675 miljoen kiezers in India
Met meer dan een miljard inwoners is India de grootste democratie op aarde. Als de 675 stemgerechtigde Indiërs tussen 20 april en 10 mei naar de stembus trekken, zullen ze vooral de economische keuzes van de huidige coalitieregering beoordelen. Brengen de verkiezingen ook soelaas voor de vaak dodelijke spanningen tussen kasten of religieuze en etnische gemeenschappen? Of is communautair geweld onderdeel van de Indiase democratie?
Het is ijzig koud in de tochtige straten van Srinagar. De Indiase soldaten, die op elke hoek en in elke straat de mensen in de gaten houden, stampen hun voeten warm en lossen elkaar af in de wachthokjes. Srinagar is de zomerhoofdstad van het Indiase deel van Jammu and Kashmir, de noordelijke deelstaat die al meer dan een halve eeuw voor conflicten tussen India en Pakistan zorgt.
Yasin Malik schuift het mandje met gloeiende houtskool onder zijn opgetrokken knieën die hij bedekt met zijn mantel. Malik is oprichter en voorzitter van het Jammu and Kasmir Liberation Front, een van de eerste bewegingen die in 1989 de wapens opnamen tegen de Indiase staat. Zijn JKLF heeft die gewapende strijd allang ingeruild voor een politieke strijd, maar dat betekent niet dat Malik nu het gevoel heeft dat de moslimmeerderheid in Kashmir gehoord wordt.
‘Als het de regering menens is met een politiek van dialoog en verzoening, dan moeten gevangenen vrijgelaten worden en dan moeten de voortdurende schendingen van onze mensenrechten meteen stoppen. Zo lang dat niet gebeurt, doe ik niet mee aan de poppenkast van de machthebbers in Delhi.’ Yasin Malik glimlacht bijna verlegen terwijl hij deze vlijmscherpe afwijzing van het voorzichtig opgestarte vredesproces in India uitspreekt.
Kashmir is de sleutel tot vrede tussen India en Pakistan, maar ook tot een betere verstandhouding tussen moslims en hindoes in India zelf. In de vallei van Kashmir zijn de moslims in de meerderheid, terwijl de moslimgemeenschap in de rest van India een belangrijke minderheid van ongeveer 15 procent vormt. Het sociale en politieke leven in India wordt voortdurend verstoord door moorddadig geweld tussen beide religieuze groepen. Zelfs de hindoenationalistische vice-premier L.K. Advani noemde de uitbarsting van geweld in de deelstaat Gujurat in 2002 onlangs een ‘smet op het blazoen van de regering’.
Busje komt niet
Ahmedabad is met meer dan 3,5 miljoen inwoners de grootste stad van Gujarat. Het is een rustige, stoffige stad met enkele mooie bruggen over de bijna uitgedroogde Sabarmati-rivier en een robuust industrieel imago. Dat laatste is eerder een erfenis dan een toekomstproject. De textielindustrie is grotendeels uit Ahmedabad weggetrokken naar plaatsen waar het goedkoper en flexibeler produceren is, zoals Pakistan en China, en de achtergebleven industriearbeiders moeten knokken om te overleven. Twee jaar geleden werd deze tegelijk onaantrekkelijke en aangename stad uiteengereten door ongezien geweld tussen hindoes en moslims.
De communautaire rellen begonnen op 27 februari 2002 in Godhra, nadat een trein met hindoepelgrims uit Ahmedebad door lokale moslims aangevallen en in brand gestoken werd. 58 hindoes, vooral vrouwen en kinderen, lieten daarbij het leven. De gewelddaden die volgden, vertoonden eerder de kenmerken van een voorbereide pogrom dan van een spontane uitbarsting van volkswoede.
‘In Ahmedabad en daarna in heel de deelstaat Gujarat werden duizenden huizen in brand gestoken, 650 moskeeën en andere heilige plaatsen vernield of ontheiligd, minstens 2000 moslims vermoord, en verloren honderdduizenden have en goed. In totaal werd voor zo’n miljard euro schade aangericht’, zegt Shakeel Ahmad, voorzitter van het Islamic Relief Committee Gujarat. Ahmad ontvangt me in zijn kantoortje in de Saarni Society, een bijna volledig islamitische wijk.
