“‘'Grondstoffen duurzaam winnen doe je door multinationals kort te houden'’
Onlangs werd in Nederland een rapport uitgebracht over hoe ‘de grondstoffenhonger duurzaam kan gestild worden’. Dat is eurocentrisch: onze honger moet gestild, desnoods ten koste van de ander. Aan die optie moet nog heel wat bijgesteld, voor ze duurzaam is, betoogt auteur en grondstoffenspecialist Raf Custers.
Puur voor de vorm zou ik zeggen: België moet van Nederland leren.
Daar hebben ze éénduidig en samenhangend beleid: in 2011 schreven ze al een Grondstoffennotitie, én stelden bij het ministerie voor Buitenlandse Zaken een Speciaal Gezant voor Natuurlijke Hulpbronnen aan.
België daarentegen verdoet zijn tijd met provincialistisch gebakkelei, kijk naar de recente N-VA rel over een economische missie naar Japan. Dat is de vorm.
Over de grond van de zaak verschillen Nederland en België niet van mening. De analyse is dat onze industrie grondstoffen nodig heeft. De Europese Unie onderneemt actie om de bevoorrading te verzekeren. Nederland en België spiegelen zich aan dat beleid.
‘Speciaal Gezant Jaime de Bourbon (links) heeft tin in Congo ‘uit de sfeer van een gewapend conflict gehaald’ en ‘verduurzaamd’. Een iets te roze conclusie.’
Foreign and Commonwealth Office (CC BY 2.0)
Maar Nederland knoopt er specifieke acties voor zijn eigen industriële reuzen aan vast. Speciaal Gezant Jaime de Bourbon (een prins) ageerde als een rasverkoper om voor elektronicaproducent Philips (‘de Koninklijke’) de bevoorrading ‘zeker te stellen’, onder andere met metalen vanuit het onstabiele Congo. De prins, zo lees ik nu ook in het Rathenau-rapport van de Nederlandse onderzoekers, heeft tin in Congo ‘uit de sfeer van een gewapend conflict gehaald’ en ‘verduurzaamd’. Een iets te roze conclusie.
Conflictmineralen witwassen
De actie voor schone, conflictvrije metalen uit Congo zat in Nederland prominenter in het publieke debat dan bij ons. Prins Jaime kwam herhaaldelijk op televisie en parlementairen en ngo’s voerden campagne rond het thema.
‘Deze regel dwarsboomt de hyperactieve lobby van de Europese industrie.’
Dat leidde vorige week op 20 mei tot een belangrijke doorbraak in het Europees Parlement. Een meerderheid stemde voor een regeling die een verplichting oplegt aan ondernemingen die mogelijk met grondstoffen uit conflictgebieden werken. Zij moeten nagaan of die grondstoffen clean zijn en dus niet gewonnen en verhandeld voor het profijt van rebellen en hun netwerken.
Deze regel dwarsboomt de hyperactieve lobby van de Europese industrie, die wars is van regels. Hij gaat ook in tegen de ontwerptekst van de Europese Commissie die van de ondernemingen enkel goede wil verwacht. De tekst van het Europees Parlement moet nu afgehandeld worden door de Commissie en de Europese ministerraad.
Enge focus
De voorbije jaren drong de kwestie van de ‘conflictmineralen’ binnen in de publieke opinie. Maar dat gebeurde met versimpelde en vaak simplistische schema’s, en die blijven hangen. Ik zie het aan de teksten.
Nederland koppelt natuurlijke hulpbronnen steevast aan conflictmineralen. Dat is een te enge focus, die het denken over grondstoffen in Nederland vernauwt. Ertsen uit Congo worden er automatisch geassocieerd met oorlogsgruwel en onmenselijk labeur.
‘De export piekt, de mijnbouw floreert, maar de mensen stikken in het stof.’
