‘Mezelf opblazen voor het goede doel klonk steeds normaler’

Nieuws

Gesprek met een zelfmoordterrorist

‘Mezelf opblazen voor het goede doel klonk steeds normaler’

‘Mezelf opblazen voor het goede doel klonk steeds normaler’
‘Mezelf opblazen voor het goede doel klonk steeds normaler’

Paulien Bakker

24 oktober 2010

Sinds de Amerikaanse inval in Irak zeven jaar geleden trokken duizenden buitenlandse strijders naar het land om er te vechten tegen de Amerikaanse bezetter. Paulien Bakker sprak in de gevangenis van Kirkuk met de negentienjarige zelfmoordterrorist Afif. Zijn bomvest ontplofte niet.

De oproep tot gebed is al voorbij wanneer Amir Afif Hameen (19) in een arme sjiitische buitenwijk van Kirkuk uit de auto stapt. Afif, een soenniet uit Syrië, loopt de laatste meters over de stofweg. Het betonblok voor de ingang van de moskee omzeilt hij. Voorbij de poort krijgt hij de witte deur naar de gebedsruimte in het vizier. Een bewaker probeert hem staande te houden, maar Afif trekt zijn pistool en schiet. Hij loopt door. Dat er een tweede ingang is die altijd open blijft, weet hij niet. In plaats daarvan duwt hij met zijn hele gewicht tot de witte deur open gaat. Binnen heeft zich een schare mannen verzameld, het zijn er minstens 150. Afif loopt recht af op de imam, terwijl zijn hand zijn lijf aftast.

Onder zijn T-shirt draagt hij een van lichtbruin gordijnstof genaaid vest met smalle vakjes op de voor-, zij- en achterkant, elf in totaal. Ieder vakje bevat een groene staaf die met rode draad is vastgemaakt aan de volgende. Afif vindt het ontstekingsmechanisme. Hij roept: ‘Allah is groot!’ en drukt. Hij drukt nog eens. Niets.

Het volgende moment wordt Afif besprongen door mannen in beige, grijze en witte djellaba’s en naar buiten gesleurd. Ze slaan zijn hoofd tegen de betonnen vloer tot er bloed uit zijn rechteroor druppelt en Afif buiten bewustzijn raakt. Als hij weer bijkomt, zijn ze bezig hem met een stuk keukentouw in te kapselen, als een prooi in een spinnenweb. Eén man staat op zijn voeten, een tweede zit bovenop hem en een derde trekt zijn armen bij hem vandaan. Een politieagent knipt het vest los. De menigte joelt. Iemand wil zijn nek doorsnijden, maar anderen vinden dat niet kunnen in de moskee op vrijdagmiddag.

Vlak nadat de televisiecamera’s verschijnen, arriveert ook generaal Torhan, plaatsvervangend korpschef van de Kirkukse politie. Hij neemt Afif mee naar het politiebureau. Afif verliest herhaaldelijk zijn bewustzijn maar zodra hij weer bijkomt, vloekt hij tegen de agenten, declameert koranverzen of verzint verhalen om zijn ondervragers om de tuin te leiden. Hij geeft zich uit als Irakees met een vals identiteitsbewijs waarop de naam ‘Mohammed Hussein’ staat. Een sjiitische arts constateert dat zijn hersens gekneusd zijn door de toetakeling en opereert hem diezelfde avond nog, zo blijkt achteraf uit een reconstructie met alle betrokkenen.

De sinjar-dossiers

Afif is, om het cru te zeggen, één van de ongewenste neveneffecten van de Amerikaanse invasie in Irak. Voor 2003 kende het land nauwelijks terrorisme en bestond er zelfs geen Al Qaeda. Bij de Amerikaanse terugtrekking nu zeven jaar later, bestaat de top van het terreurnetwerk volgens Iraakse autoriteiten grotendeels uit Irakezen. In de tussengelegen jaren arriveerden duizenden moslims om te strijden voor hun geloof en tegen de bezetting. Al Qaida greep de chaos in het land aan om een oorlog te ontketenen tussen de twee belangrijkste stromingen binnen de Islam: het soennisme (de grootste stroming) en het sjiisme (het geloof van Iran –en van zo’n zestig procent van de Irakezen). Een strijd waarvoor duizenden jongemannen als Afif het kanonnenvoer zijn.

