10 jaar EU-uitbreiding: Oost-Europa en de vetpotten van Brussel
Frank Schlömer
01 mei 2014
Vandaag, 1 mei 2014, is het dag op dag tien jaar geleden dat de Europese Unie in één klap tien nieuwe lidstaten in haar rangen opnam. Het was de grootste uitbreidingsoperatie in de hele geschiedenis van de EU, die zo goed als zeker nooit meer zal worden geëvenaard. Wat heeft het lidmaatschap betekend voor de Oost-Europese lidstaten? Oost-Europakenner Frank Schlömer, jarenlang journalist voor De Morgen, blikt terug.
Het zesmanschap (Benelux, West-Duitsland, Frankrijk, Italië) legde in 1951, dus behoorlijk kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, door de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) de fundamenten van wat we vandaag Europese Unie noemen. Slechts zes jaar later ondertekenden diezelfde zes het Verdrag van Rome, dat als de eigenlijke geboorteacte van de EU mag worden aanzien.
Konrad Adenauer, Charles De Gaulle, Jean Monet en Robert Schumann, om enkel maar deze founding fathers van het verenigde Europa bij naam te noemen, hebben destijds zeker niet gedacht dat hun geesteskind zou uitgroeien tot een van de sterkste economische machten van de wereld. Toch is dat inmiddels de realiteit.
Vijf uitbreidingen later bestond de oorspronkelijke club van zes in 2004 al uit vijfentwintig lidstaten –vandaag staat de teller op achtentwintig. De uitbreidingswoede is door crisissen allerhande een beetje geluwd, maar toch staat nog een trits landen te trappelen voor de poorten van de Unie.
Tien jaar geleden waren ze dus met tien om toe te treden en de rangen van de EU te vergroten. Liefst 75 miljoen mensen kwamen in een klap de EU binnengestapt: de inwoners van Cyprus, Malta, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Tsjechië, Slowakije en Slovenië. In 2007 kwamen daar nog Bulgarije en Roemenië bij en vorig jaar volgde Kroatië als – voorlopig – laatste lid.
10 landen (in het geel) traden in 2004 toe tot de EU.
Wikimedia commons
Het “vijandige kamp”
2004 was een schok voor Europa en de wereld; de uitbreidingsoperatie werd al gauw de big bang van de EU genoemd. Het was immers nog nooit gezien dat liefst tien onafhankelijke landen vrijwillig toetraden tot een bestaand machtsblok en zeer goed beseften dat ze daardoor een deel van hun nationale bevoegdheden moesten afstaan aan het verre “Brussel”.
Dat heeft hen evenwel niet tegengehouden, integendeel, ze hebben er haast om gesmeekt om op te gaan in dit grotere geheel dat een steeds belangrijker rol op het wereldtoneel is gaan spelen.
De samenstelling van de groep nieuwe meespelers sinds 2004 is interessant en heeft een nieuwe dimensie gegeven aan het geheel van de EU. Voor het eerst werden regio’s bij de Unie betrokken die voordien decennialang tot het “vijandige kamp” van het andere machtsblok hadden behoord.
In 2004 zijn niet minder dan acht landen EU-lid geworden die vroeger satellietstaten, drie van hen zelfs deelrepublieken, waren van de Sovjetunie – en dus van het Warschaupact, de communistische tegenhanger van de westerse militaire alliantie NAVO.
De ex-DDR (Duitse Democratische Republiek) was een buitenbeentje, die al in 1990 op een uitermate originele manier lid werd van de EU. Na de val van de Berlijnse Muur en het opgaan van de DDR in West-Duitsland – sommigen gebruikten destijds het zwaar beladen woord Anschluss – was Oost-Duitsland automatisch een EU-land geworden, zonder ook maar enig “examen” te moeten afleggen om tot de Brusselse club te mogen behoren. De DDR kreeg immers onvoorwaardelijk de sterkste economische macht van de EU, West-Duitsland, achter zich.
Omsingeling
De nieuweling Malta was in 2004 het makkelijkste geval. Het eilandje in de Middellandse Zee behoorde door zijn geostrategische ligging al eeuwen tot de Europese invloedssfeer. Het vormde altijd al een brug tussen Europa en andere continenten, hoe klein het ook was, en werd dus eigenlijk wel “vanzelfsprekend” deel van de Brusselse club.
