Lang voor er sprake was van terreurdreiging in Europa versloeg het Algerijnse leger, na een tien jaar durende burgeroorlog, de diverse moslimextremistische groepen op zijn grondgebied. Zijn de wonden geheeld en welke littekens houdt het land er aan over? MO* ging ter plaatse om het uit te zoeken.
Vlak voor de aanslagen in Parijs was ik voor MO* op reportage in Algerije. Na een week in de Sahara verbleef ik enkele dagen bij vrienden in de hoofdstad.
Als vrouw van Marokkaanse origine viel ik (bijna) niet op in de straten van Algiers. Mijn kennis van het Arabisch bleek een handige troef.
De hoofdstad Algiers was lang het toneel van een gruwelijke -hoe kan het anders- burgeroorlog. Hoewel de situatie er sinds 1999 op vooruitgegaan is, zijn er een aantal opvallende zaken die mij pas na de Parijse aanslagen van 13 november duidelijk geworden zijn.
Zo valt het op dat vrouwen in Algiers zeer trendy en elegant gekleed zijn, maar nooit op hoge hakken lopen. Ook schieten omstaanders meteen te hulp wanneer ik kordaat optreed tegen een man die ‘me beter wil leren kennen’ en sturen ze de stakker wandelen.
Deze overdreven bescherming alsook het handige schoeisel zijn kennelijk twee kleine voorbeelden van oude gewoonten uit die duistere periode.
Het duistere decennium
Hele dorpen werden uitgemoord, burgers werden ontvoerd en gefolterd, vrouwen werden verkracht.
Tien jaar lang duurde de burgeroorlog die Algerije verscheurde en het land van de rest van wereld isoleerde. Het is nogal pijnlijk dat een democratische verkiezing aan de grondslag van deze burgeroorlog lag.
Eind december 1991 behaalden de moslimfundamentalisten van het Front Islamique du Salut (FIS) 47 procent van de stemmen tijdens de voorronde van de parlementsverkiezingen.
Uit angst dat het FIS ook de tweede ronde zou winnen, besloot het Algerijnse leger de verkiezingen simpelweg af te blazen.
Deze militaire interventie, die korte metten maakte het democratische proces, was het startschot voor wat het Algerijnse volk nog steeds de “zwarte jaren” noemt. Moslimextremistische milities en het nationale leger gingen ruim tien jaar als bloedige gekken tekeer.
Hele dorpen werden uitgemoord, burgers werden ontvoerd en gefolterd, vrouwen werden verkracht en verplicht te werken in geheime terroristenkampen of als informanten voor de veiligheidsdiensten.
In de westerse media luidde het steeds dat deze bloedbaden het werk waren van de moslimextremistische milities. In Europa was de gewapende islamitische groep Groupe Islamique Armé (GIA) wellicht de bekendste terreurorganisatie.
Achteraf is echter gebleken dat het Algerijnse leger en de veiligheidsdiensten zich allesbehalve onberispelijk gedragen hadden.
In zijn boek La sale guerre (De vuile oorlog, nvdr), getuigt voormalig officier Habib Souaïdia over de executies, de folterpraktijken en de terreurpolitiek van het Algerijnse leger -om zijn greep op de bevolking te behouden.
Hoewel in 2002 de Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika verklaarde dat alle terreurorganisaties verslagen waren, sloten de hardnekkige strijders zich aan bij Al-Qaeda, de terreurgroep die tot op vandaag nog steeds actief is in Afrika.
Het Martelarenplein Algiers.
Damien Boilley CC BY 2.0
#NoodtoestandTips
Nadat de oorlog tegen de “moslimfundamentalisten” in 2002 uitgevochten was, bleef de noodtoestand nog van kracht tot 2011. De Algerijnse bevolking houdt levendige herinneringen over aan deze duistere periode.