Dat het om duizenden gaat, waar ze vandaan komen en hoe dat in zijn werk ging, weten we dankzij de in 2007 gevonden Sinjar-dossiers. In oktober 2007 stuitten de geallieerde troepen bij een inval op een Al Qaeda-hoofdkwartier in het plaatsje Sinjar op gegevens van bijna 700 buitenlandse strijders, die zich daar tussen augustus 2006 en augustus 2007 lieten registreren. De dossiers zijn zeer nauwkeurig. Zo blijkt uit een analyse van het Combatting Terrorism Center van West Point (VS) dat 41 procent afkomstig was uit Saoedi-Arabië, 19 procent uit Libië en uit Syrië, Jemen en Algerije telkens acht procent. Alleen al in Sinjar, vlakbij de grens met Syrië, arriveerden rond de vijftig strijders per maand. 43 procent vulde bij beroep ‘student’ in. 56 procent kwam voor een zelfmoordmissie (frappant genoeg Marokkanen en Libiërs veel vaker dan Algerijnen). Degenen die zich in Sinjar registreerden, kwamen bijna allen via Syrië en opvallend vaak via het netwerk van ene abu Omar. Zo ook Afif.

Anderhalf jaar nadat Afif met bomvest de Al Zahra-moskee binnendrong, zit hij nog steeds in het huis van bewaring achter het centrale politiebureau van Kirkuk. De staat heeft hem een advocaat toegewezen maar die handelt alleen het papierwerk af. Afif heeft hem nog nooit gezien. Wel heeft een commissie vastgesteld dat hij vermoedelijk negentien jaar oud was op het moment van de aanslag, en daarmee volgens de terrorismewetgeving minderjarig –hij kan dus niet de doodstraf krijgen. Afif slijt zijn dagen nu in een hal met veertig andere terrorismeverdachten. Hij is de jongste. Bezoek krijgt hij niet. Volgens de Iraakse grondwet mag Afif niet geïnterviewd worden voor zijn veroordeling, maar hoe lang dat proces nog op zich laat wachten, weet niemand. Ondertussen verschaft een bevriende politieman ons toegang en zo kom ik met mijn tolk, die overigens echt Mohammed Hussein heet, toch met hem in contact.

Klooster in het bos

We nemen met zijn drieën plaats op een eenpersoonsbed in het kantoortje waar nieuwe gevangenen worden geregistreerd, een rechthoekige kamer van twee bij drie. Er moet altijd een bewaker bij zijn, misschien omdat eerder een Duitse journaliste hem interviewde en naar buiten bracht dat Afif elders tijdens het voorarrest werd mishandeld –wat andere bronnen bevestigen. Terwijl de bewaker naar de televisie kijkt, kruipen wij dicht bij elkaar en fluisteren zachtjes.

Afif oogt rustig en verlegen. Hij is ongeveer een meter vijfenzeventig en smal gebouwd, met het lijf van een tiener en de harige onderarmen van een man. Hij heeft kortgeschoren, donker haar, een lichte baardgroei en zijn oren staan wat van zijn kleine, spitse gezicht af. Afif vermijdt mijn blik. Pas bij onze vierde ontmoeting zal hij me ineens lachend aankijken, en dan kijk ik snel weg, verlegen van zoveel contact.

We vragen het hem drie keer en drie keer stemt Afif toe in een serie interviews, maar toch zal hij gaandeweg steeds minder spraakzaam worden, steeds meer geheugenverlies veinzend. Of het komt omdat hij nog steeds verbonden is aan Al Qaeda, omdat het proces hem nog wacht en er een agent bij is, of omdat medegevangenen het hem influisteren, daar komen we niet achter. Ook wanneer ik naar zijn geboortestad afreis, blijft Afif onvermurwbaar.

De reis van de Syrische hoofdstad Damascus landinwaarts naar de provinciestad Deir ez Zor duurt zo’n zes uur. De stad ligt op de route van Damascus naar Mosul in Irak. Volgens de Sinjar-dossiers komen de meeste Syrische strijders –een op drie– hier vandaan. Deir ez Zor betekent ‘klooster in het bos’ maar anders dan de naam doet vermoeden, verandert het landschap al snel in droge, kale zandvlaktes. Het kwik loopt hier in de zomermaanden gemakkelijk op tot boven de vijftig graden. De vrouwen gaan zwartgesluierd en komen nauwelijks buiten. Voor jongens is er maar één afleiding: de rivier de Eufraat. Op warme zomermiddagen springen ze vanaf een rotspunt of brug de rivier in en laten zich door de vele natuurlijke stroomversnellingen meevoeren richting Irak.