(Grieks-)Cyprus was al wat problematischer. Het conflict tussen Noord- en Zuid-Cyprus was in 2004 niet opgelost en is dat ook vandaag nog niet. Eigenlijk zou de EU nooit een land opnemen dat met een zwaar regionaal conflict zit opgezadeld, maar “Brussel” deed even een oogje toe. Tot woede van Ankara, dat evenwel niets kon doen. Meer nog, Turkije mag dan bij de EU al de status van kandidaat-lidstaat hebben, het zal nooit volwaardig lid worden zolang het weigert een constructieve oplossing aan te dragen voor het Cypriotische dossier.
Behoorlijk sensationeel was het als andere nieuwe leden onder de loep werden genomen. Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije waren na de Tweede Wereldoorlog satellietstaten van de Sovjetunie en veranderden in 2004 van kamp.
Nog “erger” – voor de geïmplodeerde USSR dan toch – was het met de Baltische staten Litouwen, Letland, Estland, die gewoon deelrepublieken waren van de oude Sovjetunie. Slovenië was een geval apart omdat het tot geen van beide behoorde, maar in de Koude Oorlogstijd maakte het toch ook wel deel uit van wat wij toen gemakshalve het communistische Oostblok noemden.
Moskou en het Kremlin keken met lede ogen toe en kwamen al snel met de gedeeltelijk paranoïde term “omsingeling” op de proppen. Maar één blik op de Europese landkaart is wel voldoende om te zien dat “omsingeling” niet helemaal uit de lucht is gegrepen.
Aan zijn westgrenzen is Rusland helemaal omringd door landen die tot de EU en de NAVO behoren, alleen Wit-Rusland en Oekraïne liggen er als een soort buffer tussen. Dat verklaart voor een deel de huidige harde houding die Vladimir Poetin in het conflict rond Oekraïne aanneemt.
Het Kremlin mag er immers niet aan denken dat Oekraïne – de bakermat van de Russische cultuur – lid zou worden van de Europese Unie of, godbetert, zelfs van de NAVO. Daarom heeft Poetin van in het begin elke toenadering van Kiev tot Brussel proberen dwarsbomen.
‘Straks komen we naar huis’
Tien jaar is het nu dus geleden dat de massale EU-toetreding plaatshad en dat zal in diverse hoofdsteden met enige luister worden herdacht. De vraag is wel of er over die gigantische uitbreiding alleen maar reden tot feestvreugde is, wat niet alleen extreme eurosceptici in alle lidstaten betwijfelen.
Het paradijs op aarde dat de nieuwkomers hadden verwacht en dat hen door sommigen ook is voorgespiegeld, is het nog niet geworden, maar de voordelen van de toetreding zijn voor de landen van Centraal- en Oost-Europa onmiskenbaar.
Toen ik in 1989 op het Praagse Wenceslasplein tussen de massa van de Fluwelen Revolutie rondliep, kreeg ik al te horen: ‘Straks komen we naar huis.’ Naar “het Europese Huis” bedoelden ze, waar ze van Moskou gedurende bijna een halve eeuw niet toe mochten behoren.
Op dat moment kon niemand al weten dat het in 2004 inderdaad ook zou lukken, zoals toen ook nog niemand bevroedde dat Tsjechië en Slowakije apart hun weg naar Brussel zouden inslaan.
De “vetpotten van Brussel” springen natuurlijk het meest in het oog: de stroom van miljarden euro die aanhoudend naar oostelijke richting gaat is de nieuwelingen zonder twijfel ten goede gekomen.
Met de hulp van de Europese fondsen hebben ze hun economie gezonder kunnen maken, hun infrastructuur kunnen verbeteren en hun levensstandaard kunnen verhogen. Hulpprogramma’s zorgen voor behoud van werkgelegenheid, via het stabiliteits- en groeipact stimuleert men de vraag en schept men banen. Allemaal samen heeft de EU nu een interne markt van meer dan 500 miljoen inwoners en de verbetering van het leefmilieu wordt sàmen aangepakt, tenminste dat is de bedoeling.
Files bij de bakker
Natuurlijk is er nog redelijk hoge werkloosheid en slaat de economische crisis ongenadig toe, maar wie vandaag in de tien nieuwe landen rondloopt ziet gewoon dat de mensen en de maatschappij er beter aan toe zijn. De files bij de bakker en de slager, een eeuwigheid op een auto moeten wachten, niet naar buitenlandse tv kunnen kijken, slechts voor één partij kunnen stemmen – dat zijn dingen die voor de mensen tot een nog nauwelijks voorstelbaar verleden behoren en daarin heeft de EU een groot deel van de verdienste.
