Intussen in de buitengebieden
“‘De Franse middenstand regeert het land. Niet meer’
Wie door Frankrijk reist neemt maar best eten en drinken mee. Plattelandswinkels en cafés verdwijnen er in sneltempo. Er ontstaat een commercieel niemandsland. Maar niet iedereen laat dit zomaar gebeuren. Een nieuwe generatie legt zich toe op de reparatie van het sociaal weefsel.
In zes op de tien Franse dorpen zijn geen winkels meer
© Tom Ysewijn
Wie door Frankrijk reist neemt maar best eten en drinken mee. Want de plattelandswinkels en cafés verdwijnen er in sneltempo. Maar niet iedereen laat dit zomaar gebeuren. Zelfstandigen slaan aan het experimenteren met nieuwe concepten. En nieuwsoortige cafés leggen zich toe op de reparatie van het sociaal weefsel.
Niet elke verandering is een verbetering, weet men in Villeneuve-sur-Allier. In het bloedhete, uitgestorven dorpje kom ik welgeteld drie mensen tegen. Langs de voormalige hoofdstraat liggen vooral lege, verlaten winkels. Wanneer ik informeer naar de oorzaak van deze commerciële verwoestijning weet de waardin van Le Troquet me te vertellen dat de N7, de grote weg die door het dorp liep, voorgoed is omgeleid om de rust in het dorp te herstellen.
‘De Route nationale zorgde voor overlast’, zegt ze met een bedenkelijke blik. ‘Toch hadden we hier vroeger drie bakkers, twee beenhouwers, twee kruideniers. Die zijn nu allemaal weg.’ Haar woorden ademen verwijt en berouw.
Tot vorig jaar passeerden hier iedere dag 4000 vrachtwagens en 12.000 auto’s. Dat verkeer zorgde voor heel wat klandizie: de hele dag door stopten in Villeneuve hongerige of vermoeide passanten, tot grote vreugde van de middenstand.
De andere dorpsbewoners beleefden weinig plezier aan die verkeersfarandole. Oversteken was soms onmogelijk, en de lucht was vaak doordrongen van uitlaatgassen.
Zes op de tien Franse plattelandsgemeenten heeft geen enkele winkel meer.
De werken aan de ceinture hebben tien jaar geduurd. Op 20 november vorig jaar viel die levensgevaarlijke, luidruchtige verkeersstroom stil nadat de ringweg was ingehuldigd. Het verkeersinfarct voor de dorpskern is voorgoed vermeden. De dorpsbewoners mochten de asfalten bypass inrijden met steps, deux-chevaux, zeepkisten en ander geinig tuig om decennia verkeersellende achter zich te laten.
Het dorp maakt zich klaar om het leven te hervatten. In eerste instantie zal dat zonder winkels zijn, want die zijn dus bijna allemaal gesloten. Alleen een juwelier houdt zich nog staande. Met de komst van de ring om het dorp was de rol van Villeneuve als commerciële fuik definitief uitgespeeld. En werd de lokale winkels de nek omgedraaid.
Le Panier Sympa is definitief gesloten na de opening van de ringweg
© Tom Ysewijn
De gewonnen levenskwaliteit kreeg plots een knauw. Boodschappen doen de dorpelingen nu in de dichtstbijzijnde Leclerq supermarkt, tien kilometer verderop.
Koffiekilometers als maatstaf
Villeneuve is geen uitzondering. Wie het platteland doorkruist, heeft niet zelden moeite om een bakker of een kruidenier te vinden. Of een café. Deze zomer lag er 56 kilometer tussen mijn verlangen naar een koffie en de vervulling ervan. Op het eind van de middag was het dan eindelijk zover: Een wakkere kruidenierster had een Senseo-apparaat in haar winkeltje gezet.
