Vluchtelingenkamp werd kosmopolitische stad
Pablo Janssen
20 april 2016
De film “The Invisible City”, die op 20 april in première gaat op MOOOV-filmfestival, gaat over de snelst groeiende stad in de Hoorn van Afrika: Kakuma of voluit: het Kakuma Refugee Camp, met ruim 182.000 inwoners. Voor MO* trok Pablo Janssen naar Kenia’s op één na grootste vluchtelingenkamp. Een verslag van zijn verblijf in het kosmopolitische kamp te midden van het uitgestrekte niets.
Kenia biedt vandaag onderdak aan iets minder dan 600.000 vluchtelingen. Het merendeel van die groep wordt door de Keniaanse overheid opgevangen in kampen. Dat beleid lag aan de basis van het ontstaan van Dadaab en Kakuma, die met respectievelijk ruim 346.000 en 182.000 inwoners tot de grootste vluchtelingenkampen van het Afrikaanse continent behoren.
Kakuma bevindt zich in het droge noordwesten van Kenia. De grenzen met Oeganda, Zuid-Soedan en Ethiopië liggen relatief dicht bij het kamp. Het gebied zelf is het land van de Turkana, een bevolkingsgroep die vooral leeft van veeteelt.
Op een paar kleine steden na vind je er dus vooral uitgestrekte, dorre landschappen met hier en daar een herder en zijn geiten, koeien of kamelen. In Kakuma regent het zelden en de temperaturen stijgen er het jaar rond tot tegen de veertig graden Celsius.
De Lost Boys
Het ontstaan van Kakuma op precies deze onherbergzame plek was het resultaat van een reeks politieke verwikkelingen in de regio begin jaren 1990. De tweede Soedanese burgeroorlog (1983-2005) tussen de centrale Soedanese regering en het SPLA (Sudanese People’s Liberation Army) bracht een grote stroom vluchtelingen op gang, grotendeels richting Ethiopië. Velen hiervan waren kinderen die vaak maanden deden over de lange en gevaarlijke voettocht. Wanneer in 1991 Mengistu Haile Mariam - toenmalig president van Ethiopië - door de troepen van het Ethiopisch Volksrevolutionair Democratisch Front van de macht werd verdreven, sloegen veel van de jonge Soedanese vluchtelingen noodgedwongen opnieuw op de vlucht.
25 jaar later is Kakuma uitgegroeid tot een bruisende, multiculturele samenleving
Op de vlucht voor conflict na conflict, geconfronteerd met honger, wilde dieren en meedogenloos menselijk geweld, verwierven de kinderen faam als de Lost Boys van Soedan. Verloren gelopen, op zoek naar een veilige haven, belandden zij uiteindelijk in Kenia. UNHCR (de VN-vluchtelingenorganisatie) en de Keniaanse overheid beloofden hen tijdelijk bescherming te bieden tot de rust in de regio was teruggekeerd.
Vandaag - bijna vijfentwintig jaar later - is Kakuma uitgegroeid tot een bruisende, multiculturele samenleving. Vluchtelingen uit Zuid-Soedan, Ethiopië, Somalië, Congo en een reeks andere landen leven en werken er samen, wachtend op een betere toekomst.
David Kapuko was één van de oorspronkelijke Lost Boys: ‘In 1992 kwam ik als elfjarige met duizenden lotgenoten aan in Kakuma. We liepen vooral ’s nachts om de vele gevaren te ontwijken. Mijn tocht hierheen duurde zo’n twee maanden. Sindsdien verblijf ik in Kakuma. Al enkele jaren zet ik me ten volle in voor de gemeenschap om mijn tijd nuttig te besteden. Hier in Kakuma kreeg ik daardoor de bijnaam camp manager.’
Een groot deel van Kakuma, gezien vanaf de nabijgelegen Mount Kalemchouk
© Pablo Janssens
De Toevallige Stad
Wanneer je het kleine Kakuma Town uitrijdt en de brug over de Tarach oversteekt, ligt de compound van de Verenigde Naties aan je linkerkant. Rechts loopt een grindweg richting het kamp. Kakuma is opgedeeld in vier delen die achtereenvolgens aan het kamp werden toegevoegd (Kakuma I, II, III en IV). Kakuma I is het oudste en grootste deel van het kamp. Dit deel is het meest verstedelijkt.
