De man die zijn vrouw moet vrijkopen
“‘‘Rino, hier is Tasnim’’
Rino Feys van de kringloopwinkel krijgt een heuglijk telefoontje van zijn voormalige medewerker Abdullah: ‘Heb je het gezien, Rino? Tasnim heeft me een WhatsApp-berichtje gestuurd: eindelijk staat hij op de lijst van mensen die eerstdaags de grens mogen oversteken.’
Rob Pierson / Wikimedia (CC BY 2.0)
Rino Feys van de kringloopwinkel krijgt een heuglijk telefoontje van zijn voormalige medewerker Abdullah in Caïro: ‘Heb je het gezien Rino?’ Hij heeft me een WhatsApp-berichtje gestuurd: eindelijk staat Tasnim op de lijst waarop de namen terug te vinden zijn van zij die eerstdaags de grens mogen oversteken.
Abdullah heeft beloofd om, zodra er nieuws is, iets te laten weten. Maar het blijft oorverdovend stil. Omdat er niets te melden valt natuurlijk, hoe jammer het ook is.
Ik zie hem in gedachten voor me zitten, in die fauteuil waar hij laatst in zat, tijdens een livestream. Met het hoofd naar de grond gericht, de handen in het haar, terneergeslagen, wanhopig.
Af en toe stuur ik een berichtje. Laten weten dat we hem hier niet vergeten zijn. Over het algemeen krijg ik ogenblikkelijk een reactie terug. Eerst bedankt hij me. Daarna valt me steeds vaker op dat hij de moed verliest, ten einde raad is.
‘Nee, nog geen nieuws.’
‘Mijn vrouw is ziek, ze heeft honger en koud.’
‘Ik ben moe, ik kan niet meer.’
Of zoals laatst: ‘Dit leven is de grootste leugen.’
Het was halfnegen en ik wist niet wat terug te sturen. Hoelang was hij nu al aan het wachten op een hereniging met zijn vrouw? Hoe langer het duurt, hoe moeilijker het wordt om te blijven geloven in een goede afloop. Ik kon zijn wanhoop voelen.
Plots trilde mijn telefoon, het was ondertussen twintig voor elf. Abdullah belde me op. Dit kon enkel maar heel slecht of heel goed nieuws zijn. Behoedzaam nam ik op.
‘Heb je het gezien Rino?!’
‘Wat gezien?’
‘Op WhatsApp, wat ik je heb doorgestuurd?’
Ik scrolde snel naar de app en keek naar het bericht dat ik van hem ontvangen had. Het was een foto van een beeldscherm waarop iets in het groen stond aangeduid, maar de tekst was in het Arabisch.
‘Mijn vrouw staat op de lijst met de mensen die morgen de grens kunnen oversteken.’ Hij lachte en riep mijn naam, ‘Rino, mijn chef! Morgen is het voor echt!’
Dit was de Abdullah die ik kende vanuit de kringloopwinkel, de Abdullah die ik de afgelopen maanden niet meer had gehoord. In amper twee uur tijd was alles veranderd. Ik deed mijn best om het niet te laten merken maar toch slaagde ik er niet in om even enthousiast te zijn als hij. Noem het de typische West-Vlaamse achterdocht.
Ik wist dat hij die nacht geen oog dicht zou doen.
‘Wanneer zou ze morgen dan bij je kunnen zijn?’
‘Om twaalf uur. Dan bel ik je via livestream en kun je haar zien.’
‘Jullie zullen andere zaken aan jullie hoofd hebben op dat moment. Misschien kun je gewoon een berichtje sturen als je eraan denkt, zodat ik weet dat alles in orde is, dat zou fijn zijn.’
‘Neenee, ik ga je bellen, het hoeft maar twee minuten te duren!’
Aan zijn stem kon ik horen dat hij glunderde; naar dit moment had hij de laatste maanden toegeleefd, was hij eigenlijk al sinds 2016 op aan het wachten. We namen afscheid, wensten elkaar welterusten, hoewel ik wist dat hij die nacht geen oog dicht zou doen.
Om twaalf uur ‘s middags had ik de volgende dag nog niemand gehoord. Ook niet om 13 uur. Zie je wel, dacht ik, hij heeft gewoon geen tijd nu. Maar daarna nam de bezorgdheid toe: misschien kan ze de grens toch niet over? Om half vijf kon ik het niet laten en stuurde een bericht, ‘Alles oké Abdullah?’ Ik kreeg ogenblikkelijk een bericht terug.
‘Tot nu toe prima, ik wacht op mijn vrouw.’
Dat stelde me gerust. Toch voor een paar uur, want om acht uur ‘s avonds begon ik weer te tobben. Om negen uur voelde ik duidelijk dat er iets niet in de haak was en nog een uur later wist ik zeker dat mijn wantrouwen rond het goede nieuws terecht geweest was.
Ik besloot naar bed te gaan, ‘s anderdaags moest ik werken en dus opnieuw vroeg uit de veren. En net toen ik in bed wou stappen, het was twintig voor elf, belde hij me via videochat. Het was ginds een uur later dan hier, dus bijna middernacht.
‘Rino, hier is Tasnim.’ Daar stond ze, verlegen naar me zwaaiend.
‘Dank u wel’, zei ze. Ik wist van Abdullah dat hij haar via livestream reeds meer dan een jaar Nederlandse woorden en uitdrukkingen bijbracht. Ik keek naar die twee glunderende mensen in het licht van een lantarenpaal op dat busperron. Hij draaide de camera naar de bus waarmee ze hierheen was gebracht.
‘Het was een slechtgezinde chauffeur’, zei Abdullah en begon te vertellen hoe nors en onvriendelijk de man tijdens de busreis was geweest, maar ik onderbrak hem.
‘Abdullah’, zei ik. Hij kwam met zijn oor dichter bij de telefoon.
‘Tasnim is bij je. Het is je gelukt.’ Hij keek me aan, zijn gezicht ontspande en hij begon te lachen. Toen nam hij haar vast en ze omhelsden elkaar. ‘Je heb gelijk’, zei hij, liet haar los om haar nog eens te bekijken, alsof hij niet kon geloven dat het echt waar was en omhelsde haar toen opnieuw. ‘Mijn chef, je hebt gelijk.’