Deze koffiekilometers zijn voor een fietser een goede indicatie van hoe de neringen er aan toe zijn en hoe het commerciële netwerk is geherconfigureerd. Zes op de tien Franse plattelandsgemeenten heeft geen enkele winkel meer. In de jaren tachtig was dat maar voor één vierde van de dorpen zo.
In Ampilly-le-Sec, tussen Chatillon en Montbard, vertelt Marie-Pierre, die op het punt staat te vertrekken om boodschappen te doen, me: ‘Hier is niks meer. We wonen te dicht bij Châtillon-sur-Seine, bij de supermarkten’.
Daarmee vat ze eigenlijk samen wat er aan de hand is met de middenstand op het platteland. Dorpen die in de invloedssfeer liggen van goedkopere winkels met een groter aanbod verliezen hun winkels. De dorpelingen kunnen blijkbaar moeilijk weerstaan aan de lokroep van meer voor minder geld.
Voor een deel van de plattelandsbewoners geldt bovendien dat ze het niet breed hebben en over minder koopkracht beschikken. Het valt dan ook te begrijpen dat die makkelijk te verleiden zijn met lage prijzen. Wat er rest aan koopkracht wordt gedraineerd naar de vestigingen van Lidl, Carrefour en Intermarchés, die zo de meeste lokale handelaren de das omdoen.
Leven in het autocentrisch tijdperk
Veel dorpswinkels zijn de facto gemuteerd in één grote streekwinkel. Bakker, slager, kruidenier, groentenboer… zijn geïntegreerd in de vestiging van een supermarkt, vaak onderdeel van een keten. Die warenhuizen bedienen een hele perimeter van soms wel twintig, dertig kilometer rondom. Daarbuiten vormt zich een commercieel niemandsland en sluiten veel handelszaken en bars de deuren.
Daarvoor moeten we ook de auto danken, die de actieradius van een modaal gezin drastisch uitgebreid heeft, waardoor deze ruimtelijke reorganisatie mogelijk is gemaakt. Het kost nog altijd maar 15 minuten om je boodschappen te doen. Maar vroeger legden mensen die veel vaker te voet af, nu met de auto.
Dat supermarkten het dorp kunnen redden is een drogredenering.
De auto speelt sowieso een cruciale rol in de organisatie van het leven op het platteland. Je kan niet zonder. Want ook heel wat diensten, zoals postkantoren, dokters of simpelweg administratieve loketten worden op steeds grotere afstand van elkaar aangeboden. Leven in een autocentrisch tijdperk betekent – letterlijk en figuurlijk – meer afstandelijkheid.
Er zijn drie gevallen waarin een dorpswinkel meer kans heeft om te overleven, beweert de onderzoeker Pascal Madry. Winkeltjes in geïsoleerde gemeenten, die een aantrekkingskracht behouden in hun achterland; toeristische dorpen, waar klanten de verminderde plaatselijke klandizie kunnen compenseren en, ten derde, “filter”-gemeenten, gelegen op departementale of nationale wegen, die passerende klanten of pendelaars opvangen. Villeneuve was er zo een.
Bij deze overlevingskansen moeten we dus ook nog de afwezigheid van een supermarkt in de buurt tellen. Het is duidelijk dat de petits commerces het niet zullen halen wanneer ze zich met de grote jongens willen meten in een prijzengevecht.
Sommige lokale politici opperen wel eens dat zo’n supermarkt precies mensen uit de naburige dorpen aantrekt, maar of dat een positief effect heeft op het dorp is zeer de vraag.
Soms is de benzinepomp de enige onderneming die de deuren nog niet sloot.
© Tom Ysewijn
Vaak bevinden die supermarkten zich net buiten de dorpjes, waar ze makkelijk bereikbaar zijn met de auto. Dit zorgt ervoor dat de handelaren die zich in het centrum bevinden niet echt kunnen profiteren van de passanten die hun boodschappen komen doen aan de rand van het dorp. Dat supermarkten een dorp zouden doen herleven, is een drogredenering. Soms is de benzinepomp de enige onderneming die de deuren nog niet sloot.