Hier vind je het gros van de bars, winkeltjes en restaurants in het kamp. Je kan er biljarten, live de Engelse premier league bekijken, een Latte Macchiato drinken of een boek lezen in de rustgevende tuin van de Ethiopische bibliotheek. De straatjes lopen kriskras door elkaar en bomen verschaffen koelte en beschutting tegen de blakende zon. Dit is veruit het aangenaamste deel van het kamp om te vertoeven.
Aan de Ethiopische bibliotheek – die door vluchtelingen opengehouden wordt – grenst een rustgevende tuin waar mensen kunnen lezen. Een kunstenaar uit het kamp maakte ooit dit beeld om de tuin te verfraaien.
© Pablo Janssens
Andere ‘buurten’ van Kakuma I zijn er een pak slechter aan toe. Veel mensen leven dicht op elkaar in extreem armoedige situaties.
Een heel eind verder kom je bij de andere drie delen van het kamp uit. Die bestaan iets minder lang en geven veeleer de indruk van een dorp dan van een stad. De straten zijn er breder en vaak volgens een duidelijk grondplan evenwijdig aan elkaar aangelegd. Hier staan veel minder bomen, wat het moeilijk maakt frisse plekjes te vinden. Al bij al ligt het verste punt van het kamp zo’n vijftien kilometer van de ingang.
Wie wil werken, …
Officieel werken is voor vluchtelingen niet evident. Toch leggen heel wat mensen een buitengewone creativiteit en wilskracht aan de dag om links en rechts een klein beetje geld te verdienen. Kakuma is daardoor een economische hotspot geworden waar zelfs de lokale Turkana van heinde en verre heen komen om vee, brandhout of andere zaken met de vluchtelingen te verhandelen. Omgekeerd kan je in het kamp zelf quasi alles kopen wat je in de gemiddelde Keniaanse provinciestad vindt.
Alles wat je in de gemiddelde Keniaanse stad vindt, is ook te koop in Kakuma.
© Pablo Janssens
In een drukke straat ontmoet ik Tony. Rond zijn armen hangen schoenen, USB-kabels, zaklampen en nog heel wat meer. Op zijn hoofd draagt hij een tiental hoeden en petten. Wanneer ik hem vraag uit welk land hij afkomstig is, lacht hij: ‘Ik ben gewoon Keniaan. Elke maand reis ik minstens één keer vanuit Kitale naar Kakuma om er wat spullen te verkopen. Pas wanneer alles verkocht is, keer ik terug. Hier verblijf ik bij vrienden die in het kamp wonen. Interesse in een horloge?’
Wanneer ik later de lange rit van Kakuma IV tot Kakuma Town afleg op een motorfiets, vertelt de bestuurder me dat hij een vluchteling uit Oost Congo is. ‘Eigenlijk is dit de motorfiets van mijn neef, maar op zondag werkt hij meestal elders en mag ik hem lenen om zelf wat bij te verdienen. Tijdens de week ga ik naar school waardoor ik geen tijd heb om te werken. Er is vrij veel concurrentie maar elke shilling helpt me het leven hier een beetje te vergemakkelijken.’
De nieuwe stad
Idealiter is een vluchtelingenkamp een tijdelijke oplossing. Kakuma is een uitzondering op die regel.
Idealiter is een vluchtelingenkamp een tijdelijke oplossing. Vluchtelingen vinden er bescherming zolang de situatie hen niet toestaat veilig terug te keren. De voornaamste bedoeling blijft echter altijd het kamp zo snel mogelijk te ontbinden. Kakuma is een uitzondering op die regel.
De wereldwijde toename in vluchtelingen maakt het de organisaties bovendien moeilijk om consequent voldoende fondsen te vinden voor een langdurige, ‘minder sensationele’ crisis zoals die in Kakuma. Julia Vasconcelos, hoofd van het World Food Programme in Kakuma, vertelt dat om die reden kortgeleden dertig procent bespaard moest worden op het maandelijkse voedselpakket. De vluchtelingen zelf getuigen dat ze met het huidige rantsoen het einde van de maand zeker niet halen.
