naar Puerto Rico (Amerikaans grondgebied) gevaren. ‘Dat was misschien nog gevaarlijker dan de reis van haar broer’, verzucht Agustin.

‘Dit is niet alleen mijn verhaal’, drukt hij ons op het hart, ‘bijna alle Cubanen hebben wel een of meerdere familieleden in Amerika. Zelfs de leiders van het land.’

© Pamela Kalkman

Caimanera staat bekend om haar zoutmijnen. Deze bergen zout liggen langs de weg naar het dorp.

© Pamela Kalkman​

© Pamela Kalkman

We rijden Caimanera binnen onder het bord ‘Eerste loopgraaf tegen het imperialisme’.

© Pamela Kalkman​

‘Very bad dudes’ en toeristen

Op het wifi-plein in Guantánamo stad, een van de locaties op Cuba waar sinds 2015 internet is, hangen tientallen jongeren met hun telefoons te bellen met familie in de VS. Skype kennen ze niet, de app Imo is het meest populair. Een internetkaart van een uur kost een-tiende van hun maandsalaris, dus alles moet snel. Veel van de jongens dragen petjes van de New York Yankees. T-shirts, shorts, rokjes of accesoires met de Amerikaanse vlag zijn ook zeer in trek.

‘Iedereen die hier zit wil naar Amerika, dat kan ik je verzekeren’

‘Iedereen die hier zit wil naar Amerika, dat kan ik je verzekeren’, vertelt een jongeman met zwart hoedje, gouden ketting en zwart-wit gestreepte lacoste polo. ‘Ik zou zo over het hek heen willen springen’, zegt een ander vanachter zijn zonnebril met spiegelende glazen. ‘Maar dat gaat helaas niet meer. Het is veel te streng beveiligd en er zijn nu ook allerlei afspraken tussen Cubaanse en Amerikaanse militairen op de basis. Ze sturen je toch weer terug.’

Even leek de Cubaanse wens om teruggave van de bezette baai van Guantánamo in zicht. Een sluiting van de gevangenis voor terreurverdachten, een van president Obama’s eerste regeringsbeloftes, zou betekenen dat de marinebasis geen enkel strategisch nut meer zou hebben voor Amerika. In zijn laatste week als president zorgde hij nog voor de vrijlating van een tiental gedetineerden, waarmee de teller nu op slechts 31 gevangenen staat.

Helaas voor Cuba komt dit te laat. De nieuwe president Trump heeft gezworen de gevangenis juist uit te breiden, en het vol te stoppen met ‘very bad dudes’ – zelfs die met de Amerikaanse nationaliteit. De baai krijgen ze in Caimanera dus voorlopig niet terug. Om de economie toch op gang te krijgen hopen ze nu op meer toeristen.

Onze gids, zittend onder de palmbomen op het terras van Caimanera’s enige (uitgestorven) hotel dat uitkijkt over de marinebasis bevestigt dit. ‘En dan vooral Amerikanen, die ook onze kant van de baai willen zien.’

Pamela Kalkman reisde in 2016 twee keer naar Cuba als tolk en onderzoeker voor de Nederlandse BNN-VARA serie De Muur. De aflevering over Guantánamo Bay werd afgelopen december op NPO 2 uitgezonden en is online terug te zien.