Volgens Chantal, die ik in Versauges ontmoette, is het faciliteren van de bouw van supermarkten een gemakkelijkheidsoplossing. ‘Ze leggen een parking aan en laten er een supermarkt op bouwen’, vat ze de ruimtelijke politiek van haar gemeente samen. ‘En daarmee is alles wat ruimtelijke ordening en economisch beleid betreft gebeurd.’
Volgens haar is er een groot gebrek aan verbeeldingskracht bij de traditionele politici, in haar gemeente steevast veeboeren, die geen belang (meer) stellen in het opkrikken van de lokale economie. Zelf doet ze haar boodschappen in een korteketenwinkeltje, dat lokale producten aanbiedt. Het is gekomen met de steun van de lokale burgemeester. ‘Maar daar rij ik dus wel meer dan tien kilometer ver voor, terwijl er op vijf kilometer een Lidl is neergepoot.’
De koopjesjagers voelen zich triest
De inwoners van deze winkelloze dorpen gebruiken vaak het woord triste als ik informeer naar de teloorgang van hun lokale winkels. Er gaat een vreemde ironie uit van de situatie.
Ze lijken te betreuren dat het café weg is, de bakker sloot en de kruidenier er de brui aangaf. Alsof zij zich niet bewust zijn van hun rol daarin. Lokale handelaars overleven maar als ook de lokale klanten bij hen hun inkopen doen.
Traditionele winkels hebben het niet makkelijk om te concurreren met de ketens die steevast goedkoper zijn.
© Tom Ysewijn
In Aix-la-Fayette vertelt Gilles me dat hij één keer per week naar een hypermarché in Issoire rijdt, op 40 kilometer, om inkopen te doen. ‘Of de bakker-kruidenier in het naburige dorp Comtat soms geen optie is?’, probeer ik. ‘Weet je wel hoe duur dat is?’, riposteert Gilles.
Dit is de onwrikbare, ijzeren logica van de overgrote meerderheid van de mensen die ik sprak. (En die in feite de norm lijkt te zijn in onze marktmaatschappij die de jacht op steeds goedkoper tot een waarde heeft gemaakt, ongeacht de consequenties.)
Tristesse is de prijs van goedkoper winkelen.
Dorpscafés vinden moelijk overnemers
© Tom Ysewijn
Uit heel wat dorpen is het leven verdwenen. In de vroegere hoofdstraat is de leegstand stuitend. Ze herinnert de dorpelingen dag na dag aan hoe het ooit geweest is.
Ontelbare winkels staan er in de Franse dorpen te huur, of te koop. Of te vervallen.
Supermarkten en hun parkings lenen zich niet zo goed tot gezellig sociaal contact.
De vraag dringt zich op wat er moet gebeuren met die lege gebouwen, zeker in de dorpen die al jarenlang inwoners verliezen. ‘De huizen die er slecht aan toe zijn, of waarvoor we geen bestemming hebben, moeten we afbreken’, zegt Simon. Hij deed dit voorstel, namens het architectenbureau waarvoor hij werkt, aan de gemeenteraad van Lormes. Dat is een klein stadje in de Morvan dat zich kranig weert tegen de teloorgang. ‘De vrijgekomen ruimte moeten we precies gebruiken om groene perken aan te leggen en ontmoetingsruimten te creëren voor de dorpelingen.’ Dat was een iets te radicaal voorstel, zo bleek. De huizen blijven voorlopig staan, leeg.
Een gemiste kans, vindt Simon. Want mensen ontmoeten elkaar steeds minder vaak in de kleine dorpen. Nog dramatischer dan het verlies van de winkel zélf, is de verschrompeling van het sociaal weefsel. De triestheid die zo vaak werd aangehaald gaat daar precies over: het verlies van het sociaal contact dat plaatsvindt wanneer alle winkels en cafés hun deuren gesloten hebben. Supermarkten en hun parkings lenen zich niet zo goed tot gezellig sociaal contact.
