Hoe kan ik me engageren voor Afrika zonder te betuttelen?

Blog

Een kristallisatie van 20 jaar meer dan fulltime bezig zijn met Rwanda, Congo en Burundi

Hoe kan ik me engageren voor Afrika zonder te betuttelen?

Hoe kan ik me engageren voor Afrika zonder te betuttelen?
Hoe kan ik me engageren voor Afrika zonder te betuttelen?

Hoe doe je dat, je als progressieve witte mens engageren voor de emancipatie van Afrika ‘zonder mezelf of mijn wereld aan het roer van die dynamiek te zien, zonder onze visie en waarden tot norm te verheffen’? Het is een vraag die Afrikakenner en wereldblogger Kris Berwouts al decennia bezighoudt.

Naar aanleiding van zijn nieuwste boek, Mijn leven als mushamuka, gaf Afrikakenner Kris Berwouts in Oostende een lezing in het kader van een reeks activiteiten die de stad organiseert over dekolonisatie. De lezing die hij hier met ons deelt, behandelt zijn zoektocht sinds de jaren tachtig naar een antwoord op de vraag: ‘Hoe kan je je als progressieve mens engageren voor de emancipatie van Afrika zonder betuttelend of arrogant te zijn, zonder mezelf en mijn witte wereld aan het roer van de dynamiek te zien?’

In 2017 schreef ik Congo’s gewelddadige vrede, omdat ik vond dat ik een globale analyse over de politieke situatie in Congo sinds de oorlogen vanaf de jaren '90 in de vingers had, met inbegrip van de veiligheidsproblematiek en het regionaal perspectief.

Ik bezocht erg regelmatig Congo, Rwanda en Burundi, en ik volgde de gebeurtenissen letterlijk van dag tot dag. Dat vond zijn neerslag in een eindeloze reeks artikelen binnen de ngo-wereld en op allerlei websites en blogs. Ik werd vaak gevraagd voor interviews.

Mijn naam ging wijd circuleren, maar toch vond ik het een erg verbrokkeld ‘oeuvre’, overal bits and pieces, maar nergens het hele plaatje met aandacht voor de grondoorzaken van de conflicten. Ik voelde me een soort Monster van Blog Ness dat over de tongen rolt, af en toe de kop opsteekt, maar weinig duurzame sporen naliet.

Congo’s gewelddadige vrede werd zowel internationaal als in Vlaanderen erg goed onthaald. De Engelse versie werd meteen gecanoniseerd door een aantal toonaangevende auteurs die ik zeer bewonder. Tegelijk ontmoette ik net iets te vaak vrienden, kennissen en buren die het boek on- of halfgelezen in de kast hadden staan, omdat het toch niet erg toegankelijk was. Iets te veel voer voor deskundologen, met een reëel risico om te verdrinken in de Congolese alfabetsoep met oeverloze afkortingen van gewapende groepen, partijen en groupuscules.

Een ander boek drong zich op, met kortere stukken, voor een deel nieuw te schrijven, voor een deel bewerkingen van stukken die ik eerder schreef. In die teksten zou 20 jaar meer dan fulltime bezig zijn met Rwanda, Congo en Burundi gekristalliseerd zitten, vertrekkend van erg concrete cases en ervaringen. Daardoor zou de drempel lager liggen, de lezer zou minder voorkennis nodig hebben en de stukken zouden ook afzonderlijk kunnen gelezen worden.

Niet de deskundoloog aan het woord, maar wel de mushamuka, dat zou de rode draad worden.

De bedoeling was niet om er een egodocument van te maken en nog minder – godbetert – een autobiografie, maar omdat het zou vertrekken van concrete ervaringen zou er wel in doorschemeren hoe ik in de Afrikaanse dagelijkse realiteit sta, met aandacht voor menselijke relaties, de eigen werkmethode en persoonlijk perspectief.

En dan de titel. Wat is een mushamuka? ‘Mijn leven als mushamuka’ is de titel van een blog die ik in 2012 voor MO* schreef. Het beschrijft een avond waarop een Congolese vriend mij uitgenodigd had om mee te zetelen in de familieraad. De familie moest een andere familie ontvangen die voor hun zoon de hand kwam vragen van “onze” dochter. Dat maakte me tot mushamuka, Mashi voor ‘oude wijze man die mee de beslissingen neemt binnen de gemeenschap/familie’.

Ik draag het als een eretitel, en het is meteen een intentieverklaring voor dit boek: ik wil een aantal inzichten delen en fenomenen beschrijven vanuit een hoogst eigen perspectief: die van zeer betrokken buitenstaander die toch deel uitmaakt van het gebeuren en niet als observator aan de zijlijn staat. Niet de deskundoloog aan het woord, maar wel de mushamuka, dat zou de rode draad worden.