De recente aanslagen in Parijs rakelen het Algerijnse trauma op. Op Twitter geven Algerijnen tips aan de Parijzenaars om mogelijke terroristen te spotten, raden hen aan steeds gemakkelijke kledij en schoenen te dragen en leren hen truukjes om, bijvoorbeeld, een uitgaansleven te behouden wanneer de veiligheidsdiensten een avondklok afkondigen.
Hoewel de Algerijnse twitteraars de meeste tips op een grappige manier voorstellen, verklaart @ToOpHyk, de initiatiefnemer van de hashtag #EtatDurgenceTips dat het geenszins de bedoeling is de draak te steken met de aanslagen in Parijs. Integendeel, herinneringen delen werkt louterend, vindt @ToOpHyk.
Misdaad en straffeloosheid
‘ik ben boos op de hele samenleving die niet reageert en zelfs met de moslimextremisten in zee gaat.’
Hoewel het geen nieuws is dat de wonden van de duistere jaren niet helemaal geheeld zijn, was dit zelden zo’n heet onderwerp van het publieke debat als vandaag. Mensenrechtenorgansitaties hekelen immers al langer het gebrek aan transparantie en aan verantwoordingsplicht.
Sinds de afkondiging van een algemene amnestie in 2005 ‘ter bevordering van de vrede en de verzoening’, verwijt de bevolking de overheid zich te verschuilen achter holle democratische principes.
De amnestie, die deel uitmaakt van het Charter voor Vrede en Verzoening, houdt immers in dat veiligheidsagenten en andere overheidsvertegenwoordigers geen verantwoording moeten afleggen voor hun misdaden. Ook de leden van de gewapende terreurgroepen ontlopen hun straf en verschijnen intussen zelfs openlijk in het politieke en religieuze leven.
Het collectief voor familieleden van vermiste Algerijnen, CFDA, publiceerde in 2013 een vlammende kritiek op het charter en de gevolgen van de amnestie. Nassera Dutour, woordvoerder van het CFDA verklaart dat de straffeloosheid van de veiligheidsdiensten een algemene vrijgeleide is voor de hedendaagse overheidsrepressie.
‘Sinds enkele jaren is er een stijgend aantal protesten en betogingen. Burgers trekken de straat op en eisen betere levensomstandigheden, tewerkstellingsmogelijkheden of simpelweg degelijke huisvesting. Ordediensten treden echter bikkelhard op tegen deze uitoefening van onze sociale rechten’, aldus Dutour.
Ook de nabestaanden van vermiste en vermoorde Algerijnen betreuren het uitblijven van een krachtdadig optreden tegen onrecht. Anissa Z. zucht dat ze alle hoop opgeeft, niet alleen voor een rechtvaardige beslissing van de overheid. Het volk staat volgens haar evenmin buiten kijf. ‘Ik ben boos op de hele samenleving, die niet reageert en zelfs met de moslimextremisten in zee gaat.’
Mannen met baarden, vrouwen met sluiers
Hoewel Algiers volkomen veilig is, merk ik dat de angst voor een terugkeer naar de duistere jaren er nog steeds in zit. Veearts Kenza B., met wie ik een taxi deel, doet openlijk haar beklag over de veranderingen sinds de duistere jaren.
‘Indertijd wisten we ten minste wie de vijand was en dat het moslimextremisme slecht was voor onze samenleving. Ik ben zelf ook moslim, maar ik kan me niet ontdoen van een bitterheid wanneer ik zie dat tegenwoordig bijna elke vrouw in Algiers gesluierd rondloopt. Niet dat ik in principe tegen ben, het geeft me alleen het gevoel dat ze (de extremisten, nvdr) gewonnen hebben.’
Mijn gastvrouw, een gepensioneerde lerares wetenschappen, smeekt me voor zonsondergang veilig binnen te zijn. Wanneer ik een uur na mijn avondklok eindelijk thuiskom, merk ik dat ze geforceerd een ongedwongen praatje probeert te slaan met de taxichauffeur en hem zelfs uitvoerig bedankt.
