Jong en weg van huis in Haïti

Blog

Jong en weg van huis in Haïti

Jong en weg van huis in Haïti
Jong en weg van huis in Haïti

In het straatarme Haïti tref je talloze, goedgemutste kinderen die ravotten met een plastic fles of een fietsband, ook tijdens de schooluren en met een lege maag. Maar daarnaast telt het land ook minstens een kwart miljoen kinderen die bij een andere familie of in een tehuis verblijven. Voor de meesten onder hen is dat geen verbetering van de leefsituatie.

Haïti heeft een jonge bevolking. Eén derde van de bevolking is jonger dan 15 jaar. Mooi is dat op 25 jaar tijd het kindersterftecijfer (kinderen jonger dan 5 jaar, 1990-2015) gezakt is van 150 naar 75 per 1000 geboortes.

Maar opgroeien is en blijft een erg harde leerschool voor de meerderheid van de kinderen.

Het creëren van omstandigheden voor een normale, gezonde ontwikkeling tijdens dat opgroeien is voor de meeste ouders al een enorme uitdaging. Alles is duur in een land waar de meesten arm zijn. De sociaal-economische situatie is slecht in Port-au-Prince (en andere steden) en abominabel op het platteland. Ik ben elke keer weer sprakeloos als een jonge moeder een baby in mijn handen duwt en voorstelt dat ik haar kind opvoed.

Opgroeien is meestal hard in Haïti.

Naar schatting 20% van de kinderen is chronisch ondervoed en nog meer kinderen verkeren in voedselonzekerheid. Eén derde van alle kinderen is anemisch en wordt getroffen door onomkeerbare groeistoornissen. De publieke scholen zijn gratis, maar er zijn er veel te weinig. De kostprijs aan privé-scholen bedraagt gemiddeld 200 à 300 euro voor een schooljaar en dat is een klein fortuin voor de grote massa.

Vele ouders beschikken simpelweg niet over de middelen om voor hun kinderen te zorgen. In een land met een zwakke staat die geen basiszorg kan verlenen aan zijn onderdanen hebben eerder informele sociale systemen zich mettertijd ontwikkeld als antwoord op deze nood. Minstens een kwart miljoen kinderen verblijft bij een andere familie of in een tehuis, maar voor de meesten onder hen is dat geen verbetering van de leefsituatie.

© MO*/Peter Ubachs

Ouders zijn soms radeloos en moeten kiezen tussen twee risicovolle opties: ofwel het kind houden maar het niet kunnen onderhouden, ofwel het kind afgeven en hopen dat het beter af zal zijn.

© MO*/Peter Ubachs

Een eerste sociale reactie: het restavèk-systeem

Het is doodgewoon om kinderen vanaf 5 jaar oud te zien zeulen met een emmer water of andere boodschappen door de stoffige straten in Port-au-Prince of hen tegen een heuvel in het hoger gelegen Kenscoff te zien balanceren met manden groenten in elke hand.

Heel vaak komen deze kinderen, meestal meisjes, van het platteland waar hun ouders niet voor hen kunnen zorgen en leven ze bij een familie in de grote stad. Deze kinderen worden eufemistisch restavèks genoemd. Iedereen komt direct of indirect in contact met een restavèk, iedereen kent er wel een paar. Het begrip dekt de lading in quasi alle gevallen geenszins. Volgens voorzichtige schattingen leidt 2,3% van de Haïtiaanse bevolking een leven als slaaf en zijn er zeker 250.000 kindslaven.

Restavèks worden bijna altijd verwaarloosd en zijn de facto slaven.

In se kunnen achter de term meerdere mogelijke leefsituaties schuilgaan van kinderen die bij een andere (of verwante) familie wonen. Er zijn twee uitersten wat dat betreft. Het kan gaan om een kind dat opgevangen wordt door anderen, daardoor naar school kan gaan en goed te eten en affectie krijgt. Maar het kan ook gaan om een kind dat reeds op jonge leeftijd zware huishoudelijke taken moet vervullen, verwaarloosd en mishandeld wordt.

Hiertussen bestaat een grijze zone of een spectrum van leefsituaties, doch is het zeker dat de grote meerderheid van deze kinderen in een slechte toestand vertoeven.

Restavèks vind je overal, van de kleine groep rijken en welgestelden tot diep in de armste lagen van de bevolking. Restavèk is een bijna banale omschrijving die enkel accentueert dat een kind bij een andere familie woont, alsof het een sociale, onofficiële vorm van pleegzorg of adoptie betreft, terwijl het een bedenkelijke praktijk inhoudt die genormaliseerd is binnen grote delen van de samenleving.

Het hoeft niet gezegd dat de overheid zo goed als niet optreedt om de uitbuiting inherent aan dit sociaal systeem tegen te gaan. Ze probeert dat wel via aanpassingen in de arbeidswetgeving (kinderen onder 12 jaar mogen geen arbeid verrichten, kinderen vanaf 15 jaar moeten een salaris voor hun arbeid krijgen), maar een effectieve controle op de naleving ervan is vrijwel onbestaande. Enerzijds is de samenleving er zo hard van doordrongen en anderzijds zijn er te weinig middelen om kindslavernij uit te roeien.

