Waarom een cocaplantage in Bolivia niks te maken heeft met geweld uit cocaïneketen

Blog

Hommage aan de cocaboer

Waarom een cocaplantage in Bolivia niks te maken heeft met geweld uit cocaïneketen

Waarom een cocaplantage in Bolivia niks te maken heeft met geweld uit cocaïneketen
Waarom een cocaplantage in Bolivia niks te maken heeft met geweld uit cocaïneketen

Als je aan cocaïnehandel denkt, dan doemt er al gauw een sfeer van geweld op. In Bolivia ging ik naar de bron van onze cocaïne en bezocht ik een illegale cocaplantage. Cocaboer en student Fernando nodigde me uit hem te komen helpen. Hier ervoer ik echter iets heel anders dan actie en agressie: solidariteit, gemoedelijkheid en vrijheid.

Als je aan cocaïnehandel denkt, doemt er al gauw een sfeer van geweld op. In Bolivia ging ik naar de bron van onze cocaïne en bezocht ik een illegale cocaplantage. Student en deeltijds cocaboer Fernando* nodigde me uit hem te komen helpen. Hier ervoer ik echter iets heel anders dan de actie en agressie: solidariteit, gemoedelijkheid en vrijheid.

Toen in 2006 Evo Morales aan de macht kwam, eiste Morales het inheemse recht op de cocateelt op en breidde de toegestane hoeveelheid coca uit naar inmiddels 22.000 hectare. Onder het motto coca sí cocaina no was het beleid erop gericht een markt van cocaproducten uit te breiden en middels sociale controle de cocaïneproductie te beperken. In praktijk eindigt zowel legale als illegale coca in cocaïne en is Bolivia wereldwijd op twee landen na de grootste cocaïneproducent. In het reguleringsbeleid van Bolivia zijn er drie zones onder te verdelen: zona tradicional, waar al eeuwenlang coca verbouwd wordt; zona excedentaria, relatief nieuwe regio’s waar coca op legale wijze verbouwd mag worden en zona ilicita, gebieden waar illegale coca verbouwd wordt. Het terrein van Fernando is in een zona ilicita en zijn coca gaat naar laboratoria waar cocaïne geproduceerd wordt.

Fernando woont in El Alto, een stad grenzend aan La Paz, die door de massale migratie vanuit het platteland de snelst groeiende stad van Bolivia is. Ook Fernando is hier komen wonen om zijn kansen op studie- en werkgebied te vergroten. Hij studeert Bouwkunde aan de El Alto Universiteit en wisselt iedere twee à drie weken zijn hectische stadsleven af met een weekje op het platteland, waar zijn familie woont en zijn plantage gelegen is. Hij nodigt mij samen met een Tsjechische vriend uit om voor een aantal dagen op zijn cocaplantage te gaan werken. Een soort van wooffen in een illegale sector.

‘Ik zal deze Europeanen ’s even uitbuiten’, grapt Fernando aan een passant, doelend op een microvergelding van vijf eeuwen kolonisatie en neoliberalisme. Fair enough. Vanuit het dorp krijgen we een lift in een jeep, waarna we twee uur bergopwaarts wandelen naar een hutje in de jungle. In dit hutje gaan we de komende dagen slapen, eten en kampvuurmomenten meemaken, soms vergezeld door een lokale vriend of familielid.

In die houten constructie staat een anderhalf meter brede plank die als bed fungeert. Het voeteneind dient als opslagplaats voor ons rantsoen en als snijplank waarop de ochtenden en avonden Fernando de maaltijden klaarmaakt. Iedere ochtend worden we wakker met de geluiden van exotische vogels en wegtrekkende mist die het groene berglandschap aan ons presenteerden. Het Zwitserleven gevoel heb ik mogen ervaren in een schakel van de cocaïneketen.

Vanaf het hutje is het een halfuur lopen naar de plantage. ‘Dit is een goede omgeving voor het verbouwen van coca’, legt Fernando uit. ‘Het is hoog gelegen, warm en de landbouwgrond is onaangetast en niet zodanig uitgeput als in de traditionele gebieden. Dit gebied is buiten de legale zones gelegen en daarom heb ik geen recht op een certificaat die mij toestaat om coca te verbouwen. Mijn coca mag dus niet naar de legale markt. Daarnaast is de legale markt beperkt, omdat je er maximaal 1600 vierkante meter mee mag verbouwen. Afhankelijk van de marktprijs, levert dat iedere 3 à 4 maanden in totaal 300 euro op. Ik bezit 2,5 hectare landbouwgrond, idealiter zouden de inkomsten uit mijn coca dan worden vervijftienvoudigd. Het geld is dan ook de reden waarom ik coca verbouw.’

‘Het verbouwen van coca is iets onschuldigs, ook al heeft het een illegale eindbestemming. Het zou onbespreekbaar zijn als ik een actieve rol zou spelen in de cocaïneproductie.’

De dagen erop steken we kleine cocaplantjes in de grond van zijn plantage, een terrein dat op naam van Fernando’s oom geregistreerd staat. Op de vraag wat zijn oom vindt van Fernando’s illegale gewas op zijn grondgebied, antwoordt Fernando: ‘Hij vindt dat niet erg. Het verbouwen van coca is iets onschuldigs, ook al heeft het een illegale eindbestemming. Wel zou het onbespreekbaar zijn als ik een actieve rol zou spelen in de cocaïneproductie.’

