Waarom de mode geen BLM-bondgenoot is

Opinie

'Dekoloniseer de mode-industrie'

Waarom de mode geen BLM-bondgenoot is

Waarom de mode geen BLM-bondgenoot is
Waarom de mode geen BLM-bondgenoot is

Kledingmerken die racisme gebruiken als branding opportunity? 'Niet cool', vinden academici en activisten. Sarah Vandoorne treedt hen bij: 'Nike sprong als eerste op de kar. Nadien volgden een heleboel andere merken die terecht op de vingers worden getikt.'

Printscreen van Nikes Instagrampagina

Dat kledingmerken zoals Nike op de kar van BLM-protest sprongen, botste op heel wat kritiek

Printscreen van Nikes Instagrampagina

Ook kledingmerken spraken zich via sociale media afgelopen weken duidelijk uit voor Black Lives Matter. Maar dat botste al snel op heel wat kritiek. De mode-industrie steunt nog steeds op het koloniale verleden, dat kan worden getraceerd tot de slavenhandel en doorgetrokken tot klimaatongelijkheid, stelt Sarah Vandoorne.

Het academische platform Fashion And Race Database werd deze week, een maand na de protesten voor Black Lives Matter, opnieuw gelanceerd. In 2017 werd het opgericht door Kim Jenkins, modetheoreticus aan de Ryerson University in Toronto. Door academische bronnen over mode en diversiteit te verzamelen en te promoten wil Jenkins tegenwind bieden voor het ‘hoofdzakelijk eurocentrische perspectief’ dat terugkomt in haar vakgebied: de modegeschiedenis.

‘Mijn vakgebied is zo wit, zo homogeen, alsof er een formule bestaat voor modestudies die alleen witte ontwerpers en witte denkers in overweging neemt. Dus besloot ik een database uit te werken die een bredere kijk heeft en zo een nieuw kader te ontwikkelen om modegeschiedenis te onderwijzen’, stelt Jenkins over het vernieuwde platform in Vogue. De modetheoreticus hoopt het gebrek aan diversiteit in de mode aan te kaarten om de industrie zowel te decentraliseren – weg van dat Eurocentrisch perspectief – als te dekoloniseren.

Opportunisme op Instagram

Het debat over de nood aan dekolonisatie binnen de industrie woedt al langer. Maar de protesten sinds de dood van George Floyd scherpten dat debat verder aan. Zo is het volgens Kalkidan Legesse, een sociaal ondernemer uit het Engelse Devon, vandaag niet aan kledingmerken om nu aanspraak te maken op de strijdkreet “Black Lives Matter”. ‘De industrie boekt monsterwinsten door zwarte en bruine vrouwen uit te buiten.’

Van ‘Just do it’ naar ‘Don’t do it’: Nike, dat zijn sportkleding onder andere laat maken in Indonesische fabrieken waar arbeiders moeten betalen voor hun sollicitatie, was een van de eerste kledingmerken die op de kar sprong. In hun kielzog volgde zowat elke grote naam in de mode. Een heleboel merken die nog niet alle geannuleerde orders uitbetaald hebben, zoals Primark, Gap, Topshop, Walmart en Urban Outfitters, verkondigden een soortgelijke boodschap op hun Instagram. En worden daarvoor nu, terecht, op de vingers getikt.

‘Racisme als branding opportunity? Niet dus.’

‘Sociale media zijn een krachtig instrument om racisme aan te kaarten’, legt Nederlandse modejournalist Bregje Lampe uit in haar nieuwsbrief, Mode Logica. ‘Maar een medium als Instagram, dat gebaseerd is op een algoritme, werkt ook kuddegedrag in de hand. Daar wringt het soms. Toen het zwarte vlak het algoritme begon te domineren, kwamen een heleboel merken vrijwel direct met een statement. Alsof racisme een branding opportunity is. Niet dus.’

Laat het duidelijk zijn: alle opportunistische Instagramposts ten spijt, de meeste merken zijn geen bondgenoten. ‘Het economisch misbruik waar fast fashion op teert, is volledig gebaseerd op onze koloniale geschiedenis’, stelt sociaal ondernemer Legesse onomwonden in The Guardian.

Koloniale roots

Dat misbruik en racisme in de mode-industrie van lang voor het bestaan van fast fashion dateert, stelde de Britse auteur, journalist en activist Tansy Hoskins al in 2014 in haar eerste boek, Stitched Up. ‘De oorsprong kan teruggebracht worden op de slavenhandel. Hoeveel katoen is niet geteeld door Afrikaanse slaven in de VS? Hoe vaak was textiel een ruilmiddel om slaven mee te kopen?’

Ze verwijst naar de industrialisering en de komst van de spinning jenny als een intrieste roman van Charles Dickens. De meest kwetsbare arbeiders kwamen terecht in de fabrieken. Dat is nog steeds aan de gang, maar aan de andere kant van de wereld. Ook dat heeft alles te maken met het structureel racisme, stelt de journaliste naar aanleiding van het recente protest. ‘De labels “Made in Bangladesh” of “Made in Pakistan” op onze kledinglabels zijn trieste koloniale linken die van geen ophouden willen weten.’