Foto’s verbranden

Afif wordt hier in 1990 geboren als tweede zoon in een lerarengezin. Er volgen nog een broertje en twee zusjes. Afif is dol op verhalen. Maar hij is ook een koppig kind dat vaak ruzie heeft met leeftijdsgenootjes, omdat ze niet doen wat hij wil. Zijn vader werkt in zijn vrije tijd op het land waar de familie graan verbouwt. Hij neemt Afif geregeld mee. Op zijn dertiende ziet hij hoe zijn vader op een dag, terwijl hij tarwe aan het planten is, plots naar zijn borst grijpt en neervalt. Een paar maanden later valt Amerika Irak binnen.

‘Na mijn vaders overlijden werd mijn leven heel “smal”. Er waren weinig mogelijkheden. Ik wilde weg van dat nare gevoel.’ Terwijl zijn moeder en oudste broer steeds meer naar elkaar toetrekken, voelt Afif zich radeloos alleen. Op een dag loopt hij de moskee binnen en besluit te gaan bidden, zoals zijn vader soms deed. Gelijk voelt hij zich rustiger worden. ‘Toen ik thuiskwam, zagen ze dat er iets veranderd was.’ Afif, die overdag inmiddels een computercursus volgt op het technisch instituut, is al snel dagelijks in de moskee te vinden. ‘Ik hoopte dat het geloof het gat in mijn ziel zou vullen. Ik miste mijn vaders leiding en luisterde steeds meer naar de imam.’

Mijn tolk Mohammed richt zich nu rechtstreeks tot Afif. ‘Begon je ook je familie te verbieden om foto’s te nemen?’
Afif: ‘Nee, zo ver ging ik niet. Ik probeerde de familie te adviseren. Ik zei dat ze moesten bidden. Ze waren lui. Ze gaven geld uit aan nutteloze dingen, zoals meubels, kleding, eten, elektriciteit. Ik zei dat ze dat niet moesten doen. Ik bleef proberen om mijn familie mee te krijgen.’
‘Heb je ook je jeugdfoto’s verscheurd?’, vraagt Mohammed.
Afif: ‘Nee, niet toen. Dat heb ik gelijk na mijn vaders dood gedaan. Ik vond het te pijnlijk om ernaar te kijken.’

Dubbel depressief

In de auto op de terugweg van de gevangenis is mijn tolk Mohammed verbijsterd. ‘Ik was radicaler dan Afif’, zegt hij. Mohammed (27), net als Afif de tweede zoon, is geboren en getogen in Kirkuk. Mohammed is een beweeglijke, slimme jongen, die altijd meerdere baantjes en vriendinnetjes combineert, zijn autosleutels als een bidketting in de hand. Maar vijf jaar geleden was dat wel anders.

In 2005 raakt Mohammed depressief. De dictatuur van Saddam Hussein is weliswaar voorbij, maar het geweld neemt hand over hand toe. Mohammed verliest zijn baan en de verwachte vrijheid blijft uit. ‘Ik voelde een enorme lee

Afif vindt het ontstekingsmechanisme. Hij roept: ‘Allah is groot!’ en drukt. Hij drukt nog eens. Niets.

, ik was moe en ziek van het leven. Toen mijn vader met pensioen ging, studeerden alle vier zijn kinderen nog. Ik schaamde me dat ik niet voor mijn familie kon zorgen.’ Net als Afif komt Mohammed niet uit een erg gelovig gezin maar zoekt hij juist in religie zijn toevlucht. ‘Ik was radeloos. En toen vond ik een pamflet over de islam –het was alsof ik een nieuwe deur zag, een uitweg.’

Mohammed raakt onder de indruk van ‘de goedheid en de wijsheid van de salafisten’ –de aanhangers van het salafisme, die terug willen naar de oude islam. Mohammed verbrandt zijn jeugdfoto’s –volgens het salafisme is iedere menselijke beeltenis een afgod– en maant zijn familie om de televisie weg te doen. Familie en vrienden reageren in eerste instantie verheugd, maar uiteindelijk isoleert het geloof hem. ‘Gaandeweg zagen ze me extremer worden en begonnen ze grapjes te maken. “Daar komt de salafi aan”, zeiden ze dan. Hoe meer ik werd uitgelachen, hoe trotser ik werd. Ik wilde me verbinden aan God, daardoor voelde ik me beter dan anderen. Ik deed alles wat hij van me vroeg. En dan fantaseerde ik ondertussen dat God mij meer mocht dan de rest.’

‘Het paradijs duurt voor altijd’

Tijdens onze vierde ontmoeting vertelt Afif hoe ook hij langzaam wegdreef van zijn familie.