Later, tijdens onze lunchpauze - met cocabladeren als voorafje - komt zijn oom ons op de plantage opzoeken en geeft na zijn introductie meteen aan: ‘In Bolivia cultiveren en consumeren we al eeuwen coca. Het is zeer voedzaam en het heeft verschillende medicinale eigenschappen. Coca beschouwen we daarom als la hoja sagrada, het heilige blad. Het verbouwen en consumeren van coca werd pas een probleem toen de Europese kolonisator kwam en later, toen vanuit Europa en Noord-Amerika de vraag naar cocaïne begon te stijgen.’ Het is een sentiment dat sterk leeft in Bolivia, en tevens in andere Andeslanden.

Hmm, coca oké, maar deze coca is niet zo heilig meer nadat het met benzine en natriumcarbonaat wordt vermengd. Ik vraag Fernando wat zijn familie ervan vindt dat hij coca voor cocaïne verbouwt: ‘Ze respecteren mijn keus, deels omdat ik financieel onafhankelijk ben. Mijn ouders hebben het nooit breed gehad. Ik en mijn zeven broers en zussen moesten op jonge leeftijd op eigen benen staan. Omdat mijn middelbare school ver van mijn familiehuis gelegen was, woonde ik vanaf mijn twaalfde jaar al zelfstandig. Ik heb een goede band met mijn familie, maar ik moest mezelf al op jonge leeftijd redden. Onafhankelijkheid is dus iets wat voor mij maar ook vanuit mijn opvoeding belangrijk is. Voor een baas werken vind ik daarom ook moeilijk en dit werk geeft mij veel vrijheid.’

De inkomsten uit coca zijn geen overbodige extra’s. In de dorpen wonen mensen in bescheiden kleine huisjes, de meesten van hout, een uitzondering van cement, met hoogstens twee kamers. Voor water loop je naar de tap die ergens in de tuin staat, en je behoefte loos je in een gegraven gat met een houten beschutting eromheen. In de dorpjes rouleert zichtbaar weinig geld. Ik snap wel dat er gezocht wordt naar extra inkomsten.

‘Bolivia produceert cocaïne, maar er zijn weinig Bolivianen die het consumeren. Er is geen interesse in cocaïne, niet zoals in de VS of in Europa. Nog geen procent van de Boliviaanse bevolking heeft weleens cocaïne geprobeerd’

Op de vraag hoe hij naar cocaïnehandel ten opzichte van de Boliviaanse samenleving kijkt, antwoordt Fernando: ‘Bolivia produceert cocaïne, maar er zijn weinig Bolivianen die het consumeren. Armoede speelt daarin een rol, maar het is ook een gebrek aan behoefte. Er is geen interesse in cocaïne, niet zoals in de VS of in Europa. Minder dan één procent van de Boliviaanse bevolking heeft wel eens cocaïne geprobeerd. Ook mijn vrienden hebben er geen oren naar. De mogelijk schadelijke gevolgen van cocaïneconsumptie zijn hier niet zichtbaar. Daarnaast verloopt de cocaïneproductie hier relaxter dan in Colombia of Peru. De militarisering onder leiding van de DEA (de Amerikaanse Drug Enforcement Administration) is door de Boliviaanse overheid sinds 2008 het land uitgestuurd. Er is daarom minder angst en minder geweld in Bolivia. De mensen die in laboratoria werken, moorden niet. Het is corrupt, maar niet gewelddadig. Dat was in de jaren 80 en 90 anders, toen de VS en de DEA hier opereerden.’

Na drie dagen lopen we terug naar het dorp waarvandaan we begonnen. Na een wandeling van twintig kilometer drinken we een biertje bij het café van Fernando’s zus. De gemeenschapsleider van Fernando’s dorp komt erbij zitten. We proosten en offeren een slokje bier op de grond, aan pachamama. Als Fernando’s vriend vertrekt, vraag ik Fernando of zijn buren of mensen uit zijn gemeenschap hem niet gaan verraden. ‘Mijn buurman heeft een cocaplantage en die man die we net spraken ook, om maar wat te noemen. Het gemeenschapsgevoel is hier sterk, iedereen kent elkaar. Als er auto’s komen die vreemd lijken, dan wordt dat meteen aan de rest van het dorp gecommuniceerd. In een groot land met geïsoleerde gebieden heeft de staat weinig invloed. Door de afwezigheid van politie is het belangrijk dat we als gemeenschap sterk functioneren. Er is hier daarom een hoge mate van sociale controle en onderlinge bescherming.’

Feitelijk gezien heb ik een criminele daad verricht door bij te dragen aan de totstandkoming van een illegaal product. Maar zo heb ik het niet ervaren. Deels komt het omdat de omgeving niet als dreigend aanvoelde, wat te danken is aan de gastvrijheid van Fernando en zijn familie. Anderzijds komt dat omdat je werkt met een plant die an sich niet schadelijk is. Op een stuk land in een natuurlijke omgeving ben je niet bezig met een chemisch product als cocaïne. Wellicht is het een ander verhaal als ik in mijn omgeving mensen zou kennen die problemen ondervinden van cocaïneconsumptie. Maar zoals Fernando aangeeft is dat in Bolivia en in zijn directe omgeving nauwelijks het geval. Het gebruik is een ver-van-je-bed-show. Kennelijk is er ergens op de wereld behoefte aan cocaïne en je speelt in op die vraag. Daarnaast zie je dat de boeren er niet rijk van worden. Aan de leefomstandigheden te zien is de illegale teelt geen overbodige luxe. Het is een aanvulling, maar het is nog steeds geen vetpot.

*De naam van Fernando werd gewijzigd om zijn privacy te verzekeren.