Een tweede sociale reactie: les orphélinats

De kindertehuizen worden nagenoeg altijd weeshuizen genoemd, maar dat is misleidend. In de 700 gekende kindertehuizen verblijven namelijk 30.000 kinderen waarvan 80% afgestaan werd door de ouders. 20% is met andere woorden wees van één of beide ouders. Ook hier is het probleem sociaal-economisch van aard: de reden om het kind af te staan is bijna altijd een gebrek aan middelen om er voor te zorgen en dit in een sociaal klimaat waarin familiale planning te weinig doorgedrongen is.

Doch is het twijfelachtig of de meeste van die geplaatste kinderen beter af zijn. Institutionele feiten vormen al een eerste argument in die richting. Het Institut du Bien-Etre Social et de Recherches (IBESR) is het overheidsorgaan dat (onder meer) moet waken over de kwaliteit van de tehuizen en zonodig ingrijpen, maar beschikt met een jaarbudget van om en bij 1 miljoen euro amper over daadkracht.

Kinderen worden door ouders afgestaan in de veronderstelling, in de hoop dat hun groeikansen toenemen, maar veel tehuizen zijn niet in staat een basiszorg aan te bieden qua voeding, scholing en opvoeding. Slechts 15% van de kindertehuizen voldoet aan het wettelijk en reglementair kader dat de overheid oplegt, en zo hoog ligt die standaard niet. Er zijn ook geen alternatieven, dus worden de overige zelden gesloten. De afgelopen jaren zijn er enkel een 40-tal opgedoekt: dit waren gecontroleerde tehuizen waarin gevallen van ondervoeding, mishandeling, seksueel misbruik en verdachte overlijdens zijn vastgesteld.

Slechts 15% van de kindertehuizen voldoet aan het wettelijk en reglementair kader dat de overheid oplegt.

De meeste tehuizen zijn privé-initiatieven en afhankelijk van een of andere vorm van buitenlandse hulp. Ze ontstaan omdat de behoefte ertoe in de samenleving bestaat. Maar behalve de directe risico’s die geplaatste kinderen lopen, schuilt er een ander gevaar in dit ‘sociaal’ systeem. Niet zelden is de prioriteit van de eigenaar niet zozeer het welzijn van kinderen als wel zijn persoonlijk inkomen.

Lokale collega’s binnen de welzijnssector spreken over een business-ideologie die courant is binnen het systeem van tehuizen. Niettegenstaande dat binnengekomen hulp moet aangewend worden uitsluitend voor het welzijn van de kinderen, zal er meer of minder afgeroomd worden voor eigen profijt of nog andere doeleinden.

In dergelijke gevallen of om het risico er op te verkleinen, kan het raadzaam zijn steun te geven in de vorm van goederen: voeding, meubels, schoolmateriaal, …

Ik heb een paar tehuizen bezocht van redelijke tot goede kwaliteit, maar minstens zo vaak worden tehuizen geopend terwijl de verantwoordelijke er niet eens de middelen toe heeft. Die hoopt hij of zij te vergaren nadat de kinderen er in geplaatst zijn. In de regio Croix-des-Bouquets waar ik woon en werk heb ik vier ‘weeshuizen’ met een alarmerende of erbarmelijke leefsituatie bezocht. Op de vraag waarom ze een tehuis openen zonder middelen kon geen van de vier pastoors een zinnig antwoord formuleren.

Verandering?

Er valt veel voor te zeggen om hulp te organiseren opdat deze kinderen in de eigen familie en gemeenschap kunnen opgroeien in plaats van binnen de muren van een kindertehuis of als slaaf bij een vreemde familie, ook al kent deze piste zo zijn eigen moeilijkheden en uitdagingen op vlak van bijvoorbeeld allocatie van de hulp en controle hiervan. De meeste kinderen leggen zich bij hun situatie neer, maar willen liefst thuis wonen (als er te eten is en ze naar school kunnen gaan).

Er is geen kant-en-klare, haalbare oplossing om de negatieve effecten van deze sociale systemen uit te roeien. Daarvoor moet de algemene miserie eerst en vooral aangepakt worden. De momenten dat dit land een overheid of, beter gezegd, een regering heeft gekend die dit als een prioriteit beschouwt, zijn veel te schaars. Het tegendeel zou al een eerste stap in de goede richting zijn.

Want wie wil er nu zijn of haar kind afstaan? Ouders zijn soms radeloos en moeten kiezen tussen twee risicovolle opties: ofwel het kind houden maar het niet kunnen onderhouden, ofwel het kind afgeven en hopen dat het beter af zal zijn. Spelende kinderen zijn energiek en luidruchtig, maar als slachtoffer zijn ze oorverdovend stil, iets wat zeker geldt voor hen die afzien bij een liefdeloze, vreemde familie of in een troosteloos tehuis. Het ziet er helaas niet naar uit dat hun situatie gauw zal verbeteren.