De boer die winkelier wordt
Ergens hopen mensen misschien nog dat het toch nog goed komt, en dat de winkels en café’s op een dag gewoon weer zullen openen. ‘Ça va revenir’, zegt Evelyn, de winkelierster met haar Senseo in haar voorts winkel- en caféloze dorp. Of dat zal gebeuren is hoogst onzeker.
Traditionele dorpswinkels die blijven opboksen tegen de supermarkten en hun onweerstaanbare lokroep van meer voor minder geld zullen al te vaak het onderspit delven. Om nog maar te zwijgen van de online verkoop, die afgelopen jaar in Frankrijk de kaap van de 100 miljard euro rondde. Daartegen valt weinig te beginnen denk ik.
Toch viel het me op dat er steeds meer winkeltjes te vinden zijn die expliciet opereren volgens een heel andere handelslogica, die nu eens niet in het teken staat van het eeuwig prijzengevecht.
In het Local Paysan (Luzy) brengen boeren zelf hun producten aan de man.
© Tom Ysewijn
In Luzy stap ik binnen in het Local Paysan, waar de groentenboerin het grootste deel van haar teelt verkoopt via de winkel die ze met enkele collega’s oprichtte. Er is ook brood, bier, honing en andere bereidingen te verkrijgen. Voor boeren is het veel interessanter om hun afzet langs dit kanaal te doen. Ze krijgen een betere prijs en meer waardering voor hun werk.
De teloorgang van de traditionele kleine handelszaken wordt voor een (klein) deel gecompenseerd door winkels van dit type, die een ander gamma in huis hebben dan de supermarkten.
Dit groeiend aantal plattelandswinkels dat door lokale producenten (boeren, brouwers, bakkers,…) worden opgericht, zullen qua prijszetting vaak niet op kunnen tegen warenhuizen. Maar ze spelen wel in op de groeiende vraag van veel Fransen naar beter, lokaal eten – locavorisme – dat aan een opmars bezig is. Die werd nog intenser werd tijdens de lockdown van maart dit jaar.
Ze vormen zo een concreet alternatief voor het gangbare consumptiepatroon en spreken mensen aan die op een meer respectvolle, duurzamere manier willen consumeren. Deze winkels zijn vaak ook draaischijven van informatie en activiteiten voor een groeiende gemeenschap van geëngageerde consumenten die ijverig werken aan het sociaal weefsel van hun dorp. De winkels zijn ontmoetingsplaatsen voor lokale klanten, met hun dorpsgenoten maar ook met de boeren uit de buurt.
Het kopen bij lokale producenten is een nuttige, militante en burgergerichte daad.
Een vaak geuite, schampere, kritiek is dat dit vooral plaatsen zijn waar de middenklasse zich kan komen bevoorraden van gezond eten (en een portie morele superioriteit). Maar als ik in Luzy met de (werkzoekende) Romain praat, legt hij me uit dat het ook gaat over een manier van leven en anders consumeren. ‘We hadden onze eetgewoonten al veranderd toen we in de stad woonden. En dat zetten we door, nu we op het platteland wonen waar we nog makkelijker toegang hebben tot betere kwaliteit en lokaal geproduceerde producten.’
‘En ja, we geven een behoorlijk budget uit aan voedsel, het is een keuze. Maar het kost niet meer dan het kopen van kwaliteitsproducten in supermarkten. In plaats van elke maand nutteloze dingen te kopen, geven we er de voorkeur aan om goed te eten, ook al betekent dit dat we de prijs voor kwaliteit moeten betalen. Het kopen bij lokale producenten is een nuttige, militante en burgergerichte daad, het is een manier om hen aan te moedigen in hun aanpak.’