WFP was recent verplicht 30 procent te besparen op het maandelijkse voedselpakket in Kakuma.
© Albert González Farran. UN Photo
Daarom denkt UNHCR er aan af te stappen van het idee van het klassieke vluchtelingenkamp. Op een site vlakbij het huidige Kakuma moet nu een nieuw project, Kalobeyei, uit de grond gestampt worden.
Kalobeyei bestaat voorlopig uit niet meer dan een afgebakend stuk land op een stafkaart en een reeks papieren plannen. In de loop van dit jaar hoopt UNHCR er te beginnen bouwen en er 60.000 vluchtelingen heen te brengen om de druk op Kakuma te verlichten.
Dankzij die landbouw hoopt UNHCR stukje bij beetje de voedselhulp te kunnen afbouwen
Het hele terrein zal verdeeld worden in zones waarbinnen etnisch diverse gemeenschappen elk een stuk grond toebedeeld krijgen om aan landbouw te doen. Ondanks de klimatologische omstandigheden – die landbouw in de regio erg moeilijk maken - wees topografisch en hydrologisch onderzoek uit dat het toch mogelijk moet zijn aan landbouw te doen, aangezien er in diepere ondergrond voldoende water aanwezig is. Dankzij die landbouw hoopt UNHCR stukje bij beetje de voedselhulp te kunnen afbouwen en de vluchtelingen de kans te geven op kleine schaal handel te beginnen drijven.
Op vlak van onderwijs, ziekenzorg en andere diensten wil UNHCR ook inspelen op de noden van de lokale bevolking, de Turkana. Indien er bijvoorbeeld aan een bepaalde zijde van de site in de wijde omtrek geen scholen zijn, zullen die aan de rand van Kalobeyei worden gebouwd zodat ook de Turkana zelf er gemakkelijk gebruik van kunnen maken.
Nog meer dan in Kakuma zal met andere woorden worden ingezet op de integratie van de plaatselijke bevolking binnen de projecten, aangezien zij er ironisch genoeg vaak nog slechter vanaf zijn dan de vluchtelingen zelf. Op termijn is het de bedoeling dat de organisaties zich geleidelijk uit Kalobeyei terugtrekken. UNHCR hoopt dat tegen 2030 te realiseren en een zelfvoorzienende stad achter te laten.
Kosmopolitisch tintje
Kakuma fungeert als draaischijf, als ontmoetingspunt van heel wat perspectieven, verhalen en ideeën. Een gevangenis zonder muren, maar ook een menselijk mierennest vol hoop en ambitie. Dat geeft kansen én vonken.
In Kakuma leven jongeren van verschillende komaf van jongs af aan naast en met elkaar
© Pablo Janssens
In oktober 2014 werd het kamp geteisterd door geweld. Een incident tussen enkele vluchtelingen mondde uit in een conflict tussen Dinka en Nuer, de twee bevolkingsgroepen die vandaag ook in Zuid-Soedan om de macht strijden . De situatie verslechterde nog na een motorongeluk, dat leidde tot een gewapend conflict tussen de Nuer en de mensen uit het Grote Merengebied (Burundi, Rwanda, Oeganda & Oost Congo).
‘Voor de zoveelste keer moest ik van nul af aan opnieuw beginne’
Gevechten met machetes, stokken en zelfgemaakte wapens leidden tot meer dan twintig doden, honderden gewonden en een veelvoud aan mensen die binnen het vluchtelingenkamp opnieuw op de vlucht moesten. ‘Ik had niets met het conflict te maken maar je ziet uiteraard dat ik een Congolees ben’, vertelt Leon. ‘Op een dag zag ik een groepje Nuer naderen met stokken. Ik zette het op een lopen en liet alles thuis achter. Wanneer het conflict twee weken later ging liggen, trof ik mijn woning volledig geplunderd aan. Voor de zoveelste keer moest ik van nul af aan opnieuw beginnen maar ik laat me er zeker niet door demotiveren. Zolang er leven is, is er hoop.’
