Van onze reporter in Bagdad
“‘De rauwe zenuwen van Bagdad’
Tine Danckaers en fotograaf Karim Abraheem houden van Bagdad, maar er zijn van die dagen dat de liefde niet van beide kanten lijkt te komen. Dan verplicht de geheime politie hen thee te drinken, en te verdwijnen uit de oude stad.
(c) Karim Abraheem
De hemellichamen schenen op onze zevende dag in Bagdad fout te staan of de wind leek ook hier uit een verkeerde richting te komen.
Er zijn zo van die dagen. Ze beginnen slecht. De slaap is onrustig geweest, het internet hapert als een NMBS-trein, de ontbijtruimte in het hotel is koud en de broodrooster levert enkel zwartgeblakerde toasts. Op de koop toe is ook het Soedanese theehuis, waar de koffie een troostend godsgeschenk biedt na onze povere hotelontbijten, gesloten. En even later blijkt ook een andere – meer nerveuze - sfeer in de Bagdaadse lucht te hangen.
Was die nervositeit er altijd al, ook bij ons vorige bezoek, stilletjes opgehoopt en verborgen in kieren? Waren we daar al die tijd naïef aan voorbij gelopen?
Was die nervositeit er altijd al, ook bij ons vorige bezoek, stilletjes opgehoopt en verborgen in kieren? Waren we daar al die tijd naïef aan voorbij gelopen? Misschien is deze nervositeit eigen aan bommensteden en steekt ze af en toe de kop wanneer een stad als Bagdad in de kern wordt geraakt door alweer een moordende aanslag. Want amper vier dagen geleden kreeg de stad van duizend-en-één nachten een zware dubbele zelfmoordaanslag over zich heen, waarbij 36 burgers het leven lieten, families gebroken achterbleven en honderden werden verwond.
Voor het eerst sinds onze aankomst zijn we terug in Dahane, de ambachtenwijk in de oude stad die we ook een dik jaar geleden bezochten. We bezoeken Abu Ali, de sympathieke koopman die ons vorig jaar het verhaal had verteld van zijn buurman en vriend: de joodse Aaron, een van de enige Joden die in Bagdad was gebleven. De andere Joden waren, moegetergd en bang voor een nieuwe pogrom, vertrokken naar de nieuwe staat Israël.
Joodse sporen
Wat rest van die joodse aanwezigheid is verval: huizen waarvan de deuren in fijn houtsnijwerk zijn vervangen door staal, ingestorte daken, vervaarlijk hellende en kreunende erkers, overschilderde frescomuren…
Ook de werkplaats van de gastvrije tinbewerkers, intussen verhuisd naar een kleiner atelier, bevindt zich nog steeds op een pleintje waar ooit een oude synagoge moet hebben gestaan. Dat ze het jammer vinden dat die nu vernield is en dat ze zelf ongewild deel zijn van het uitwissen van het bestaan ervan, vertellen ze. Ergens in de buurt bevindt zich nog een oude joodse gedenksteen, misschien wel de moeite voor een foto.
‘Waarom we in godsnaam hier, in het centrum van Bagdad, het hart van Irak, op zoek zijn naar uitgerekend joodse sporen?’
Het is minstens een fout idee om nog even de juiste locatie van de gedenksteen te checken bij een hangoudere als je ongemerkt in een wat conservatievere sjiitische wijk bent beland. De scheldpartij die volgt nadat Tahsien, onze metgezel, even polst, levert niet meteen een toonbeeld van tolerantie op. Au contraire, wat volgt is een scheldtirade tegen alle Joden in de wereld, meteen vereenzelvigd met de VS en Israël, één pot nat die maar beter door een draaikolk naar het midden van de aarde moet verdwijnen.
‘Waarom we in godsnaam hier, in het centrum van Bagdad, het hart van Irak, op zoek zijn naar uitgerekend joodse sporen?’ Dat we het historische Bagdad bezoeken en dat de Joden nu eenmaal deel zijn geweest van een gedeelde stedelijke geschiedenis, is niet het goede antwoord. Het enige antwoord is strategisch: deze uiterst gevoelige discussie verlaten en verder stappen.
Moekhabarat
Nog geen half uur later drinken we echter thee. Of we die op verzoek of op bevel drinken weten we even later nog niet goed (persoonlijk hou ik het op het laatste). Karim en Tahsien hebben hun paspoorten moeten inleveren bij de man in burger die voor de moekhabarat, de Iraakse inlichtingendiensten zeg maar, werkt. Niemand komt zomaar in deze wijk foto’s nemen, daar is vanaf vandaag toelating voor nodig. Een staaltje van machtsvertoon, nieuwsgierigheid naar wie we zijn na een telefoontje van de antisemitische hangoudere?
Dan verandert de toon van hard naar zacht. Net als Karim zijn de ouders van de inlichtingenman afkomstig van het Zuid-Iraakse Amarah. We moeten wel nog steeds de oude stad uit, maar het is met vriendelijke hand dat we worden begeleid naar de bekende Rashidstraat.
Er zijn zo van die dagen dat de stad, die haar wonden nog likt, nerveuzer lijkt.
Even later is er opnieuw controle, aan de Shuhadabrug nu, op weg naar onze vislunch. Het gebeurt vriendelijker deze keer. Er is een sterk vermoeden dat dit eerder een onhandige poging is om een praatje te maken dan een echte check, maar toch, dit is nieuw voor ons.
We schrappen alweer een ingepland bezoek: een plek die te conservatief wordt ingeschat voor een Europese journaliste en een verwesterde fotograaf verdwijnt van onze to-do-lijst.
Er zijn zo van die dagen dat de stad, die haar wonden nog likt, nerveuzer lijkt.
Maar als op zo’n dag dan een avond volgt die gloeit van de Iraakse gastvrijheid en energie, trek je dat al gauw in twijfel. Misschien was het een ongelukkig toeval, en misschien stonden de hemellichamen echt gewoon verkeerd. Misschien hebben we ons die nervositeit daardoor gewoon ingebeeld. Misschien ook niet.
Dit artikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Info: www.fondspascaldecroos.org