Het boek bestaat uit zes grote delen: het eerste deel brengt het verhaal van Rwanda, na de genocide, en focust vooral op mijn rondzwervingen met Flora, een jonge opposante die bedreigd werd. Ik wachtte haar op in de Congolese grensstad Bukavu, en trok met haar over land naar Kampala. Uiteindelijk kwam ze in Zweden terecht. Aan de hand van haar verhaal probeer ik de tragiek te vertellen van haar land de laatste kwart eeuw.

La Lucha

In het tweede deel staat Congo centraal, en heb ik het over mijn dagen met de jongerenbeweging La Lucha die zich op geheel eigen wijze verzette tegen Kabila’s plannen om langer dan de grondwet aan de macht te blijven. Jongeren in Goma waren het moe om mee te draaien in allerlei groepjes binnen de civiele maatschappij. Ze vonden dat het tijd was voor actie. Clubs voor reflectie en analyse en andere praatbarakken waren er al genoeg.

Ze wilden geen organisatie zijn en zeker geen ngo. Ze wilden geen structuur, geen statuten, geen voorzitter noch penningmeester. Ze waren niet uit op officiële erkenningen. Ze zochten niet eens donoren, ook al kosten acties geld. Ze verwierpen blitse management tools met hun logische kaders, met indicatoren die resultaten en impact moeten weergeven. Het oogt geweldig maar ze vonden het moeilijk om achter de peptalk nog het algemeen belang te zien, laat staan verandering te voelen.

In die periode werkte ik zes maanden voor Monusco, de VN-vredesmacht. Ik was aangeworven voor twee jaar maar was me in die VN-bubbel steeds slechter gaan voelen. Ik kampte met schuldgevoelens omdat ik riant betaald werd zonder wat voor verschil dan ook te maken. Ik raakte amper mijn bureau uit en worstelde met allerlei vormen van naijver en competitie tussen de verschillende diensten van zo’n vredesmissie.

De VN-missie in Congo, vond ik, had de edele kunst van het navelstaren tot het uiterste verfijnd, zodanig zelfs dat het verdacht veel op zelfpijperij was gaan lijken. Iedereen zijn ding, wat mij betreft, maar ik had wel wat beters te doen.

Ik zie in mijn werk elke dag hoe moeilijk het is om iets op te bouwen op het puin dat de kolonisatie en Mobutu’s neokoloniale rijk achterliet.

In het derde deel behandel ik Burundi, in het vierde deel herwerk ik het dagboek dat ik ooit als blog schreef op de site van De Standaard tijdens de Congolese verkiezingen van 2006, als veiligheidscoördinator van een groep van 120 Europese observatoren die samen met 12.000 Congolese collega’s wilden waken over het vrije en eerlijke karakter van de verkiezingen in 2006.

In het vijfde deel zitten een aantal losse stukken waaronder het verhaal van mijn arrestatie in Kinshasa (mijn schrijfsels en uitspraken over democratie en veiligheid hadden ondertussen een paar mensen danig op de zenuwen gewerkt) en een bijdrage in de ‘Decolonize the mind’-discussie.

Een radicaal andere manier van kijken naar de geschiedenis

In oktober 2017 werd ik helemaal van mijn sokken geblazen in het National Museum for African American History and Culture (NMAAHC) in Washington. Ik was erg onder de indruk van de eerlijke en lucide manier waarop men de pijnlijkste delen van de Amerikaanse geschiedenis toonde en mee opnam in de collectieve identiteit: ze maakten Amerika mee tot wat het is. Sommige delen van de collectie raakten me tot in het diepst van mijn wezen.

Het was pas in het museum in Washington dat ik volop besefte dat we als samenleving eerst in het reine moeten komen met ons koloniaal verleden.

Ik kwam buiten in een rollercoaster van emoties. Diep respect, in de eerste plaats. Maar ik was ook kwaad. Ik vroeg me af waarom wij er in België niet in slagen om ons koloniaal verleden haarscherp onder ogen te zien, en het lijden, de onderdrukking en het racisme glashelder te benoemen om te kunnen kiezen voor een maatschappij waar plaats is voor iedereen.

Toen ik weer buiten kwam uit het NMAAHC, stond het me scherp voor de geest: onze eigen koloniale geschiedenis en de manier waarop we er als gemeenschap naar kijken, zitten niet alleen helemaal fout (daar was ik al 35 jaar uit), ze staan ook tussen ons en onze toekomst. Op de stoep van dat museum begreep ik dat we dringend en radicaal op een heel andere manier naar onze geschiedenis moeten leren kijken, en dat minstens op vier vlakken:

  1. De kolonisatie is een onherstelbaar onrecht: het heeft in de gekoloniseerde maatschappijen allerlei lokale historische processen van natievorming en maatschappijopbouw afgebroken, en die maatschappijen in een ondergeschikte rol geïntegreerd in onze geschiedenis, op basis van een cultureel en moreel superioriteitsgevoel, vaak met humanitaire motieven als schaamlapjes op economische en politieke drijfveren.