Zodra we binnen zijn, draait ze zich opgelucht om en verwijt ze me ‘bij een barbu (man met baard, nvdr) te zijn ingestapt’. Wanneer ik haar vraag of ze bang is voor salafisten, schatert ze het uit en rolt ze haar gebedsmatje uit.
In het drukke verkeer van de hoofdstad probeert Najib, een gezapige veertiger die als koerier werkt voor een farmaceutisch bedrijf, de paranoïde sfeer te verklaren. ‘In die jaren vertokken we ‘s ochtends naar het werk of naar school zonder te weten of we ‘s avonds zouden thuiskomen.’
‘Die angst was gegrond, iedereen had kennisen, vrienden of familieleden die vermoord of vermist waren. Dat schudt je niet zomaar van je af.’
Wat de vrouwen in hijab betreft, gaat het volgens hem om een rage die uit het Midden-Oosten komt. Wel trekt hij zijn wenkbrauwen op wanneer ik hem vertel dat ik in de Sahara ook gesluierd was. Hij antwoordt dat ‘dat toch niet zo erg is’, al lijkt hij vooral zichzelf te willen overtuigen.
Smokkelaars verkopen de gesubsidieerde producten (brood, brandstof, griesmeel…) over de Libische grens of trekken ermee naar Mali en Niger.
Al-Jazeera English CC BY-SA 2.0
Terrorisme, armoede en uitzichtloosheid
Na de volksopstanden van 2011 investeerde de Algerijnse overheid 23 miljard dollar in subsidies en loonsverhogingen om de gemoederen te bedaren.
Net als de rest van de wereld en in het bijzonder Noord-Afrika en het Midden-Oosten ontsnapt Algerije niet aan de terreurplaag sinds 9/11.
De afgelopen jaren haalde Algerije zelfs enkele keren het internationale nieuws met daden die opgeëist werden door terreurgroepen, met name Al Qaeda. In feite kampt het land met veel frequentere aanvallen die minder interesse wekken doordat er geen buitenlandse slachtoffers vallen.
Naast de terreurgroepen waartegen de Algerijnse overheid vecht, heeft het Noord-Afrikaanse land te kampen met een heus armoedeprobleem. Nochtans heeft het land geen gebrek aan grondstoffen, Algerije is namelijk de zesde aardgasexporteur te wereld en heeft daarnaast een belangrijke aardoliereserve.
Toch leeft ruim 20 procent onder de armoedegrens en blijft de jongerenwerkloosheid stijgen. De maatregelen die op korte termijn soelaas brengen – en wellicht het volk in het gareel houden – brengen de economische stabiliteit van het land in het gedrang.
Na de volksopstanden van 2011 investeerde de Algerijnse overheid 23 miljard dollar in subsidies en loonsverhogingen (met terugwerkende kracht!) om de gemoederen te bedaren. Deze verzoenende gebaren zijn geenszins duurzame oplossingen en hebben zelfs perverse gevolgen.
Smokkelaars zien hier namelijk een lucratieve bij- of hoofdverdienste in. Ze verkopen de gesubsidieerde producten (brood, brandstof, griesmeel…) over de Libische grens of trekken ermee naar Mali en Niger.
Mochten de sub-Saharaanse volkeren niet over voldoende middelen beschikken om hun waar te kopen, zijn de terreurgroepen steeds bereid om ze van hun “last” te verlichten.
Deze schijnbare uitzichtloosheid drijft vooral de jongere generaties naar het buitenland. Wie over de geschikte diploma’s beschikt, trekt naar Canada of naar de Verenigde Arabische Emiraten. Wie zich die luxe niet kan veroorloven, vraagt een “herintegratie” aan van de Franse nationaliteit, als kind of kleinkind van burgers van de voormalige Franse kolonie.
Dat neemt niet weg dat Algerijnen -van alle leeftijden- zich blijven inzetten voor de vooruitgang van hun land. Zo blijven journalisten, ondanks de strenge controle en het risico op vervolging, zich kritisch uiten over de beslissingen van de overheid en stellen ze bijna dagelijks in vraag of president Bouteflika in staat is om het land te leiden.