Het land van ontbossing, bestrating en betonnering

Column

Column

Het land van ontbossing, bestrating en betonnering

Het land van ontbossing, bestrating en betonnering
Het land van ontbossing, bestrating en betonnering

Columniste Tine Hens reflecteert over de ruimtelijke ordening in Vlaanderen: ‘Het is nauwelijks te geloven dat hier een plan achter zit dat beter doordacht is dan het schilderij van een geblinddoekte man die een penseel tussen zijn teen hanteert.’

‘Wie is Joke?’ De trein tussen Leuven en Mechelen stond stil ter hoogte van Tildonk en daar keek Joke ons van op een billboard in de weide aan. Een beetje schaapachtig, wat wel paste bij de locatie van het bord.

‘Red de natuur in je buurt, Joke’, stond er te lezen in koeien van letters.

‘Wie is Joke?’ De man tegenover me was op weg van Leuven naar Rotterdam en het was hem opgevallen dat hij ze al vaker had gezien, in Vlaanderen – hij sprak het uit met die ferme f van de Nederlander – die wankele panelen met die ene smeekbede aan altijd datzelfde Joke.

Link

Lees ook: Een standbeeld voor Schauvliege

Ik antwoordde: ‘Joke Schauvliege, minister van Milieu en Ruimtelijke Ordening.’ De Nederlander grinnikte binnensmonds. ‘Oh, jullie hébben ruimtelijke ordening. Dat is me nooit eerder opgevallen.’

Het was duidelijk dat hij het een geweldige Belgenmop vond en ik beeldde me in hoe hij met zijn vrienden gezellig samen voor de computer zat, Google Earth langzaam liet inzoomen op die homp land aan hun zuidelijke grens en dan met een detailopname van het kluwen aan wegen, huizen, bedrijven en landingsbanen rond Diegem gierend gilde: ‘maar ze hebben wel ruimtelijke ordening.’ Een geweldige grap, een billenkletser van formaat, mocht hij niet zo pijnlijk zijn.

‘Oh, jullie hébben ruimtelijke ordening. Dat is me nooit eerder opgevallen.’

Vanuit een trein tussen twee provinciesteden rijgt het ene bewijs van ons algeheel ruimtelijk analfabetisme zich aan het andere. Wifi is er nog niet, maar je hebt wel een eersteklas uitzicht op een uitbundige aaneenschakeling van koterijen die meestal hermetisch en lichtjes neurotisch afgescheiden worden van de spoorweg door een duizelingwekkende variëteit aan hekkenwerk, heggen en betonplaten, alsof alle doe-het-zelf-zaken van het land deze strook hebben afgehuurd om hun uitgebreide assortiment uit te stallen.

Een assortiment dat enkel onderbroken wordt door een voorbijschietende dorpskern die meestal naadloos overloopt in een strook van baanwinkels, bedrijventerreinen, baanwinkels, parkings, opgevuld, afgeboord en bij wijlen gehinderd door schaamstrookjes groen. Het zijn die schaamstrookjes die op de borden de hulp van Joke inroepen en om degelijke bescherming smeken.

Geblinddoekt

We hadden er samen naar gekeken, de Nederlander en ik, naar dat voorbij sloffende landschap, die sliert van stijlen, kleuren en vormen, en het was nauwelijks te geloven dat hier een plan achter zat dat beter doordacht was dan het schilderij van een geblinddoekte man die een penseel tussen zijn teen hanteert.

‘De oliesjeik verspilt overvloed, jullie verspillen schaarste.’

‘Ik heb het altijd bijzonder gevonden’, zei de Nederlander – ondertussen hingen we ergens tussen Boortmeerbeek en Hever, namen die hem als exotische reisbestemmingen in de oren klonken, ‘dat jullie even kwistig zijn met ruimte als de gemiddelde oliesjeik met zijn olieveld. Alleen: die oliesjeik heeft meestal meer olie onder de grond dan jullie grondgebied hebben. Hij verspilt overvloed, jullie schaarste.’ Dat hij econoom is, zou hij verderop vertellen, maar een economische verklaring voor onze spilzucht van open ruimte kon hij niet onmiddellijk bedenken.

‘Misschien een collectieve allergie voor onnuttige gronden? Of algehele agorafobie?’ Hij zei het lachend, maar hoe valt onze omgang met open ruimte en publiek domein, met bossen en met bomen langs snelwegen anders te verklaren? Waar komt die schijnbaar ingebakken afkeer van een onbebouwd en onbewoond landschap vandaan? Of van een gedeelde ruimte? Waarbij niet iedere tuin omheind is, maar waar het groen achter huizen doorloopt en op z’n minst de illusie van openheid wekt? We zijn de kampioenen van de afbakening, alsof we in al die individuele markeringen van ons privédomein toch een droom delen: het koningschap van een lap grond achter een Heras-hek.

Als je met de ogen van de buitenlander of buitenstaander kijkt naar deze driehoek territorium aan de Noordzee waarop we zo noest en hardwerkend wegen, steden, villa’s op heuvels, industriezones, regionale luchthavens, koninklijke stadia, beurspaleizen en bijbehorende parkeerplaatsen hebben gebouwd, kan je niet anders besluiten dan dat we van de ruimtelijke wanorde en wansmaak een nationale specialiteit hebben gemaakt.