Zelfs gedegen actiegroepen en onderzoekers zitten aan dat automatisme vast. Laatst kreeg ik een link toegestuurd naar de nieuwe brochure ‘Katanga Calling’, over kobalt uit Congo. De brochure weet niet op welk been te lopen. Aarzelend blameert ze de industriële mijnbouwfirma’s voor de schade die hun mijnen in Katanga toebrengen aan de mensen en het milieu. Daar zit de kern van de zaak.
Ik zag het twee jaar geleden zelf toen ik voor onze organisatie Gresea de documentaire Avec le Vent maakte, die dezelfde miserie laat zien: de export piekt, de mijnbouw floreert, maar de mensen stikken in het stof.
Maar in de brochure ‘Katanga Calling’ verdwijnt die boodschap onder de opmaak. Een advertentie voor deze publicatie opent namelijk met een foto van kinderarbeid: twee kleuters die stenen met erts verpulveren.
Dat beeld shockeert, dat is allicht de bedoeling, maar het is niet op zijn plaats. Zo’n foto steekt kobalt in de hoek van de ‘conflictmineralen’ en daar hoort kobalt niet thuis. Kobalt wordt in Congo namelijk industrieel gewonnen, daar komt geen artisanale arbeid aan te pas, laat staan kinderarbeid. Steunen de makers die simplistische beeldvorming omdat ze gemakkelijker aan de publieke opinie appeleert?
De focus op ‘conflictmineralen’ is te nauw. Met de winning van en handel in grondstoffen, in Congo en elders, zijn mondiale structuren gemoeid en mondiale waardeketens van en voor multinationale ondernemingen. Zij zijn de hoofdacteurs.
‘Optimaal’ ingebed in de wereldeconomie
Nauwelijks vier dagen geleden kwam Stefaan Marysse van de Universiteit Antwerpen tijdens de voorstelling van het jaarboek ‘Conjonctures congolaises 2014’ met belangrijke nieuwe informatie.
‘Nu liggen de winsten die uit Congo weggaan hoger dan de investeringen die binnenkomen.’
Zoals haast alle grondstoffenrijke landen lokt ook Congo investeerders met liberale en voor hen uiterst voordelige condities. Tot 2012, schrijft nu professor Marysse, waren die investeringen een nettobijdrage van kapitaal aan Congo. Sinds 2013 is dat voorbij. Nu liggen de winsten die uit Congo weggaan hoger dan de investeringen die binnenkomen.
Tegen 2019 zouden de winsten 3 tot 3,5 keer hoger liggen dan de investeringen: dan gaat er volgens de projecties twee miljard dollar aan investeringen naar Congo, maar vloeit er voor zeven miljard dollar aan winsten naar de financiële knooppunten van de mijnbouwfirma’s.
Congo’s economie groeit nu jaarlijks sterk, mede door de liberale mijnwet. Nooit in zijn geschiedenis heeft Congo zoveel koper en kobalt voortgebracht. Nooit eerder, kan je zeggen, was Congo zo ‘optimaal’ in de wereldeconomie ingebed.
Nochtans, met deze gang van zaken worden de winsten uit Congo weggehaald maar ook de ertsen, en die zijn niet-hernieuwbaar. Op lange termijn houdt Congo noch ertsen noch kapitaal over. Dit ‘model’ van toenemende extravertie duwt het land niet voor- maar achteruit.
Agressieve economische diplomatie
De Europese Unie heeft nog weinig grondstoffen op eigen grondgebied en moet ze buiten haar grenzen halen. Daarom wil de Unie de extravertie (de naar de buitenwereld gerichte winning van grondstoffen) verder doordrijven.
Net zoals Nederland voor Philips doet, wil de EU voor haar industrie de bevoorrading met grondstoffen garanderen. Ze voert daarvoor een intense en bij momenten zelfs agressieve economische diplomatie. Die diplomatie is gericht op vrije toegang en export.