Zelf reisde ik afgelopen zomer naar Indonesië, een Nederlandse ex-kolonie. Daar onderzocht ik hoe vervuilend de textielindustrie kan zijn en wat het betekent voor de Javaanse bevolking als fabrieken giftig afvalwater lozen in “de meest vervuilde rivier ter wereld”: de Citarum. In Congo schrijft David Van Reybrouck dat in de Belgische ex-kolonie, naast rubber, ook volop katoen geteeld werd. Congo blijft een land vol natuurlijke rijkdommen – kobalt, om er eentje op te noemen – en die verdwijnen allemaal in onze smartphones.

Wat wint de bevolking van Congo, Indonesië, India, Pakistan en Bangladesh daarbij? Hoskins windt er geen doekjes om: ‘Er bestaan geen kleren die gemaakt zijn zonder de uitbuiting van menselijke arbeid.’

Ecologisch racisme

Volgen de politicologe Françoise Vergès, een Française uit Réunion, gaat het niet alleen over racisme op vlak van arbeid en kapitaal, maar ook over ecologisch racisme. In haar essay ‘Racial Capitalocene’, een tekst uit 2017, bespreekt ook zij een casus van giftige afvalstoffen, deze keer in de VS.

Uit historische cijfers van de United Church of Christ Commission for Racial Justice, die dateren van 1987, blijkt dat de afvalindustrie op basis van ras besliste waar ze hun fabrieken plaatsten om toxisch afval te verwerken. Drie op de vijf zwarte of ‘hispanic’ inwoners van de VS, de grootste minderheden van het land, bleken in de directe omgeving van zulke toxische sites te wonen. Iets recenter onderzoek van dezelfde organisatie, uit 2007, bevestigt de oorspronkelijke conclusie: ‘Kijken we naar wie binnen een straal van 3 kilometer van een gevaarlijke afvalverwerkende fabriek woont,’ concludeert het rapport dat Vergès aanhaalt, ‘zijn mensen van kleur nog steeds in de meerderheid’.

De jonge Amerikaanse milieuactivist Leah Thomas verwijst naar actuelere studies die bevestigen dat wijken met minderheden vaak de buurten zijn waar afvalverwerking plaatsvindt. Dat blijkt uit een studie over afvalwater in het American Journal of Public Health uit 2016. Andere studies waar Thomas op duidt, uit Environmentalist International en de American Public Health Association, wijzen bovendien op meer luchtvervuiling in wijken waar meer zwarte mensen dan witte mensen wonen.

Black Lives Matter en milieurechten zijn intrinsiek gelinkt’, concludeert Thomas. De activist richtte daarom een beweging op om zowel ecologisch als sociaal onrecht aan te kaarten: het _Intersectional Environmentalist-_platform. Daarmee beoogt Thomas ‘een inclusieve vorm van milieubewustzijn, die identificeert op welke manier kwetsbare bevolkingsgroepen en de aarde aan elkaar verbonden zijn’.

Raciaal kapitaal

Vergès vindt dat het al langer duidelijk is dat milieu een politiek gegeven is. ‘De klimaatopwarming en de gevolgen daarvan voor mensen in het Globale Zuiden moet onderzocht worden buiten de milieuwetenschap om, in de context van ongelijkheid.’ Die ongelijkheid komt volgens Vergès tot stand door raciaal kapitalisme met de manier waarop, in onze groei-economie, veel mensen in het zuiden wegwerpproducten fabriceren voor het noorden. ‘Zij zijn in essentie ook wegwerpmensen geworden zijn, wiens levens er niet toe doen’.

‘Mensen in het zuiden, die wegwerpproducten maken voor het noorden, zijn zelf wegwerpmensen geworden.’

Pas als we hun lijdensweg linken aan de lijdensweg van de natuur kunnen we gericht naar oplossingen zoeken, beoogt Vergès. ‘Toch trekken de meeste studies over kolonialisme en imperialisme hun kritiek niet door naar het milieu,’ stelt ze, ‘terwijl mensen in het Globale Zuiden de eersten zullen zijn die getroffen worden door de klimaatopwarming.’

De Canadese ontwerphistorica Leanne Wierzba volgt haar. ‘Kledingarbeiders in Bangladesh lopen niet alleen het risico dat de fabrieken waar ze werken mogelijk onveilig zijn, zij zijn de eersten die de gevolgen dragen van de klimaatcrisis en de nalatigheid van de mode-industrie op vlak van milieuvervuiling in het bijzonder. Door hun geografische ligging zijn productielanden kwetsbaar voor overstromingen. Arbeiders worden gedwongen om te koken met water dat vervuild is door afval van de textielindustrie. Zonder ingrijpende structurele veranderingen en investeringen zullen die omstandigheden niet verbeteren.’

Net zoals Kalkidan Legesse stelt Wierzba dat de mode-industrie vormen van kolonialisme in stand houdt. ‘We zien dat de risico’s en kosten gedragen worden door andere landen — en individuen — die minder rijk zijn en zo makkelijk ten prooi vallen aan uitbuiting. Europese en Amerikaanse merken doen zich superieur voor, maar in feite doen ze niks anders dan arbeid uitbesteden en materialen weghalen om zelf rijkdom te vergaren.’ Het is een dynamiek die inherent racistisch is, vindt Wierzba, zowel op sociaal als ecologisch vlak. ‘In die zin heeft de mode er mee voor gezorgd dat kolonialisme nooit gestopt is.’

Sarah Vandoorne brengt volgende week “Shopdown” uit, een e-book over de impact van COVID-19 op de textielindustrie. Deze tekst is een ingekorte, herwerkte versie van een van de hoofdstukken. Blijf op de hoogte van de publicatie via ontketening.be.