Maar er is meer dan alleen het economische heil. De tien nieuwelingen aanzien zaken die vroeger taboe waren als verworvenheden die ze in geen geval nog willen opgeven: naar het buitenland kunnen reizen, vrij verkeer van goederen en personen, Erasmus-uitwisselingen van studenten, de vrije meningsuiting, onafhankelijke media, de mensenrechten, politieke partijen van alle kleuren, kortom de parlementaire democratie.
En last but not least: vrede. Mede door de EU heerst er vrede op het Europese continent, al heeft “Brussel” het Joegoslavische conflict in zijn achtertuin niet kunnen beletten en heeft de Unie niet altijd een onomstreden rol gespeeld in de Balkanoorlogen van onze hedendaagse tijd.
Stefan Füle, EU-commissaris voor Uitbreiding, heeft over de groeiende gemeenschap gezegd: ‘De uitbreiding van de EU maakt Europa veiliger en stabieler; zo kunnen we sterker worden, onze waarden uitdragen en onze rol in de wereldpolitiek vervullen.’
De andere kant van de medaille
Toch blijven ook in de lidstaten zelf twijfels bestaan, zeker aangemoedigd door de recente eurocrisis, en rijst de vraag of er dan helemaal geen nadelen vast te stellen zijn. Maar dat is natuurlijk wel het geval, net zoals een medaille altijd twee kanten heeft.
Critici merken graag op dat we met “te veel” zijn en dat een gemeenschap van 28 leden – en binnen afzienbare tijd nog meer – nauwelijks bestuurbaar is. Dat in elk geval de transparantie er onder lijdt en dat een groot gebrek aan openheid en communicatie vast te stellen is.
Sinds de uitbreiding van 2004 is bij de oudere lidstaten een meer kritische houding tegen de EU ontstaan en is de vrees gegroeid voor verlies aan nationale identiteit, een vrees die zelfs door sommige europarlementariërs en nationale toppolitici maar wat graag wordt aangezwengeld.
Een kampioen in dat soort negativisme was de vorige president van de lidstaat Tsjechië, Vaclav Klaus, die regelmatig fulmineerde dat Brussel het “nieuwe Moskou” wilde worden. Praag had gedurende decennia niets zelf mogen beslissen omdat alles in het Kremlin werd bedisseld. Klaus was niet van plan stukken van zijn nationale bevoegdheden aan Brussel over te dragen.
Het is ook een handicap voor de EU dat ze niet echt over een eenheidsmunt beschikt. Tien van de 28 EU-leden hebben de euro immers niet als betaalmiddel ingevoerd en het ziet er sinds de crisis niet naar uit dat dit snel zal gebeuren. Ook op dat vlak was het alweer Vaclav Klaus die van zich deed spreken. Hij ging tegen de euro te keer en zei dat hij geen “zieke munt” in zijn land wilde invoeren, ook al omdat hij niet wilde dat Tsjechië het ‘Griekenland aan de Moldau’ zou worden.
Moerassen, ver van hier
We zijn nog lang niet in het geval van de VS, waar elke deelstaat de dollar als betaalmiddel hanteert, maar het is wellicht toch niet meer lang tegen te houden.
Ook de corruptie zorgt dat de EU meer en meer aan een zekere uitbreidingsmoeheid lijdt tegenwoordig. Brussel weet vaak niet in welke moerassen, ver van hier, zijn subsidies verzinken en de EU-commissie krijgt maar geen greep op het slepende probleem.
Wie zijn oren in de wandelgangen van het Europese parlement in Brussel of in Straatsburg te luisteren legt, kan opvangen dat het om die specifieke reden een ‘vergissing’ was Bulgarije en Roemenië in de EU op te nemen. Maar, natuurlijk zal geen enkele verkozene of commissaris dat openlijk durven zeggen.
Tenslotte is er de opvatting dat er “twee EU’s” bestaan. Die van de grote lidstaten die het voor het zeggen hebben en die van de kleintjes die maar moeten volgen. De stelling ook, dat niet Brussel de hoofdstad van Europa is, maar Berlijn, waar in het beste geval eens geluisterd wordt naar de “randgemeenten” Parijs en Londen, en waar Angela Merkel dan beslist dat er ‘méér Europa’ moet komen.
Maar ga pakweg naar Ljubljana, Riga, Bratislava of Warschau en je zal te horen krijgen dat de opname bij de EU alleen maar positief kan worden geïnterpreteerd. Zeker deze weken zal dat weer worden uitgebazuind, nu we binnen 25 dagen aan nieuwe Europese verkiezingen toe zijn en ons continent weer wereldwijd in de belangstelling zal staan. Of daarna snel weer een nieuwe golf van uitbreidingen op ons afkomt, is echter te betwijfelen.