Veel mensen die er zeer bewust voor kiezen om hier te winkelen, zijn heus niet allemaal bobo’s. Het zijn ook heel vaak mensen met beperkte middelen, die echter niet willen economiseren op de kap van de boeren.
Hoe significant deze lokale winkels op termijn kunnen zijn, is nog onzeker. Dat heeft ook te maken met het aanbod. Romain: ‘Bij het Local Paysan is er, ondanks de kwaliteit van de producten, niet veel keuze, in tegenstelling tot in de supermarkt. De meeste mensen gaan dus nog steeds naar de lokale supermarkt, wat op zich geen slechte zaak is omdat het ook deel uitmaakt van het lokale bedrijfsleven.’
Voor boeren lijkt de rechtstreekse verkoop toch de moeite waard. ‘De traditionele landbouw zal immers nooit meer een vetpot worden’, vertelt Sylvain me. Hij is een boer die een tijd geleden al overstapte op een ander type landbouw. Minder dieren, minder chemie, meer kwaliteit. ‘Het landbouwsysteem is ontspoord. Voedsel (en landbouw) hoort niet thuis in een geglobaliseerde markt’, betoogt hij.
Samen met andere boeren uit de streek opende ook hij een boerenwinkel met eigen, lokale, producten. ‘Of dat goed marcheert? Tijdens de lockdown hebben we goed geboerd. Maar de mensen vergeten vlug. Ik denk dat de meesten nu ook al weer naar de supermarkt gaan.’ Het broodje van deze innovatieve boeren is dus nog niet meteen gebakken. Al lijkt de steun voor dit soort eerlijke en duurzame landbouw wel te groeien. Langzaam.
Zeven procent van de groenten en fruit die in Frankrijk worden verkocht, worden in een systeem van korte keten of directe verkoop aan de man gebracht. Dat is veel, maar tegelijk verdwijnt 93 procent dus nog steeds naar andere, klassieke kanalen. En volgens het Nationaal Instituut voor Statistiek wordt in Frankrijk nog steeds twee derde van alle eten verkocht via supermarkten.
De directe verkoop maakt nog geen tien procent van de markt uit. Toch zegt 70 procent van alle Fransen dat ze lokaal wil eten, en haar kleinschalige, biologische landbouwers steunen. Tussen droom en daad staan blijkbaar nog wat praktische bezwaren in de weg.
Het dorpscafé bedreigd
Maar er lijkt nog iets anders aan de hand met het dorpsleven. Dat buurtwinkeltjes verdwijnen, kan nog geweten worden aan de concurrentie van goedkopere supermarkten. Maar ook het dorpscafé heeft het moeilijk.
Hervé wil zijn café verkopen en terugkeren naar zijn geboortestreek
© Tom Ysewijn
In Revigny-sur-Ornain tref ik Hervé in zijn café dat te koop staat. De ex-gendarme heeft er na 16 jaar genoeg van en zou graag terugkeren naar zijn geboortestreek in het Zuiden. Mensen gaan steeds minder vaak op café.
Het wordt niet makkelijk, beseft hij, om net nu er een pandemie woedt, de boel verkocht te krijgen. Er staat trouwens nog wel meer te koop in deze stad, 15 procent van de huizen staat hier leeg. En wie wil er nu nog een café overnemen in een stadje dat op tien jaar tijd een achtste van haar actieve bevolking verloor. ‘Als het niet lukt, maak ik appartementen van de zaak hier’, vertrouwt hij me toe. Ik vraag me af voor wie dan wel. Het leven in Revigny laat je niet makkelijk achter, besef ik.
Jaarlijks verdwijnen duizenden Franse cafés. In 1960 had Frankrijk maar liefst 200.000 bars en bistro’s, nu zijn het er nog maar 35.000, zes keer minder, terwijl de bevolking tegelijkertijd met 45 procent is gegroeid. Cafégangers worden steeds zeldzamer.