In 2014 sloot de EU bilaterale vrijhandelsakkoorden met Peru en Colombia. Dat opent de deur voor de lidstaten. Vorige herfst ging een Belgische economische missie in Peru en Colombia het terrein verkennen. Peru is sinds lang een belangrijke exporteur van grondstoffen, Colombia zal dat de komende jaren worden. Nu het land na decennia van burgeroorlog moeizaam stabiliseert, gaat Colombia de weg van Congo op. Investeerders worden verwelkomd, de export opgedreven. Milieuactivisten en vakbondsmensen worden er vervolgd en vermoord.
Extravertie brengt zogenaamd groei en kennelijk mag niets of niemand dat gouden kalf in de weg staan.
‘Anand Grover, Speciaal VN-Rapporteur voor Gezondheid, heeft vorig jaar gepleit voor een internationaal bindend instrument.’
UN Geneva (CC BY-NC-ND 2.0)
Internationaal bindend instrument
Je kan pas van duurzame grondstoffenwinning spreken als de mensenrechten worden gerespecteerd. De Rathenau-tekst maakt die opmerking zeer terecht. Dit houdt ook in dat landen condities kunnen opleggen aan investeerders.
Maar hoe langer, hoe meer gebeurt net het omgekeerde: investeerders breiden hun domein uit, ook politiek, en vreten aan de bevoegdheden en de politieke armslag van de soevereine staten. Bilaterale akkoorden beklinken de privileges van de investeerders voor eeuwig en een dag. En waagt een regering het daaraan te tornen, dan ziet ze zich voor een internationale rechtbank gedaagd.
‘Multinationals worden veel te weinig aangesproken op de miserie die ze veroorzaken voor mens en milieu.’
Dit is een foute trend. Multinationals worden veel te weinig aangesproken op de miserie die ze veroorzaken voor mens en milieu, en op de schendingen van de mensenrechten waarvoor ze mogelijk medeverantwoordelijk zijn.
Om die trend te keren, moet er onder andere een internationaal bindend instrument komen. Anand Grover, Speciaal VN-Rapporteur voor Gezondheid, heeft daar vorig jaar voor gepleit. Dat instrument moet multinationale ondernemingen criteria opleggen om de mensenrechten te respecteren.
Lees ook: Moeten we nu echt wakker liggen van TTIP?
Het is onwaarschijnlijk dat de Europese Unie, zoals ze nu werkt, zo’n bindend instrument genegen is. De EU is een voortrekker van vrijhandel. Vandaar de bilaterale onderhandelingen, met Afrika over de Economische Partnershipakkoorden, met individuele landen in Zuid-Amerika, en met de VS over het inmiddels beruchtte TTIP, het Transatlantic Trade and Investment Partnership.
Met dit Transatlantische akkoord willen de EU en de VS het allersterkste blok op de aardbol worden. Daarvoor willen ze zoveel mogelijk obstakels opruimen voor het handelsverkeer tussen de twee blokken. Na verloop van tijd zal TTIP ook als maatstaf voor de wereldhandel gelden. Onze regeringen leggen niet uit hoe zij in dit onderhandelingsproces betrokken zijn. Toch een indicatie: de Nederlandse minister Ploumen zei onlangs wel dat TTIP mogelijk ook over onze bevoorradingszekerheid gaat.
Dit Europese beleid komt neer op ego- en Eurocentrische machtspolitiek. Het stemt de grondstoffenstromen af op de behoeften van de Europese industrie maar laat de landen die grondstoffen leveren in de kou staan. Het handhaaft een internationale taakverdeling die stamt uit koloniale tijden, die maakt dat het Zuiden grondstoffen levert en het geïndustrialiseerde Noorden daarmee meerwaarde en winst schept. En het verdedigt de privileges van de multinationale ondernemingen. Er is nog een lange weg te gaan, voor dit beleid als duurzaam kan bestempeld worden.
Raf Custers is onderzoeker bij Gresea (Groupe de Recherche pour une Stratégie Economique Alternative).