    We moeten het structurele, collectieve en individuele geweld, het lijden, de uitbuiting en de onderdrukking onder ogen durven zien, benoemen en erkennen. Wat die onderdrukking en dat lijden in de praktijk betekenden, werd nooit beter verwoord dan in de historische en onvoorziene toespraak die Patrice Lumumba hield tijdens de onafhankelijkheidsceremonie op 30 juni 1960.

    Dat de kolonisatie ook positieve zaken met zich heeft meegebracht (scholen, gezondheidszorg, wegen) verandert fundamenteel niets aan de onrechtvaardigheid ervan. Overigens stonden ook die ‘weldaden’ in functie van de productiviteit van de koloniale machine.

  2. We moeten erkennen wat de bijdrage van dat lijden is geweest in wat België uiteindelijk geworden is, in termen van economische groei, welvaartsstaat en aura. De kleine natie werd een koloniale mogendheid en de Congolese grondstoffen leverden de economische actoren in het moederland gigantische winsten op.
    Het koloniale leger droeg in beide wereldoorlogen bij tot de overwinning, en in de Tweede Wereldoorlog betaalde de kolonie de facturen van de Belgische regering in ballingschap.

  3. We moeten erkennen wat de kolonisatie heeft teweeggebracht in de gekoloniseerde samenleving en op welke manier ze bijgedragen heeft tot falende postkoloniale staten. Congo is daar helaas een dramatisch voorbeeld van. Het koloniale model dat België neerzette, was meer dan andere modellen betuttelend en had geen enkele visie op wat erna zou komen.
    België ging prat op het onderwijs in Congo, maar dat was alleen in de breedte uitgebouwd: velen volgden lager onderwijs, de besten lager middelbaar onderwijs en erg weinigen raakten ooit verder dan dat.

    De rol die Belgisch Congo voorzag voor Congolezen beperkte zich in het beste geval tot die van uitvoerende bedienden. Kort na de Eerste Wereldoorlog zaten er al Afrikanen in het Franse parlement en werd de basis gelegd voor een intellectuele elite in de Franse koloniën, maar toen Congo in 1960 soeverein verklaard werd, waren er slechts een handvol Congolezen met een universitair diploma. Congo werd onafhankelijk zonder dat een Congolees ooit economische of politieke macht had uitgeoefend.

    België’s infantiliserende koloniale model weegt overigens nog steeds door in hoe we hier naar Congolezen en Afrikanen kijken. Ook in de buurlanden is er racisme, maar ik betwijfel of Afrikanen elders in dezelfde mate als kinderen beschouwd worden.
    Na de onafhankelijkheid werd Congo onmiddellijk op een neokoloniaal spoor gezet met Mobutu als centrale figuur.

    De kolonisatie heeft Congo en Afrika afgesneden van zijn eigen geschiedenis en de gevolgen daarvan lopen door tot vandaag. Het is erg belangrijk dat we ons daar bewust van zijn, maar we mogen de hele problematiek van postkoloniaal Afrika natuurlijk niet daartoe herleiden. Er ligt een bijzonder zware verantwoordelijk op de schouders van de Afrikaanse leiders. Ook daarvoor mogen we niet blind zijn.

  4. Ik wil staan voor een samenleving waar de anti-valeurs (zoals men dat in Congo zo mooi zegt) van de kolonisatie worden uitgehaald. Een inclusieve, warme, solidaire, tolerante en rechtvaardige maatschappij in plaats van de structurele onderdrukking en de afhankelijkheid, de uitsluiting en de vernedering. Dit zal enkel lukken als we ons verleden onder de loep nemen en gaan beseffen dat de manier waarop landen en continenten historisch met elkaar verbonden zijn, onherroepelijk moest leiden tot migratie. Dat migratie van alle tijden is en dat de diversiteit die dat heeft opgeleverd geen ranzige ziekte is maar een positieve kracht, ook al heeft migratie ook problematische kanten.

Het verhaal van een zoektocht

Uiteindelijk werd het boek het verhaal van een zoektocht. Toen ik 20 was besloot ik Afrikaanse talen en geschiedenis te studeren. Met een groep vrienden waren we net begonnen om in de wijk aan Noord-Zuidthema’s te werken. We waren een wereldwinkel gestart, we deden mee aan de 11.11.11-campagne.