Voor wie zich bekommert om de cohesie in het dorp is die evolutie minstens even zorgwekkend als het verdwijnen van bakkers en kruideniers. Willen de dorpelingen elkaar niet meer ontmoeten? Zijn we getuige van een toenemende atomisering, waardoor de publieke discussie verstomt, de meningsverschillen worden ingeslikt en mooie synergieën nooit kunnen ontbolsteren?
De tanende populariteit van het dorpscafé heeft tal van redenen: mensen lopen minder vaak door hun dorp, gaan liever uit in hippere etablissementen, hebben hun sociale contacten vaker online, beseffen dat drinken en rijden gevaarlijk is, ze werken elders, blijven liever thuis om te ontspannen (en kopen hun drank in de supermarkt) ,…
En toch. Uit een rondvraag blijkt dat acht op de tien Fransen in ruraal gebied blij zouden zijn met een café. Daarom wil de organisatie Groupe SOS burgers helpen om (opnieuw) een dorspcafé te openen. Met de actie, 1000 cafés, worden gemeenten hiertoe aangemoedigd en ondersteund.
De bedoeling is dat deze cafés ook een aantal andere diensten aanbieden zoals ‘een perspunt; het brooddepot; de kruidenierswinkel en het aanbod van verse streekproducten; het postkantoor; het relaispunt; de digitale toegangspunten en hulp bij het gebruik; hulp bij de administratieve procedures; het culturele programma; de ontmoetings- en activiteitenruimte voor de lokale verenigings- en ondernemingsstructuur; de co-working area; het relais-informatiepunt over het toeristisch aanbod van het gebied’.
De organisatie gooit er wel wat geld tegenaan. Een loon, huisvesting en opleiding vallen de geselecteerde kandidaten ten deel. Geen enkele investering is vereist. Er stelden zich al meer dan 2000 mensen kandidaat als waard. 800 dorpen zijn vragende partij voor zo’n café. De actie loopt momenteel wat vertraging op omdat ook Frankrijk al maanden kampt met het coronavirus.
‘Een dorp zonder café sterft.’
Ook lokale burgemeesters zien soms het nut in van een café, en dan vooral de sociale functie die het kan vervullen. Daarom tref je in heel wat dorpen zgn. ‘bars associatifs’ aan. Dat zijn (vaak voormalige) cafés of leegstaande panden waarin door een groep vrijwilligers een bar gecreëerd werd.
Vaak wordt daar niet alleen bier getapt, maar ook werk gemaakt van die sociale functie. Er worden activiteiten georganiseerd, tot huiswerkbegeleiding en sport toe. In Saint Germain sur l’Herm ontmoet ik Paul, een gepensioneerde boer, die mee zijn schouders zet onder café Colibiri, dat ‘een plaats is die openstaat voor iedereen en waarin iedereen kan investeren, om uitwisselingen en bijeenkomsten mogelijk te maken, om de sociale banden te versterken, om culturele acties te onderhouden en te ondersteunen, om lokale burgerinitiatieven aan te moedigen.’
Paul vreest voor de toekomst van de Colibri.
© Tom Ysewijn
‘Weet je’, zegt Paul, ‘een dorp zonder café sterft. Wij proberen hier al vier jaar lang om het dorp terug een levendige plek te maken. Dit café trekt mensen aan van heel de streek, ook omdat we leuke activiteiten doen zoals concerten of tentoonstellingen. Vanavond is er een optreden. Welkom’.
Er zijn tientallen Colibri’s in de Franse dorpen en al deze nieuwe dorpscafés zijn in de eerste plaats plekken om samen te komen en zo op een zeer concrete manier te werken aan het gemeenschapsleven van de dorpen op het Franse platteland.
Om dat te kunnen doen zullen ze wel ondersteuning moeten blijven krijgen, van lokale politici en van de overheid. Want dit zijn geen ondernemingen pur sang. Deze bars zullen het moeilijk hebben om zelfbedruipend te zijn. Het zijn collectieve structuren die werken aan het samenleven die evenveel sociale organisatie zijn dan commerciële onderneming. De omzet, of toch minstens de winst, van deze etablissementen is nooit de hoofdzaak.