Op een dag gaan zijn moeder en broer langs bij de moskee en vragen hem thuis te komen. Afif weigert en radicaliseert.
‘Toen ik vijftien of zestien was, hoorde ik voor het eerst over de oorlog in Irak,’ vertelt hij. ‘Met vier anderen, die allemaal ouder waren, keken we bij de imam thuis naar exclusieve films over het islamitisch leger dat in Irak tegen de Amerikanen vocht. Dat wilde ik ook. Ik was zeventien. Kort erop kreeg ik een supervisor toegewezen, een assistent van de imam. Ik bewonderde hem, hij was wijs.’ Soms verdwijnt de assistent een maand en komt dan weer terug. ‘Er verdwenen geregeld mensen. Wanneer ik er meer over wilde weten, zeiden ze: “Vraag er niet naar”. Of: “Die werkt nu in het buitenland”,’ herinnert hij zich. ‘We praatten over de films die we keken. Het werd steeds normaler, jezelf opblazen voor het goede doel, met als beloning het paradijs.’ Het paradijs klinkt aanlokkelijk. ‘Ons leven op aarde is maar kort, het paradijs duurt voor altijd. Afhankelijk van wat je in dit leven doet, beland je in de hel of de hemel. Ik begon te denken dat het leven hierna beter zou zijn.’

Afif vraagt de assistent of ze niet op hadj moeten gaan, op pelgrimstocht naar Mekka. Volgens de assistent kunnen ze zich beter aansluiten bij de strijd in Irak. Uiteindelijk vraagt Afif de imam toestemming om te vechten in Irak. ‘Hij zei: “Je gaat naar het paradijs”. Ik vroeg nog: “Is het geen zelfmoord?” Want zelfmoord is haram, verboden. Nee, dat was het niet, zei de imam.’

‘Ik was dronken’

Ook Mohammed komt door het geloof in actie. Hij is altijd verlegen geweest, maar gaat nu op school zelfs voor in het gebed. Een klasgenoot vraagt hem zich aan te sluiten bij de strijd door aanvallen op de Amerikaanse basis te filmen, maar Mohammed weigert. ‘Salafisten haten Amerikanen hartsgrondig, maar ik kon ze nooit echt haten, ik ben hen altijd dankbaar geweest omdat ze Irak zijn binnengevallen.’ Een paar weken later sterft zijn klasgenoot bij gevechten. Mohammed studeert af als beste van de klas en krijgt een baantje op het gemeentehuis van Kirkuk. Dat is het keerpunt. ‘Geleidelijk werden steeds meer van mijn vrienden niet-gelovig. Van vijf keer bidden op een dag ging ik naar twee, naar nul keer. Ik herinner me niet wanneer ik ben gestopt.’

Afif besluit juist zijn aardse leven in te ruilen voor het paradijs. Op een doordeweekse dag gaat hij ’s ochtends naar school en keert niet meer terug. Tijdens ons eerste interview vertelt hij hoe hij voor zijn vertrek thuis geld stal, ‘mijn rechtmatige erfdeel’, maar later ontkent hij dat. Onwaarschijnlijk is het niet; volgens de Sinjar-dossiers doet één op de vier buitenlandse strijders bij aankomst een donatie. In de regio Sinjar zou zelfs driekwart van Al Qaeda’s inkomsten hieruit afkomstig zijn. De gemiddelde Syrische bijdrage is zeventig dollar, die van Saoedi’s 1088 dollar. Zeven op tien donateurs komt voor een zelfmoordmissie. Afif zegt dat hij ging om te vechten, niet om zichzelf op te blazen. Ondanks herhaald aandringen van mijn kant wil hij geen contact meer met zijn familie, hen zelfs niet vertellen dat hij nog leeft. Dat doet vermoeden dat hij wel degelijk geld heeft gestolen.

Via het netwerk van abu Omar steken Afif en de assistent die avond de grens met Irak over. Van Mosul –het hoofdkwartier van Al Qaeda in Irak– gaat Afif naar Kirkuk. Op dat punt worden Afifs verklaringen ongeloofwaardiger. Hij zegt dat er op donderdagavond iets in zijn eten is gedaan en hij toen het bomvest heeft omgedaan en op vrijdagmiddag naar de moskee is gewandeld. Maar volgens experts is er zelfs voor een zelfmoordaanslag enige instructie en dus voorbereiding nodig. Later zegt Afif: ‘Op het moment van de aanslag was ik dronken. Ik was me voor misschien twintig procent bewust van wat ik deed. Ik had de hele dag niet te eten gekregen en heb toen snel gegeten. Daarna werd het vaag. Ik werd wakker in het ziekenhuisbed en daar vertelden ze me wat ik had gedaan. Ik zei: “Dat was ik niet.” Ik herinnerde het me echt niet. Ze bleven het herhalen. Ik was geschokt.’ Over sjiieten wist Afif weinig zegt hij, ‘alleen dat het een sekte is’. Vier kameraden blazen zich op in Mosul, de vijfde in Kirkuk. Onder hen is ook de assistent.