‘Vooral moslimhandelaars waren het mikpunt van de brandstichters. Dat de overheid bij de acties betrokken was, bleek onder andere uit de opstelling van de politie, die alleen tussenkwam om moslimjongens die hun gemeenschap probeerden te verdedigen, tegen te houden. Verder merkten we dat alleen die handelaars het slachtoffer werden van de aanvallen, die het vorige jaar hun belastingen betaald hadden, en dus op officiële lijsten voorkwamen.’
Shakeel Ahmad is geen oproerkraaier. Hij is een bezorgde en vermoeide gemeenschapsleider die niets liever wil dan rust en orde, en toekomstkansen voor de jongere generatie. ‘Twee jaar na de rellen rijdt er nog steeds geen bus door deze wijk’, zegt Ahmad. Daarmee klaagt hij de blijvende betrokkenheid van de overheid bij de discriminatie aan. De overheid, dat is in Gujarat op de eerste plaats minister-president Narendra Modi en zijn hindoenationalistische partij BJP (Bharatiya Janata Party).
De Goed Nieuws Show
‘India straalt!’ De slogan wordt je toegeschreeuwd van op de reusachtige reclamepanelen waarop India een patent heeft, en hij sijpelt binnen in zowat elk artikel dat de Indiase pers produceert over de toestand van het land, de aanstaande verkiezingen of de dialoog met aartsvijand Pakistan. De regering heeft enkele maanden geleden uitgepakt met die India Shining barnumcampagne, waardoor zowel voor- als tegenstanders van het regeringsbeleid bijna gedwongen zijn de mantra te herhalen. Een staaltje van de ijzersterke communicatievaardigheden van de BJP, de grootste politieke partij in een regeringscoalitie met meer dan twintig andere partijen. Twintig jaar geleden kon je de BJP-verkozenen in het nationale parlement -de Lokh Sabah- nog op één hand tellen, vandaag zijn er dat 182 en de partij rekent op verdere groei.
De BJP is groot geworden door bij de hindoeïstische meerderheid een politiek zelfbewustzijn te creëren en te mobiliseren, een bewustzijn dat gebaseerd is op de overtuiging dat de meerderheidsreligie gediscrimineerd wordt, terwijl de minderheden in de watten gelegd worden. In 1992 leidde de confrontatie-ideologie van de hindoenationalisten in de stad Ayodhya tot de vernietiging van de Babri Masjid, een moskee uit de zestiende eeuw die gebouwd zou zijn op de plek waar een nog oudere hindoeïstische tempel vernietigd zou zijn door Babar, de islamitische Moghulheerser van die periode. V.S. Naipaul, de Nobelprijswinnaar met Indiase voorouders, verdedigde de vernieling van de moskee toen hij in maart 2004 op bezoek was in het hoofdkwartier van de BJP. ‘Babar kwam naar India als een indringer. Hij was zich bewust van de religieuze associaties van Ayodhya. Op die plek een moskee bouwen, was een daad van overmoed, een symbolische aanval op de gevoeligheden van de bevolking. Als mensen proberen die smet weg te werken, die belediging willen rechtzetten, dan zie ik daar geen probleem in.’
Een decennium van communautair geweld piekte in 2002 in Gujarat. Zoals het Ayodhya-geweld voor een nationale doorbraak van de BJP gezorgd had, zo leverde het anti-moslimgeweld een half jaar na de pogrom een klinkende verkiezingsoverwinning voor de BJP op bij de deelstaatverkiezingen van Gujarat. Atal Bihari Vajpayee, de gematigde premier van India, betreurde de doden en de vernielingen in Gujarat, maar in een toespraak voor BJP-medestanders enkele weken na de eerste uitbarsting van het geweld zei hij: ‘In Indonesië, Maleisië en of waar dan ook waar moslims wonen: nergens willen ze in harmonie leven. Zij vermengen zich niet met de samenleving. Zij zijn er niet in geïnteresseerd om in vrede te leven.’
De saffraankleurige vlag, het symbool van het politieke hindoeïsme of hindutva, wordt vandaag gestreken. De bebaarde heiligen worden op afstand gehouden, de heilige koeien blijven op stal en de Ayodhya-affaire staat op de BJP-site niet eens meer onder de rubriek Belangrijke Onderwerpen.