En net daarover maakt Paul zich zorgen. Na de verkiezingen in maart van dit jaar, trad er een nieuwe burgemeester aan. Die heeft het niet zo begrepen op de Colibri. Een deel van de toelage die de werking krijgt, is geschrapt.
En op logistieke steun om hun jaarlijks festival te doen in de dorpskern hoeven ze ook niet te rekenen. ‘We zullen moeten uitwijken naar een ander dorp’, gist Paul. Het illustreert hoe fragiel dit soort initiatieven is, en leert me ook dat in veel dorpen niet iedereen op dezelfde manier naar de veranderingen kijkt.
Dorpsgemeenschappen zijn zelden homogeen, en vaak lijkt er een breuklijn te lopen tussen de groep met progressieve ideeën en een meer behoudsgezinde factie die het grotendeels worst zal wezen of het sociaal weefsel wordt gerepareerd. Misschien was het er wel nooit?
De middenstand vindt zichzelf opnieuw uit
En waar blijft dan de middenstand in dit hele verhaal? Als winkels worden uitgebaat door boeren zelf, en café’s collectieve structuren worden die meer sociaal dan commercieel zijn, moet ook de klassieke middenstander zich beraden over een andere aanpak. Het beroep van winkel- en caféhouder is danig veranderd.
De kleinhandel herpakt zich hier en daar wel. Zeker daar waar ze er in slaagt om op een creatieve, nieuwe manier zaken te doen. Het valt op hoeveel mobiele kramen vlees, brood, groenten en fruit aanbieden. Ik zag ooit zelfs een mobiel kapsalon op een dorpsplein. Dat gebeurt tijdens de wekelijkse markten die je steeds vaker opnieuw ziet georganiseerd worden.
De slager komt naar zijn klanten, die verzamelen op het dorpsplein.
© Tom Ysewijn
Maar ook op andere weekdagen tref je in de dorpen kramen die zich voor enkele uren opstellen op een strategische plaats in het dorp. Het leek erop alsof dit – althans in de zomer – heel wat dorpelingen op de been bracht. En dat heeft dan ook een grote sociale impact omdat het mensen weer even bij elkaar brengt op hun dorpspleinen. Daarin slagen supermarkten niet.
En ook door naar de mensen toe te gaan, wat ook gebruikelijk was in de tijden voor iedereen een auto bezat, doen de winkeliers iets wat supermarkten (voorlopig) niet doen. De Fransen gebruiken er het mooie woord itinerante voor. Een boulanger itinérante is een zwervende bakker, die de streek afreist naar zijn klanten.
Sophie, die ik in Longchamp-sur-Aujon ontmoette komt als kapster bij de mensen aan huis, en in Montbard sloot Optique L’Avenir in december de deuren om vanaf dit jaar zelf bij de mensen op consultatie te gaan. Sommige bakkers en boeren plaatsen automaten waar je dag en nacht terecht kunt.
Het zijn precies dit soort flexibele diensten waarmee een kleine ondernemer zich nog kan onderscheiden en die zelden door een supermarkt kunnen worden aangeboden. Beweeglijker en op maat. Dus vaak ook arbeidsintensiever. Maar handelaars die hun diensten zo organiseren dat ze zich kunnen onderscheiden van de grote ketens doen zo toch weer een beetje mee op het platteland. En daarbij kunnen ze op steeds meer sympathie rekenen. Meer dan ooit tevoren.
Dit artikel maakt deel uit van het journalistieke reisproject ‘Intussen in de buitengebieden’, dat steun ontving van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Tussen twee coronagolven door fietste Tom Ysewijn over het Franse platteland, om van de bewoners te weten te komen hoe zij het leven en hun toekomst zien.