Moderne democratieën

Als we informeren naar het toenemende geheugenverlies van Afif, zegt generaal Torhan: ‘Afif verzint soms verhalen. Soms voelt hij zich een mislukkeling, hij is de enige die nog leeft. Op andere momenten voelt hij zich een held.’ Torhan is de man die destijds als eerste ter plekke was en voorkwam dat Afifs keel werd doorgesneden. Hij laat de jongen soms naar zijn kamer komen en stopt hem dan wat geld toe. ‘Hij is een vreemde hier, jong nog, en niemand kijkt naar hem om’, verklaart hij hun bijzondere band. ‘Afif had in het begin veel spijt dat zijn operatie niet gelukt was. Nu zegt hij dat hij het niet nog eens zou doen. En ik geloof hem.’

Terrorisme heeft weinig met de islam te maken, meent de Amerikaanse terrorisme-expert Robert Pape, die beschikt over een database van ruim 300 zelfmoordaanslagen. Zelfmoordaanslagen worden niet gedreven door religie, maar door een strategisch doel: moderne democratieën zover krijgen dat zij zich terugtrekken uit een land dat zij als het hunne beschouwen. In dat kader is het niet verwonderlijk dat Mohammed uiteindelijk niet tot geweld overgaat –hij haat de Amerikanen niet. Volgens Mohammed is er nog een ander verschil tussen hem en Afif. ‘Afif kwam de verkeerde tegen en luisterde ernaar. Ik heb altijd verschillende bronnen geraadpleegd. Maar als ik de verkeerde was tegengekomen, schat ik de kans dat het ook met mij fout was afgelopen op tachtig procent.’

De Israëlische doctor Ariel Merari, hoofd van het centrum voor politiek geweld aan de universiteit van Tel Aviv, bestudeerde gelukte en mislukte Palestijnse zelfmoordterroristen en voegt er in een telefonisch interview aan toe: ‘Uit psychologische tests blijkt dat veel zelfmoordterroristen afhankelijke types zijn die het moeilijk vinden om nee te zeggen. Ze worden gemakkelijk beïnvloed door iemand met charisma. Het ontbreekt het aan zelfvertrouwen.’ zelfmoordterroristen komen uit alle lagen van de bevolking, benadrukt hij. Ze zijn meestal begin twintig, de leeftijd ook waarop je het meest vatbaar bent voor extreme ideeën. ‘Bijna alle zelfmoordterroristen die het hebben overleefd, zeggen dat ze het niet nog eens zouden doen. Ze zeggen: “Allah wilde niet dat ik het deed, anders was het me wel gelukt”.’

Franse loopbrug

‘Wij, gevangenen, praten onderling nooit over waarom iemand vast zit’, zegt Afif. ‘Één keer vroeg iemand het me. Ik zei dat ik het verleden probeer te vergeten. Ik herinner me vooral pijnlijke dingen, zoals de dood van mijn vader. Het is niet goed om je in de gevangenis verdrietige dingen te herinneren. Het is moeilijk om met die dingen om te gaan als je vastzit. Van verdrietige dingen word ik onrustig.’ Zijn proces moet één dezer dagen beginnen. Afif hangt een gevangenisstraf boven het hoofd van vijftien tot twintig jaar, maar zelf weet hij van niets en droomt van een leven buiten, liefst in Irak, want in Syrië wacht hem opnieuw een gevangenisstraf. Syrië treedt hard op tegen jongens als Afif. Er is het Syrische Baath-regime veel aan gelegen de Amerikaanse beschuldigingen te ontkrachten dat het zou bijdragen aan het geweld in Irak.

Ik overhandig Afif foto’s van zijn geboorteplaats Deir ez Zor. Lang staart hij naar de foto van de Franse koloniale loopbrug waar leeftijdsgenoten vanaf springen, zoals hij zelf ook deed. ‘De eerste keer was ik bang. Ik ben bang voor diep water, bang om te verdrinken. Maar ik zag dat mijn vrienden het deden. Toen deed ik het ook. En het voelde heerlijk. Zo was het ook met het bomvest. Eerst was ik bang, maar toen ik op films zag dat anderen het konden, dacht ik: dan kan ik het ook. Ik haatte niemand, ik voelde alleen sympathie voor Irak.’

Van de hand van auteur Paulien Bakker verscheen onlangs het boek Een romantisch volk, over de Iraakse oliestad Kirkuk. Deze reportage kwam mede tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek (www.fondspascaldecroos.org) en een subsidie van het NCDO.