Die “bekering” van de BJP haalt de voorpagina’s en commentaren van de Indiase kranten. In de kleine berichten klinkt het verhaal een stuk minder geruststellend. Op 28 januari bericht de Asian Age dat een stel hindoemilitanten eind januari een rundertransport naar een slachthuis in Mumbai tegengehouden hebben. De actie resulteert in een aantal arrestaties, drie gewonden en veel frustratie bij de moslimgemeenschap die vlak voor haar grote Offerfeest stond. Op 25 januari verschijnt er een berichtje in The Hindu over communautaire rellen in Jabhua, in de deelstaat Madhya Pradesh, waarbij vooral christelijke organisaties die met inheemse groepen werken, geviseerd waren. Nog diezelfde week publiceert het weekblad India Today het verhaal van een incident op 5 januari in Pune. Daar werd de historische bibliotheek van het Bhandarkar Oriental Research Institute gedeeltelijk vernietigd omdat Shivaji, een nationale held, onheus beschreven zou zijn door een Amerikaanse onderzoeker die gebruik gemaakt had van deze bibliotheek. Het gewraakte boek werd daarna gebannen door de deelstaatregering van Maharashtra. Tussendoor lanceert de secretaris-generaal van de BJP een aanval op de concurrerende Congress-partij, omdat ze geleid wordt door Sonia Gandhi, een vrouw van Italiaanse afkomst.
De brede hindoenationalistische beweging laat, met andere woorden, haar communautaire tactieken niet vallen, al poogt ze tegelijk een heel ander discours te voeren. Arun Jaitley, minister van Handel en Industrie, verklaart die schijnbare dubbelzinnigheid in het weekblad Outlook: ‘De BJP bezet de ruimte van de rechtse hindutva kiezers al. Nu is het kwestie de centrum-kiezers van onze agenda te overtuigen.’ Dat wil de partij dus doen door minder nadruk te leggen op de klassieke -religieus getinte- eisen en meer aandacht te geven aan brood, water en ontwikkeling. Of, meer bepaald, door de Indiase middenklasse er op te wijzen dat mobiele telefoons, goedkopere vliegtuigreizen en vredesgesprekken met Pakistan er allemaal gekomen zijn dankzij het krachtdadige beleid van de BJP. De partij heeft op haar website twintig bladzijden nodig om alle moois van de voorbije jaren op te sommen.
De angst regeert
Mukhul Sinha, advocaat in Ahmedabad en actief in mensenrechtenorganisaties, is niet onder de indruk van de lange lijst successen die de huidige regering voorlegt. ‘Het klopt wel dat de BJP prioriteit gegeven heeft aan werk en winst, maar men verzwijgt dat niet iedereen daarvan profiteert. De pogrom tegen de moslims in Gujarat heeft er bovendien voor gezorgd dat de reeds verarmde arbeiders en handelaars helemaal niet meer durven opkomen voor hun rechten. De eeuwenoude conflicten tussen hindoes en moslims worden vandaag opgerakeld om de neoliberale agenda van de BJP door te drukken.’
Sinha denkt dat de dubbele strategie nodig is omdat ontwikkeling en vooruitgang wel werken voor de middenklassekiezers, maar op de miljoenen armen nooit dezelfde emotionele aantrekkingskracht zullen hebben als de communautaire thema’s zoals het bouwen van een tempel in Ayodhya, de status van Kashmir of het slachten van koeien. Bovendien is het voor andere partijen zoals Congress of de communisten veel makkelijker om de BJP aan te vallen op de economische flank dan op de culturele.
Mukhul Sinha wijst er nog op dat de samenhang tussen sociale en religieuze conflicten in India ook nog eens tegen de achtergrond van de eeuwenoude kastetegenstellingen geplaatst moet worden. ‘Communal conflict verwijst in India altijd naar een heel complex web van belangen en tegenstellingen waarin kaste, klasse, taal, religie en etnie een rol spelen met kaste steeds in de hoofdrol. Daardoor is het ook zo moeilijk om er weerwerk tegen te bieden.’