Toen dacht ik: als we echt menen wat we zeggen, als we onze solidariteit serieus nemen, dan moeten we onze activiteiten boven de liefdadigheid uittillen. We hebben mensen nodig die in staat zijn met Afrika te dialogeren, naar Afrikanen te luisteren en die ervaringen mee aan boord te nemen van gemeenschappelijke actie. In functie daarvan maakte ik mijn studiekeuze.

Ik weet al heel mijn leven dat kolonisatie een misdaad is.

Dertig jaar later ben ik gestopt met ngo-werk omwille van een paar fysieke klachten. Ik kreeg een permanente kramp in mijn handen omdat we constant met het wijzend vingertje in de lucht klaarstonden. Ik was ook voortdurend verkouden: door de hele tijd open deuren in te trappen, stond ik te vaak in de tocht.

De laatste jaren kom ik aan de kost als onafhankelijk analist en maak ik studies voor diverse actoren waarbij ik de complexiteit van Congo van onderuit probeer te begrijpen en te verklaren. En dat kan alleen maar door intens samen te werken met lokale onderzoekers, in een sfeer van groot vertrouwen en totale gelijkheid.

Ik weet al heel mijn leven dat kolonisatie een misdaad is. Ik heb ook geleerd hoe essentieel die kolonisatie was voor onze welvaartsstaat. Ik zie in mijn werk elke dag hoe moeilijk het is om iets op te bouwen op het puin dat de kolonisatie en Mobutu’s neokoloniale rijk achterliet.

Maar het was pas in het museum in Washington dat ik volop besefte dat we als samenleving eerst in het reine moeten komen met ons koloniaal verleden, de dingen moeten benoemen en een plaats geven, voordat we echt stappen vooruit kunnen zetten in de strijd tegen racisme, uitsluiting en onderdrukking.

Toen besloot ik een zesde deel toe te voegen aan het boek. In de jaren na mijn afstuderen worstelde ik met de vraag: ‘Hoe kan ik me voor Afrika engageren op een niet-betuttelende manier, met Afrikanen werken als gelijken, me moeiteloos inschuiven in een Afrikaanse structuur zonder mezelf en mijn witte wereld aan de top daarvan te zien?’ Hoe kan ik bijdragen aan echte verandering zonder onze eigen visie en waarden tot norm te verheffen? Veel rolmodellen liepen er niet rond in het Vlaanderen van de jaren 1980.

Drie mensen van de generatie van mijn ouders bleken toch een lichtpunt te zijn in de duisternis: Jean Van Lierde, voormalig politiek adviseur van Patrice Lumumba; Nigel Watt, een Brit die zijn leven wijdde aan Afrika en de promotie van vrijwilligerswerk voor vrede, en toen hij zestig was nog maar eens zijn leven over een andere boeg gooide en Burundispecialist werd, en Klaas de Jonge, de Nederlandse antropoloog die in de jaren 1980 in Mozambique werkte en besloot dat dit geen enkele zin had zolang het apartheidsregime in Zuid-Afrika op allerlei gewelddadige manieren de progressieve buurlanden stokken in de wielen stak.

Hij sloot zich aan bij uMkhonto we Sizwe, ‘de Speer van het Volk’, de gewapende vleugel van het ANC, het Afrikaans Nationaal Congres van Nelson Mandela. Klaas smokkelde wapens over de grens, werd bij een van die trafieken gearresteerd en ontsnapte na 26 dagen door geboeid de Nederlandse ambassade binnen te dringen.

Deze drie vrienden hebben mij gevormd. Zij waren vuurbakens tijdens de zoektocht naar hoe ik me als witte mens zinvol en emancipatorisch voor Afrika kon inzetten zonder me op te dringen. Ze vormen ook een interessante mix van twee oerpacifisten en iemand die ervoor koos het gewapend verzet te steunen. Door met hen het boek te besluiten was de cirkel rond.

Het boek ligt er intussen vijf maanden. Veel mensen spraken zich er erg positief over uit. Laat me eindigen met de vriendelijke woorden van Koen Peeters, die hier in Oostende een bijzondere plek inneemt: ‘Ik genoot zeer van je boek! Je mushamuka-boek is iets tussen een reisboek, een jongensboek, én een zeer up-to-date analyse van Centraal-Afrika vandaag. In het verhaal van de ontsnapping van de jonge dappere Rwandese vrouw Flora – bijna een film – vertel je meteen de recente geschiedenis van het land Rwanda. Overal in Afrika ben je op zoek naar moreel leiderschap, en kleine alledaagse technieken om een stem te geven aan het gewone volk. Veel portretten van sympathieke, strijdvaardige Afrikanen. Je bent erg goed in mensen inschatten. Met mededogen, genuanceerd, nooit bang!’

Mijn Leven als mushamuka. Schetsen van Rwanda, Burundi en Congo door Kris Berwouts is uitgegeven door EPO. 296blzn. ISBN 978 9 4626 7243 7