‘Soms is men het beste af gewoon te sterven’
“‘Blijven we straatdoden in onze grootsteden normaal vinden?’
In een wereld waar hulp aan migranten vaak moeilijk ligt, is bijstand aan mensen die er psychisch helemaal doorheen zitten en op straat leven al helemaal onmogelijk, schrijft MO*blogger Pablo Alonso. Hij zet zich in voor (trans)migranten en andere mensen op de dool. Het bezorgt hem een hulpeloos gevoel.
In een wereld waar hulp aan migranten vaak moeilijk ligt, is bijstand aan mensen die er psychisch helemaal onderdoor zitten en op straat leven al helemaal onmogelijk,
© Samusocial.be
Het hakte er behoorlijk in, dat bericht van vorige week, over het aantal “straatdoden” in Brussel.
VRT-Nieuws meldde dat er de voorbije 15 jaar meer dan 500 ceremonies werden georganiseerd voor mensen die dakloos waren op het moment van hun overlijden of die dat een groot deel van hun leven zijn geweest.
Als je in Brussel woont zie je ze elke dag. Je raakt er zelfs aan gewend en loopt die families, mannen en vrouwen met een dekentje, stukken karton en een verfomfaaid bekertje, voor het geval iemand er een paar muntstukken in deponeert, achteloos voorbij.
Transmigranten en migranten die wegens plaatsgebrek of een mislukte asielaanvraag geen slaapplek in de reguliere opvang vinden, maken een steeds groter deel uit van de daklozen die in onze hoofdstad verblijven.
En ja, sommige van die mensen hebben heel wat traumatische ervaringen meegemaakt tijdens hun tocht naar West-Europa, of tijdens hun talrijke verwoede pogingen om toch maar in het Verenigd Koninkrijk te raken. Daar bovenop komen de trauma’s gelinkt aan het overleven op straat, aan drugs– of alcoholmisbruik.
Steeds dezelfde ontmoetingen
Elk aanbod voor hulp of begeleiding slaat hij af. Hij zegt telkens dat hij de volgende dag wel zal komen.
Tijdens bijna wekelijkse tochten in opdracht van Dokters van de Wereld, samen met psychologen en culturele bemiddelaars van Artsen Zonder Grenzen, zie ik vaak mensen die constant wartaal uitslaan, dof voor zich uit zitten te staren of honderden keren per dag hetzelfde korte traject afleggen en ondertussen hele conversaties houden met spoken in hun hoofd. In het Noordstation, het Maximiliaanpark, maar ook op alle plekken in en rond (metro)stations en in het havengebied. Vaak kom je dezelfde mensen tegen, week na week.
Ik kan bijvoorbeeld J., een jonge man uit Afghanistan (hij zou zowel 20 als 35 kunnen zijn), niet uit mijn hoofd zetten. Hij is graatmager, verzorgt zich helemaal niet, zijn hoofd krioelt van de luizen, hij spreekt met niemand en lijkt niemand te kennen. Hij krijgt wat restjes toegestopt van de fastfoodrestaurants in het station. Af en toe zie ik hem met een blik bier rondlopen.
Als we hem aanspreken blijkt dat hij naast Dari ook een heel klein beetje Engels en zelfs Nederlands spreekt (Zijn tocht heeft hem een tijdje naar Nederland gebracht). Maar vaker wel dan niet hebben we de indruk dat zijn brein de informatie die we hem geven gewoon niet meer opneemt. Elk aanbod voor hulp of begeleiding slaat hij af. Hij zegt telkens dat hij de volgende dag wel zal komen.
Een keer zag ik hem door mensen van het Rode Kruis “afgeleverd” worden aan het Klein Kasteeltje. Eindelijk, dacht ik. Een paar dagen erna dwaalde hij al opnieuw in het Noordstation rond.
Vicieuze cirkel
In het Maximiliaanpark kan je vaak dezelfde Somaliër ontmoeten. Meestal blootsvoets. De laatste keer dat ik hem zag, communiceerde hij enkel via een verfrommeld papiertje in de hand. Op dat briefje slechts drie letters: IOM, de International Organization for Migration. Dat is het VN-agentschap dat zich met vraagstukken rond migratie bezighoudt en dat ook een terugkeerprogramma aanbiedt.
Hem kreeg ik wel mee naar de Humanitaire Hub aan de Havenlaan omdat ik daar mensen ken die Somali spreken. Zij bleken hem goed te kennen. Diverse keren hadden ze met hem instanties als Fedasil, Caritas of de Dienst Vreemdelingenzaken bezocht omdat de man al lang de wens uitte terug naar zijn land te keren. ‘Back to my mother’, zoals hij het zelf uitdrukte.
Enkel als de persoon aantoonbaar een gevaar is voor de mensen rondom hem, kan via justitiële weg gezorgd worden voor gedwongen psychologische assistentie.
Telkens werd hem gezegd dat hij niet in aanmerking kwam omdat hij psychologisch niet stabiel is. Wat klopt. Waarna hij terug de straat wordt opgestuurd, waar zijn psychische toestand niet kan verbeteren. Een vicieuze cirkel.
Pixabay / Reimund Bertrams (CC0)
Er is ook die Eritrese man die enkel met God wil spreken. Alle anderen zijn afgezanten van de duivel. Wij dus ook. Van zodra het contact met zijn God is gelegd, en die dag zal komen, zal hij als vanzelf terug naar Afrika kunnen. Ook ‘back to mama’.
Hulpeloos
Heel erg hulpeloos voel ik me elke keer. Als ik aan de psychologen vraag wat er met die mensen gebeurt die elke uitgestoken hand weigeren maar toch zo duidelijk hulp nodig hebben, luidt het antwoord dat er weinig aan gedaan kan worden. Niemand kan namelijk gedwongen worden hulp te aanvaarden.
‘Soms denk ik dat die mensen nog het beste af zijn met een snelle en pijnloze dood zodat ze niet blijven behandeld worden als het uitschot van het uitschot.’
Enkel als de persoon aantoonbaar een gevaar is voor de mensen rondom hem, kan de politie ingeschakeld worden die dan weer via justitiële weg zorgt voor gedwongen psychologische assistentie.
Nog lastiger aantoonbaar is dat iemand een gevaar vormt voor zichzelf. Dan moet er al bijna sprake zijn van, uiteraard mislukte, suïcide of automutilatie.
Sowieso zijn alle organisaties die psychologische hulp bieden aan mensen op de vlucht overbelast en zijn er, net zoals in de “reguliere” zorg, ellenlange wachtlijsten.
Dus blijven ze doelloos ronddolen en overleven ze dankzij de spaarzame giften die ze krijgen. Soms verdwijnen ze ineens van de radar en heeft iedereen er het raden naar wat er met hen is gebeurd.
‘Weet je,’ zei een psycholoog van AZG me eens, ‘het is vreselijk cynisch om dat te moeten zeggen en ik schaam me er eigenlijk voor, maar soms denk ik dat die mensen nog het beste af zijn met een snelle en pijnloze dood zodat ze niet blijven behandeld worden als het uitschot van het uitschot’.
Dan vervoegen ze de rangen van de straatdoden. Blijven we dit een normaal aspect van het leven in de grootstad vinden?