De Indiase overheid heeft zichzelf op 26 maart 2002 een nieuw instrument cadeau gedaan om al wie toch verzet biedt sneller onder controle te krijgen: de Prevention of Terrorism Act (POTA). Sinds de onlusten in Gujarat werden 180 mensen gearresteerd onder de draconische bepalingen van die wet: allemaal moslims, op één sikh na. ‘De pogrom wordt verder gezet met legale middelen’, is het commentaar van Shakeel Ahmad op die cijfers. Creëert die politiek na een tijdje niet exact wat hij beweert te bestrijden: geradicaliseerde en gefrustreerde moslimjongeren? Ahmad ontkent bij hoog en bij laag dat de islamisten een stevige voet aan de grond hebben in zijn wijk of in Ahmedabad.
‘Onze jongeren hebben eerder een afkeer van alles wat naar politiek ruikt’, zegt hij. ‘Ze zullen sneller betrokken zijn bij kleine criminaliteit dan bij politiek extremisme.’ Digant Oza, freelance journalist in Ahmedabad, is het helemaal eens met die uitspraak. ‘De economische marginalisering van de minderheden duwt hen in de handen van de alcohol- of rundvleesmaffia [Gujarat heeft alle alcoholconsumptie en het slachten van runderen verboden, nvdr]. Eenmaal betrokken in dat soort smokkelzaakjes, zijn de jongeren extra kwetsbaar tegenover de overheid. Dat maakt dat veel jonge moslims in Gujarat vooral bang zijn. Bovendien laten de media geen kans voorbijgaan om elke gearresteerde bij zijn religie te noemen, tenminste als hij moslim is.’
Geregisseerde rellen
In de aanloop naar de nationale verkiezingen, die van start gaan op 20 april en afgesloten worden op 10 mei, trekt vice-premier en BJP-boegbeeld L.K. Advani door het land op een Bharat Udai Yatra, bij benadering vertaald: een India Straalt politieke processie, waarmee hij zowel religieuze passies als politieke steun probeert te mobiliseren. Het was tijdens een van de vele toespraken op deze yatra dat Advani de rellen van Gujarat ‘een smet op het blazoen van de coalitieregering’ noemde. Daarmee gebruikt hij de meest voorkomende verklaring van dergelijke gewelddadigheden: het zijn oncontroleerbare uitbarstingen van eeuwenoude, smeulende conflicten, waartegen de overheid weinig vermag.
De Amerikaanse academicus Paul R. Brass heeft daarover vorig jaar een boeiende studie gepubliceerd. In The Production of Hindu-Muslim Violence in Contemporary India beweert én bewijst Brass dat communautaire rellen in India geen spontane gebeurtenissen zijn. Hij zet vergelijkbare steden en wijken naast elkaar en vraagt zich af waarom er op de ene plek wel en op de andere geen gewelddadige botsingen tussen hindoes en moslims voorkomen. ‘Er zijn weliswaar demografische, economische en kasteverschillen die dit gegeven verklaren’, schrijft hij, ‘maar de bepalende factor zit in de politieke activiteit, de organisaties en de leiders.’
Brass gaat niet zo ver als Arundhati Roy, die de hindoenationalisten zonder meer van fascisme beschuldigt. Zijn stelling is genuanceerder: ‘Rellen ontstaan niet toevallig zoals een brand uit een smeulend vuurtje, maar ze zijn evenmin nauwgezet van alfa tot omega gepland. Rellen zijn eerder een vorm van straattheater dat bedoeld is om spontaan over te komen, maar waarin heel veel mensen vooraf verdeelde en ingestudeerde rollen spelen.’
De regie van het communautair geweld ligt in India op de eerste plaats in het netwerk van politiek-hindoeïstische organisaties, waarvan de BJP de politieke vertaling is. Bij gebrek aan een betrouwbaar en stevig alternatief -de Congresspartij hangt al sinds de dood van Rajiv Gandhi in de touwen en had voordien zelf al behoorlijk geflirt met communautaire thema’s- hoeven zij deze verkiezingen niet te vrezen. De verwachting is dan ook dat er betrekkelijk weinig gewelddadige rellen zullen “uitbarsten” de komende weken. Het drama van straatgeweld ligt echter altijd klaar, en als de politieke toestand het vraagt, kan het op talloze plaatsen en op korte termijn geactiveerd worden. ‘Wij wachten op de volgende keer’, zei Digant Oza in Ahmedabad, half verontwaardigd en half berustend. En helemaal hopend dat hij zich zou vergissen.