Essers

‘Wat moet ik in uw land bezoeken?’ vroeg Bilal Bahir onlangs, een gevluchte kunstenaar uit Bagdad. We stonden in zijn atelier aan de rand van een Waals dorp. Het raam aan de voorkant keek uit op een plein; aan de achterkant strekte zich een brede horizon van fruitbomen, velden, heuvels en bossen uit. Het was de dag nadat Joke van de billboards haar goedkeuring had gegeven voor de kap van het bos in de achtertuin van transportbedrijf H. Essers.

Joke had het als een prima plan van aanpak omschreven. Het bos zou plaats ruimen voor vierhonderd jobs en elders zou plaats geruimd worden voor een nieuw en groter bos. Alsof bomen even snel op een plattegrond zijn getekend dan in de grond geplant. ‘We moeten realistisch blijven’, had Joke beweerd en onder dat realisme viel ook de verhuis van waardevol bos. Het is de irrationaliteit van ons openbaar beleid ten voeten uit. We zijn meesters in het versjacheren van lappen grond, in het wegtoveren van bomen die elders moeten gecompenseerd worden, alsof openbare ruimte een schaakbord is waar je naar believen met koningen, torens, paarden en pionnen kan schuiven.

‘Iedere mens heeft een vergezicht nodig om zijn dromen te voeden.’

In zijn atelier had de Irakese kunstenaar me een vergeelde brochure van Babylon getoond. Een magische plek noemde hij het, een waar zijn hart dagelijks naar terug verlangde. Enthousiast had hij met zijn vingers over foto’s gedanst, van afgebrokkelde muren, weggezonken gebouwen, verzonken steegjes. Hij had met zijn tong geklakt en diep ingeademd toen hij het over de geur van die oudste der steden sprak, hij had zijn ogen gesloten en gefluisterd dat hem vooral de weidsheid was bijgebleven en de bijna onzichtbare overgang tussen stad en het lege land er rond, alsof de stad een eiland was en het landschap de zee.

‘Iedere mens’, meende hij, ‘heeft een vergezicht nodig om zijn dromen te voeden.’ Ik weet niet waarom, maar daar in de Ardennen voor het raam met een blik op het achterland, deed hij me denken aan mijn grootvader, de boer die voor hij aan het plantseizoen begon proefde van zijn grond. Daar in de Prosperpolder op een boogscheut van de Antwerpse haven viel mijn grootvader samen met zijn grond. De grond voedde hem en hij voedde na zaaien, oogsten en rooien de grond. Tot ook hier de ruimtelijke planners hun plannen ontvouwden en van boerengrond natuur maakten in ruil voor een havenuitbreiding.

‘Wat moet ik in uw land bezoeken?’ vroeg de kunstenaar. Ik kon niet onmiddellijk een antwoord bedenken. ‘We missen dat’, zei ik. ‘Een vergezicht.’ Niet alleen letterlijk bedacht ik, ook figuurlijk. Hoe lang is het geleden dat we met zicht op de lange termijn hebben gepland? Bos kappen om bedrijven zuurstof te geven – alleen al die uitdrukking – is politiek van de kortzichtigheid die in de jaren zestig nog kon verkocht worden als een vorm van toekomstvisie, maar die in het dichtgeslibde, volgebouwde, verkavelde Vlaanderen van deze eeuw een doodlopende straat is.

Vooruitgang in vraag

En toch. Essers staat niet alleen. Ieder dorp, iedere gemeente kent wel zijn eigen versie van de schijnbare oppositie tussen open en nuttige ruimte. Het groene speelterrein met de speelbomen wordt volgend jaar omgespit, platgewalst en geëffend voor een verkaveling van eenendertig gezinswoningen en minstens vijftig parkeerplaatsen. Een ander speelplein verdwijnt onder sociale woningen.

Wie protesteert, krijgt het verwijt tegen huizen te zijn, of erger: asociaal te zijn. Net zoals wie tegen de uitbreiding voor Essers is verdacht wordt van misplaatst conservatisme en heimwee naar een tijd waarin we met paard en kar van kerktoren naar kerktoren hosten, een tijd waarvoor we in Bokrijk een openluchtmuseum bouwden.

Als we van Vlaanderen het distributiecentrum van Europa willen maken, heeft het dan nog zin om hier mensen te laten wonen?

Vooruitgang staat in Vlaanderen nog steeds gelijk met ontbossing, bestrating en betonnering. Steeds meer wordt duidelijk dat die vooruitgang vooral stilstand oplevert. Hoeveel vrachtwagens van Essers kunnen de wegen nog aan? Als we van Vlaanderen het distributiecentrum van Europa willen maken, heeft het dan nog zin om hier mensen te laten wonen?

Natuur vs. jobs, openbaar ruimte vs. sociale woningen. Het zijn valse tegenstellingen die een omweg leggen langs de essentie. Die essentie heet ruimtelijke ordening, échte ruimtelijke ordening, waarbij inbreiding van dorpskernen als antwoord op de lintbebouwing niet het synoniem is van het onderspuiten van iedere kruimel open ruimte.

Want waarom zou een projectontwikkelaar niet verplicht kunnen worden compact en toekomstgericht te bouwen? Met behoud van een gemeenschappelijk park? En met een mix van gewone en sociale woningen? Hebben we echt ruimte op overschot dat we alle speelpleinen kunnen opofferen om geen keuzes te moeten maken? Of dat we toelaten dat een transportbedrijf braakliggend bedrijventerrein in de buurt negeert om een bos te betonneren?

In plaats van een exoot als de fazant te beschermen, beste Joke, zoals u van plan bent, zou u beter de open ruimte beschermen. Die is bijna minstens zo exotisch aan het worden.