Tegelijkertijd tref ik bij een groot deel van de jeugd een grote openheid ten opzichte van diversiteit aan. Max is een jonge Zuid-Soedanees en voornamelijk bezig met het maken van muziek. ‘Wanneer je hier opgroeit, speel je van kleins af aan met kinderen van een heel verschillende afkomst. Aanvankelijk veroorzaakt dat wel eens wat problemen maar na al die jaren voel ik mij als een vis in het water binnen die diversiteit’, vertelt hij trots. ‘
Wij beschouwen dat als een troef voor ons verdere leven. Indien we het geluk hebben ooit ergens opnieuw te beginnen zal de aanpassing vast heel wat vlotter verlopen’.
Aigle, een Congolese dertiger, is actief binnen MYPEACH (Movement of Youths for Peace and Change). ‘MYPEACH is een organisatie die exclusief uit vluchtelingen bestaat en net het positieve uit die diversiteit naar boven haalt. We discussieren met jongeren uit alle gemeenschappen over zowel de problemen in Kakuma als die in onze thuislanden. Op die manier versterken we de vrede in het kamp zelf en kunnen we hopelijk iets bijdragen aan de heropbouw van ons land indien de rust er op een dag terugkeert.’
Hoop in een doodlopende straat
Ondanks de vele positieve zaken die voortkomen uit het feit dat mensen zich het gedwongen leven in Kakuma zo comfortabel mogelijk maken, is en blijft de grootste wens van zo goed als elke vluchteling het kamp te verlaten en elders een menswaardig leven op te bouwen.
Elias Lemma, een Ethiopische journalist en kunstenaar die al enkele jaren in Kakuma verblijft, ontwierp deze satirische versie van het UNHCR logo. De ‘25’ bovenaan verwijst naar de vijfentwintigste verjaardag van Kakuma dit jaar.
© Elias Lemma
Werken is als vluchteling heel moeilijk. Om tijdelijk uit Kakuma te vertrekken en elders heen te reizen is een speciale toestemming vereist. Er is een avondklok, een substantieel tekort aan onderwijs en – vooral ’s nachts – zijn er steevast problemen met onveiligheid. Kortom, leven in Kakuma is leven met de pauzeknop op. Hopen op de waterkans elders hervestigd te worden. Hopen op vrede in eigen land en de kans om terug te keren. Hopen op een mirakel.
Leven in Kakuma is leven met de pauzeknop op
Wanneer ik op een avond een vriend in Kakuma I bezoek, zie ik een jongetje, Isaac, aan de arm van zijn moeder trekken. ‘Mama, mama, wanneer koop je me nu eindelijk die DVD waar ik al zo lang om vraag?’. ‘Je weet toch dat we niets hebben om films mee af te spelen’, antwoordt de vrouw zichtbaar bedroefd. ‘Wanneer we in Amerika wonen koop ik je een televisie en alle DVD’s die je maar wil’.
Jordaan is een jonge Ethiopische vrouw met een zachte, zangerige stem. Een knappe verschijning met diepe bruine ogen, alhoewel ik er uit aflees dat ze gruwelijke dingen gezien hebben. Zij is één van de velen die het soms uitzichtloze leven in een vluchtelingenkamp ooit inruilde om zich aan de gevaarlijke tocht richting Europa te wagen. Vijf jaar geleden trok ze weg uit een kamp in Khartoem (Soedan) op zoek naar het land van melk en honing. Het begin van een odyssee door de hel die eindigde in Kakuma. Terug naar af.
Elias Lemma, een Ethiopische journalist en kunstenaar die al enkele jaren in Kakuma verblijft, ontwierp een satirische versie van het UNHCR logo (zie foto) die de beknotting van het leven als vluchteling meesterlijk weergeeft. ‘Hier in Kakuma leven we eigenlijk vrijwillig in een gevangenis. Niemand arresteerde ons, er is géén poort, maar er zijn vele ogen op ons gericht. Een mens wil transformatie in zijn leven zien, vooruit gaan. In Kakuma is dat zo goed als onmogelijk.’
The Invisible City [Kakuma] gaat op 20 april in première op Filmfestival MOOOV en is vanaf 25 mei in de bioscoop te zien.
Deze reportage werd mogelijk gemaakt dankzij de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.